25 646
Wijziging van de Wet op de kansspelen (speelautomaten)

nr. 260b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 30 maart 1998

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag over het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af of artikel III van het wetsvoorstel dat bij amendement-Koekkoek is ingevoegd niet een precedent schept, en ertoe leidt dat in soortgelijke gevallen voortaan altijd een dergelijke bepaling opgenomen moet worden. Ik ben van mening dat dat niet het geval is. In de nota naar aanleiding van het verslag van de vaste Commissie voor Justitie van de Tweede Kamer heb ik toegelicht waarom ik van mening ben dat een bepaling als vervat in artikel III overbodig is. Tijdens de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer heeft de Minister van Justitie dat standpunt nogmaals toegelicht. Nu een dergelijke bepaling toch is opgenomen in het wetsvoorstel, betekent dat echter geenszins dat dat in de toekomst in vergelijkbare gevallen altijd dient te geschieden. Met andere woorden, het opnemen van artikel III in het wetsvoorstel doet niets af aan de overbodigheid van een dergelijke bepaling, nu niet en evenmin in de toekomst.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Naar boven