25 653
Gemeentelijke herindeling van de gemeenten Deventer, Diepenveen en Bathmen

nr. 273c
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 19 juni 1998

De memorie van antwoord gaf de leden van de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de fracties van VVD, CDA, PvdA en D66 stelden de volgende vragen:

Zij hadden kennis genomen van de opvatting van de staatssecretaris dat het in het algemeen minder gewenst is om gemeenten te splitsen. Meent de regering niet dat dit oordeel anders kan komen te luiden indien vanuit de betrokken gemeente zelf aan splitsing de voorkeur wordt gegeven boven integrale toevoeging aan een andere gemeente?

Deze fracties waren van mening dat het oostelijk deel van Diepenveen geen noodzakelijke functies voor de gemeente Deventer vervult. Is de regering bereid te bevorderen dat bij de definitieve gemeentelijke herindeling in de regio Bathmen en het oostelijk deel van Diepenveen worden opgenomen in een of meer nieuw te vormen landelijke gemeenten?

Sluit de regering bij voorbaat uit dat de definitieve herindeling in de regio zich uitstrekt tot over de huidige provinciegrenzen?

De leden van de VVD-fractie hadden, na de uitvoerige beantwoording van de regering, nog slechts een enkele vraag. Is de conclusie gerechtvaardigd dat Deventer het oostelijk deel van Diepenveen (Lettele en Okkenbroek) niet nodig heeft voor de ontwikkeling van zijn woningbouw of bedrijfsterreinen?

Voorts vroegen deze leden om een duidelijke kaart van de verschillende gebieden, aangeduid als Kleine, dan wel Grote Kar, en van die welke bedoeld zijn in het streekplan van de provincie Gelderland, waarin het Kargebied als regionaal bedrijvencentrum is aangegeven.

In de memorie van antwoord hadden de leden van GroenLinks geen rechtvaardiging kunnen vinden voor het voorstel tot gemeentelijke herindeling van de gemeenten Deventer, Diepenveen en Bathmen.

De redenering stoelt voornamelijk op het verwijzen naar het Beleidskader gemeentelijke herindeling van 1995 en het C20 beleidsstuk. Concrete vragen worden slechts in algemene zin beantwoord met verwijzing naar bovengenoemde beleidsstukken.

Is de staatssecretaris bereid en in staat om alsnog antwoord te geven op de indringende concrete vragen die door verschillende fracties zijn gesteld in het voorlopig verslag?

Het mag bekend worden verondersteld dat de leden van de fractie van GroenLinks andere ideeën hebben over gemeentelijke herindeling dan in het Beleidskader gemeentelijke herindeling verwoord. Deze fractie heeft dat in de Eerste Kamer bij meerdere gelegenheden uitgesproken.

Is het de staatssecretaris niet opgevallen dat steeds meer fracties in de Eerste Kamer neigen naar een heroriëntatie op dat beleidskader?

Is dat voor de staatssecretaris geen reden om ook het kabinetsstandpunt over gemeentelijke herindeling bij te stellen? Of op zijn minst een discussie daarover aan te gaan?

De toepassing van het C20-beleid op het voorliggende voorstel tot herindeling lijkt de leden van de fractie van GroenLinks niet logisch.

Een hoofdpunt van het C20-beleid is dat een centrumgemeente op eigen grond voldoende uitbreidingsmogelijkheden moet hebben.

De gemeente Deventer heeft tot 2020 genoeg mogelijkheden voor woningbouw en voor bedrijfsterrein op eigen grondgebied.

Is de staatssecretaris het met deze leden eens dat het wel of niet bebouwen van de locatie Stadsland niet relevant is voor de uitbreidingsmogelijkheden van de stad Deventer?

Ook als de locatie Stadsland niet wordt gebruikt heeft de gemeente Deventer met de locatie De Vijfhoek nog volop mogelijkheden.

Is hiermee niet de voornaamste pijler ontvallen aan het wetsvoorstel?

Als alle bestaande mogelijkheden zijn uitgeput, kan een beroep worden gedaan op het convenant tussen Deventer en Diepenveen, waarin is vastgelegd dat aangewezen delen van de gemeente Diepenveen aan de gemeente Deventer zullen worden overgedragen, indien die gemeente te kennen geeft daaraan behoefte te hebben.

Naar de mening van de leden van de fractie van GroenLinks zijn de landgoederengordel en het oostelijk deel van Diepenveen landschappelijk te waardevol om zelfs maar de mogelijkheid van bebouwing te overwegen. Wat moet onder verantwoorde inpassing van een verstedelijking van de landgoederengordel en het oostelijk deel van Diepenveen worden verstaan?

