25 699
Wijziging van de Wet financiering volksverzekeringen houdende regels omtrent de maximering van het premiepercentage en de mogelijkheid van verstrekking van rijksbijdragen voor de algemene ouderdomsverzekering, alsmede omtrent de vorming van een Spaarfonds AOW

25 700
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Spaarfonds AOW voor het jaar 1997

25 701
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Spaarfonds AOW voor het jaar 1998

nr. 271a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1

Vastgesteld 7 april 1998

Het voorbereidend onderzoek heeft de leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanleiding gegeven tot enkele opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij onderschreven de noodzaak om thans over te gaan tot fondsvorming teneinde in de toekomst de uitbetaling van het basispensioen mede zeker te stellen. Zij realiseerden zich dat dit fonds slechts één element is. Minstens zo belangrijk is een verdergaande verlaging van de staatsschuld met de daaraan gekoppelde lagere rentebetalingen, een beleid gericht op een grotere arbeidsparticipatie, zowel ten aanzien van degenen die behoren tot categorieën die als groep meer kunnen participeren in het arbeidsbestel als de grote aantallen personen onder de 65 jaar, die op enigerlei wijze recht hebben op een uitkering.

Zorg voor de AOW-uitkeringen via dit wetsvoorstel kan geen momentopname zijn, maar dient in samenhang met bovenstaande maatregelen tot een geïntegreerd beleid te leiden, dat voortborduurt op het huidige regeringsbeleid. Het zal aan toekomstige regeringen en toekomstige parlementariërs zijn daar keer op keer de komende jaren op te wijzen.

De leden van de CDA-fractie hadden met waardering kennis genomen van de voorliggende wetsvoorstellen.

Ter voorbereiding op het plenaire debat konden deze leden volstaan met een beperkt aantal vragen.

Ten aanzien van de premiemaximering gingen de leden van de VVD-fractie akkoord met de voorstellen, maar tekenden zij aan dat bij invoering van de nieuwe belastingwetten daarover opnieuw beslissingen genomen zullen moeten worden. Het in dit voorstel genoemde percentage draagt derhalve een voorlopig karakter. Wel hechtten deze leden eraan om de grondslag te beperken tot de eerste schijf. Bij wijziging van de schijven zullen deze leden streven naar een oplossing die zo dicht mogelijk bij de huidige opzet ligt. Er dient tenslotte naar het oordeel van deze leden wel enige relatie te blijven tussen betaalde premie en uitkeringsrechten. Een verdergaande toeneming van de rijksbijdragen hoeft deze relatie niet in de weg te staan, en deze leden wezen die lijn dus ook niet af.

Wel hadden deze leden bedenkingen bij het amendement inzake de verplichte ophoging van het in het fonds te storten bedrag van f 250 miljoen per jaar. Zij vroegen zich af hoe artikel 32 nu moet worden gelezen. Als het zo is, dat in geval van meevallers een fors hogere dotatie kan worden gestort, maar dat in het jaar daarop in ieder geval het in dat meevallende jaar gestorte bedrag weer met f 250 miljoen moet worden verhoogd, zal dat betekenen dat incidentele meevallers niet meer in het fonds kunnen worden gestort. Volgens de wetstekst wordt immers geen onderscheid gemaakt tussen structurele stortingen die jaarlijks verhoogd moeten worden en incidentele meevallers in een bepaald jaar. Indien dit zo zou zijn, zou een belangrijk voordeel van het fonds door toedoen van de Tweede Kamer, overigens met de beste bedoelingen, ongedaan zijn gemaakt. Immers, juist in tijden van voorspoed zijn additionele bedragen beschikbaar, die politici na ons eerder in een AOW-fonds zullen willen storten, dan in mindering te laten komen op de staatsschuld. Genoemde leden vroegen hoe de regering de hier aangesneden problematiek beoordeelt, en of zij eventueel bereid is een wetswijziging te overwegen waarbij een splitsing wordt aangebracht tussen structureel oplopende bedragen en incidentele stortingen.

De leden van de fractie van het CDA vroegen of nog eens kan worden ingegaan op de uitspraak in de Nota naar aanleiding van het verslag op pagina 12, namelijk dat in de jaren na 2020 een veel groter deel van de rentevrijval beschikbaar is voor andere aanwendingen, onder meer voor de opvang van de uitgavenstijgingen voor de zorgsector.

Wordt dit niet te gemakkelijk gesteld? De zinsnede dat bij een stagnerende reductie van de overheidsschuld een terugkeer naar structureel gezonde overheidsuitgaven de aangewezen oplossing is, zal dan een dermate grote druk op het uitgavenniveau leggen, dat huns inziens de vraag rijst of de financiering van de AOW en van de zorgsector elkaar dan niet zullen bijten.

De hier aan het woord zijnde leden vroegen voorts of op het hoogtepunt van de vergrijzing ca. 12% van de AOW-uitgaven zal worden gefinancierd door uitnamen uit het Spaarfonds AOW, ca. 17% door uit rentevrijval gefinancierde rijksbijdragen en plm. 70% uit premies en belastingen. Welk percentage zal bij benadering het premiegedeelte betreffen?

Tenslotte merkten deze leden op, dat de voorliggende wetsvoorstellen nog maar net door de Tweede Kamer waren aanvaard of de eerste wijzigingen werden reeds aangebracht. Op welke wijze, zo vroegen zij, kan worden bewerkstelligd dat er met aanvaarding van deze wetsvoorstellen sprake is van meer dan schijnzekerheid.

De voorzitter van de commissie,

Heijmans

De griffier van de commissie,

Heijnis


XNoot
1

Samenstelling: Van de Zandschulp (PvdA), Heijmans (VVD) (voorzitter), Gelderblom-Lankhout (D66), Jaarsma (PvdA), Rongen (CDA), Veling (GPV), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Batenburg (AOV), J. van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hendriks, Hofstede (CDA), De Wit (SP), De Haze Winkelman (VVD), Zwerver (GL).

Naar boven