25 697
Wijziging van de Algemene bijstandswet in verband met de voortgang van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting

nr. 148b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 december 1997

Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van het verslag. Graag gaat zij in op de vragen en opmerkingen van de VVD-fractie.

Het onderhavige wetsvoorstel vloeit voort uit de nota «De andere kant van Nederland: voortgangsnota», waarin – mede in reactie op de Sociale Conferentie 1996 – nieuwe stappen worden aangekondigd tegen stille armoede en sociale uitsluiting. Het gaat daarbij om een aparte uitkeringsnorm voor ouderen in de Algemene bijstandswet (Abw), cliëntenparticipatie, bijstandsverlening aan daklozen en anticumulatie. Deze vier onderwerpen betekenen geen fundamentele herziening van de nieuwe Abw die op 1 januari 1996 is ingevoerd. Er is naar het oordeel van het kabinet dan ook geen aanleiding om met deze wijzigingen ten behoeve van de armoedebestrijding te wachten tot de evaluatie van de Abw is afgerond.

De leden van de VVD-fractie vragen om een toelichting op de voorgestelde regeling voor cliëntenparticipatie. Zij vragen hoe artikel 118 zich verhoudt tot het decentrale karakter van de Abw.

Door de wijziging van artikel 118 worden gemeenten verplicht om in beleidsplannen en -verslagen aan te geven hoe ze de inspraak van uitkeringsgerechtigden hebben geregeld. Gemeenten dienen in hun beleidsplan aan te geven op welke wijze invulling is gegeven aan artikel 150 van de Gemeentewet voorzover het gaat om cliëntenparticipatie op het terrein van de Algemene bijstandswet.

De voorgestelde verantwoordingsplicht sluit aan bij het decentrale karakter van de Abw. De verantwoordingsplicht om in beleidsplannen aan te geven hoe inspraak van uitkeringsgerechtigden wordt geregeld, maakt maatwerk – toegespitst op de lokale situatie – mogelijk. De voorliggende wetswijziging vormt een juiste balans tussen gedetailleerde landelijke voorschriften en het geheel over laten aan de uitvoeringspraktijk. De wijze waarop cliëntenparticipatie wordt gerealiseerd en vormgegeven is een zaak van de gemeente zelf.

In overleg met de VNG en de landelijke organisaties van uitkeringsgerechtigden is er nadrukkelijk voor gekozen de beoogde vormen van participatie niet gedetailleerd in de wet vast te leggen. Uit onderzoek blijkt ook dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop gemeenten cliëntenparticipatie vorm geven. Dit blijkt onder andere afhankelijk te zijn van de gemeentegrootte. Hoe groter een gemeente, des te vaker is er sprake van cliëntenparticipatie. Deze wet beoogt ook de kleinere gemeenten aan te zetten tot het realiseren van een vorm van cliëntenparticipatie. De meerderheid van de gemeenten die aan cliëntenparticipatie doen, heeft een cliëntenraad; 33% heeft een platform en de resterende gemeenten hebben er een andere vorm aangegeven. Welke faciliteiten nodig of wenselijk zijn, is mede afhankelijk van de participatievorm die wordt gekozen.

Verder vragen deze leden om informatie over het onderzoek dat in Den Bosch wordt gedaan naar vermogens c.q. eigen huizen in het buitenland.

Bedoeld onderzoek wordt uitgevoerd door het samenwerkingsverband Sociale recherche Regio Den Bosch naar aanleiding van diverse signalen over vermeend misbruik van de Abw door allochtonen van Turkse afkomst. Het gesignaleerde vermoeden van misbruik betreft met name het bezit van onroerende goeden in Turkije dan wel het verkrijgen van inkomsten daaruit. Deze signalen waren voor het samenwerkingsverband aanleiding om in overleg met het Openbaar Ministerie, arrondissement Den Bosch, per 1 september 1997 een project te starten om bij bijstandscliënten die voldoen aan enkele vooraf opgestelde criteria, het vermogen in Turkije te controleren. Met het onderzoek wordt derhalve getracht een beeld te krijgen van de omvang van de problematiek met het oog op mogelijke vervolgactie van de kant van de sociale diensten van Den Bosch. Uiteraard zullen de uitkomsten ook voor het kabinet van belang kunnen zijn om zonodig de beleidsmatige aspecten nader te overwegen. Het project is officieel per 1 september 1997 gestart en loopt tot 1 april 1998.

Het probleem van de beoordeling van vermogensbestanddelen in het buitenland staat overigens los van de wijzigingen die in dit wetsvoorstel worden voorgesteld.

Met betrekking tot de vermogensvrijstelling is het amendement van de leden Noorman-den Uyl, Bakker en Blerck-Woerdman in het wetsvoorstel verwerkt. In de huidige Abw is de hoogte van de vermogensvrijlating gekoppeld aan het al dan niet gebruik maken van een bescheiden pensioenvrijlating. Indien de pensioenvrijlating van toepassing is, geldt een lagere vermogensvrijstelling. Met dit amendement wordt bewerkstelligd dat aan personen van 65 jaar of ouder voor wie toepassing is gegeven aan de pensioenvrijlating dezelfde vermogensgrens wordt gehanteerd als voor diegenen voor wie hieraan geen toepassing is gegeven. Dit betekent voor betrokkenen een ruimere vermogensvrijstelling van f 3800 voor alleenstaanden en f 7600 voor gehuwden. Daarbij wordt uiteraard geen onderscheid gemaakt naar vermogen binnen of buiten de landsgrenzen. Het zal overigens duidelijk zijn dat de beoordeling van vermogen in het buitenland voor sociale diensten andersoortige inspanningen vergt dan de controle op vermogen in Nederland.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Naar boven