Wat de verwijzing naar de woningbehoeftecijfers betreft, vroegen de leden van GroenLinks aan de staatssecretaris of de laatste cijfers van het PRIMOS-rapport bij haar bekend zijn. En ook of bekend is welke interpretatie aan die cijfers is gegeven.

Het is immers op basis van dit laatste PRIMOS-model dat het ministerie van VROM de prognose van de woningbehoeftecijfers naar beneden heeft bijgesteld. En dat is tegengesteld aan de beweringen in de memorie van antwoord over de woningbehoeftecijfers.

Het Oxerveld wordt voorgesteld als mogelijk bedrijventerrein.

Daartoe is bij amendement de grens gewijzigd tussen de gemeente Bathmen en de gemeente Deventer, waardoor de gemeente Bathmen verder buiten dit voorstel is gehouden. Volgens de memorie van antwoord geldt het Oxerveld op dit moment bepaald niet als voorkeurslocatie.

Kan de staatssecretaris uitleggen waarom dan toch het Oxerveld wordt gehandhaafd als bedrijfsterrein, waardoor het landgoed Oxe in de knel komt?

Waarom vindt de staatssecretaris het nodig om in het kader van dit wetsvoorstel een uitspraak te doen over Epse Noord als bedrijventerrein, terwijl het in de memorie van antwoord genoemde Colmschate-noord, dat de voorkeur van de staatssecretaris heeft, onderdeel uitmaakt van het

convenant tussen Deventer en Diepenveen? Die uitbreidingsmogelijkheid is dus veilig gesteld.

De leden van de fracties van SGP, RPF en GPV hadden met belangstelling kennis genomen van de uitvoerige memorie van antwoord. Deze gaf hen aanleiding tot het maken van de navolgende opmerkingen en het stellen van enige vragen. Deze leden hadden begrepen dat de staatssecretaris een periode van 25 jaar hanteert ter bepaling van de ruimtebehoeften van C-20-gemeenten. Zij vroegen of zij van mening is op deze wijze een juiste, door de indiener beoogde uitleg wordt gegeven aan de op 24 oktober 1996 door de Tweede Kamer aanvaarde motie-Remkes.

Is het, gezien het feit dat de staatssecretaris op verschillende plaatsen in de memorie van antwoord attendeert op het feit dat zo'n periode van 25 jaar moeilijk is te overzien en dat dus met marges en onzekerheden rekening moet worden gehouden, niet realistischer zich te beperken tot de tijdshorizon van een structuurplanperiode? Is het verantwoord om van een «knelpunt» in de zin van de motie-Remkes te spreken indien niet is aangetoond dat binnen de structuurplantermijn de grens van de uitbreidingsmogelijkheden wordt bereikt? Volgens het Uitvoeringsprogramma Structuurplan 1996–2000, in mei 1997 door de gemeenteraad van Deventer vastgesteld onder de naam «Deventer Visie, Perspectief voor Stad & Regio», wordt voor deze termijn de periode 1996–2014 aangehouden.

Is overigens de informatie juist dat van de totale oppervlakte van de gemeente Diepenveen (6800 ha.) slechts 163 ha. gebruikt kan worden voor stadsuitbreiding, te weten: voor bedrijfsvestiging 55 ha. ten noorden van Colmschate, voor woningbouw 73 ha. in Steenbrugge en eveneens voor woningbouw 35 ha. in de Wechelerhoek? Indien deze informatie juist is, is dan de conclusie gerechtvaardigd dat in vergelijking met uitvoering van het in 1994 gesloten convenant, de samenvoeging van de beide gemeenten Deventer slechts een «winst» aan stadsuitbreidingsmogelijkheden oplevert van 35 ha. overeenkomend met 875 woningen?

De staatssecretaris vermeldt ten aanzien van de woningbehoeften, dat in de periode 1995–2000 de taakstelling met 800 woningen zal worden overtroffen. Blijkt dit echter ook uit het door de raad van Deventer in mei 1997 vastgestelde Uitvoeringsprogramma Structuurplan 1996–2000, zo vroegen deze leden.

Is daarin niet sprake van inhaal van een in vorige jaren ontstane achterstand: «omdat het gebrek aan bouwgrondcapaciteit – door de start van de ontwikkeling van de Vijfhoek – tot het verleden behoort, is er evenmin aanleiding om het beleidsvoornemen te wijzigen». (2e alinea, § 2.2)? Blijkt bovendien niet uit tabel 9 van het Uitvoeringsprogramma dat er na 1 januari 1996 op uitbreidingslocaties buiten de Vijfhoek nog 476 woningen zijn of worden gebouwd? Deze leden vroegen of de ontstane vertraging al geheel is ingelopen. Wordt in een brief van 16 april 1996 niet gesteld dat de bouwactiviteiten in uitbreidingslocaties buiten de Vijfhoek dat jaar zouden worden afgerond, terwijl op dit moment, medio 1998, in Colmschate-Zuid nog wordt gebouwd?

De staatssecretaris neemt aan dat ook in de jaren na 2019 per jaar 300 woningen nodig zullen zijn. Deze leden vroegen waar deze extrapolatie op gebaseerd is.

Als voor de jaren tot 2020 al van toepassing is dat ontwikkelingen van demografie of economie zich moeilijk over zo'n lange periode laten voorspellen, is het dan niet geraden voor de jaren daarna vast te houden aan en niet af te wijken van het beleidsuitgangspunt (de periode 1995–2020) en van de prognoses van Deventer en gedeputeerde staten van Overijssel?

Over het onderwerp woningbouwlocaties vroegen deze leden of uit het eerder genoemde Uitvoeringsprogramma niet blijkt dat de capaciteit van de Vijfhoek wordt gesteld op 4700 woningen, die van Steenbrugge (convenantsgebied) op 1500 woningen en van het binnenstedelijk gebied op 2691 woningen per 1 januari 2015. In de brief van 16 april 1996 noemt Deventer voor de jaren 2015 t/m 2019 nog een aanvullende inbreidingscapaciteit van 375 woningen. Mag op basis van deze gegevens er van uit worden gegaan dat Deventer dus verwacht tot 2020 binnen haar huidige grondgebied een uitbreiding van 7766 woningen te kunnen realiseren (inclusief Steenbrugge zouden dat 9266 woningen kunnen zijn)? Wanneer de staatssecretaris spreekt van een totaal-capaciteit van 8400 woningen, houdt zij dan, naast de capaciteiten van de Vijfhoek en van Steenbrugge, een binnenstedelijke capaciteit van 2200 woningen aan, ofwel 866 woningen minder dan het aantal dat Deventer als haar taakstelling heeft gekozen? Of is er een andere verklaring?

De staatssecretaris erkent dat in het Deventer deel van het Stadsland 2000 woningen gebouwd kunnen worden. Betekent dit aantal niet dat de totale woningbouwcapaciteit van de bestaande gemeente Deventer op een niveau zou komen dat tenminste 500 stuks hoger is dan de capaciteit inclusief het Diepenveense gebied Steenbrugge, of anders gezegd: slechts 375 woningen minder dan Steenbrugge en Wechelerhoek samen?

De staatssecretaris spreekt van studies, waarin steeds opnieuw werd aangetoond dat een sprong over de IJssel ongewenst is. Is de informatie juist dat al deze studies betrekking hebben op een gebied dat ongeveer driemaal groter is dan het Deventer deel van het Stadsland, zo vroegen deze leden. Hielden de bezwaren geen verband met de grote omvang van de totale locatie (220 ha, dus goed voor tenminste 5500 woningen)? Betekent zulks dat een studie naar een relatief beperkte stadsuitbreiding (2500 à 2600 woningen) tot dusver niet heeft plaatsgevonden? Zou een wijk De Hoven (bestaand) Stadsland niet juist bijdragen aan het idee van een compacte stad.

In verband met het door de staatssecretaris genoemde bezwaar van verstoring van het natuurgebied Ossenwaard, vroegen deze leden of de informatie juist is dat het natuurgebied door middel van een afrastering langs een 2 à 3 meter hoge dijk en door de aan de buitenzijde van deze dijk gelegen Lage Steenweg over de gehele lengte van de woonwijk zou worden gescheiden.

Deze leden erkenden dat als gevolg van de ontoereikende verkeerscapaciteit van De Worp (de staatssecretaris spreekt van de Lage Steenweg, maar bedoelt ongetwijfeld vooral de Worp en wellicht ook de aansluiting op de westelijke oprit van de Wilhelminabrug) aanpassing van het wegprofiel en van het viaduct in de westelijke oprit van de Wilhelminabrug zou vereisen. Zij vroegen echter of niet een belangrijk aantrekkelijker oplossing zou kunnen worden verkregen indien een verbindingsweg door het Stadsland tussen de Bandijk naar Terwolde en de noordelijke rijbaan van de N344 zou worden aangelegd.

De voorzitter van de commissie,

Stoffelen

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Postma (CDA), Holdijk (SGP), Van Dijk (CDA), Stoffelen (PvdA), (voorzitter), De Beer (VVD), Batenburg, Rensema (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Jurgens (PvdA), Bierman, Wiegel (VVD) (plv. voorzitter), Hirsch Ballin (CDA), Hessing (D66), Ruers (SP).

Naar boven