25 641
Nadere wijziging van een aantal sociale zekerheidswetten en enige andere wetten, houdende wijziging/intrekking van de Wet Werkloosheidsvoorziening, eenvormige definiëring van de term gezamenlijke huishouding en technische alsmede enige andere wijzigingen (Veegwet SZW 1997)

nr. 137c
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 december 1997

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft bij brief van 9 december 1997 de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog een vraag gesteld over enkele passages in de nota naar aanleiding van het verslag inzake bovengenoemd wetsvoorstel.

De schriftelijke beantwoording van 12 december 1997 door voornoemde staatssecretaris wordt als bijlage hierbij afgedrukt. Van het aldus gevoerde overleg brengt de commissie als volgt verslag uit.

De voorzitter van de commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Heijmans

De griffier van de commissie,

Heijnis

Den Haag, 9 december 1997

Aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Anna van Hannoverstraat 4 2595 BJ Den Haag

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste Kamer hebben kennis genomen van de nota naar aanleiding van het verslag inzake wetsvoorstel 25 641(Nadere wijziging van een aantal sociale zekerheidswetten en enige andere wetten, houdende wijziging/intrekking van de Wet Werkloosheidsvoorziening, eenvormige definiëring van de term gezamenlijke huishouding en technische alsmede enige andere wijzigingen (Veegwet SZW 1997)), met name van de passages over het in het begrip gezamenlijke huishouding onweerlegbaar rechtsvermoeden.

Het was deze leden procedureel en inhoudelijk niet duidelijk hoe deze passages zich verhouden tot de toezeggingen van de staatssecretaris in zake «versoepeling» in de ANW, zoals reeds neergelegd in de ministeriële regeling van 31 oktober 1997, nr. SV/VP/97/4411, de nog niet gepubliceerde ontwerp algemene maatregel van bestuur die om advies aan de Raad van State is toegezonden en het eveneens nog bij de Raad van State om advies liggende wetsvoorstel tot reparatie van de ANW.

Met name de consequenties van de volgorde van een en ander waren deze leden niet helder.

Vóór de beoogde plenaire behandeling van voornoemd wetsvoorstel 25 641 op 22/23 december 1997 wensten de leden van de vaste commissie hierover graag nadere informatie.

De griffier van de commissie,

G. E. Heijnis

Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 22

Den Haag, 12 december 1997

betreft: wetsvoorstel 25 641

Nadere wijziging van een aantal sociale zekerheidswetten en enige andere wetten, houdende wijziging/intrekking van de Wet Werkloosheidsvoorziening, eenvormige definiëring van de term gezamenlijke huishouding en technische alsmede enige andere wijzigingen (Veegwet SZW 1997).

Naar aanleiding van het verslag inzake wetsvoorstel 25 641 (Nadere wijziging van een aantal sociale zekerheidswetten en enige andere wetten, houdende wijziging/intrekking van de Wet Werkloosheidsvoorziening, eenvormige definiëring van de term gezamenlijke huishouding en technische alsmede enige andere wijzigingen (Veegweg SZW 1997)), hebben de leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste Kamer om een verduidelijking gevraagd over de passages met betrekking tot het begrip gezamenlijke huishouding. Het was deze leden procedureel en inhoudelijk niet duidelijk hoe deze passages zich verhouden tot de toezeggingen van de staatssecretaris inzake «versoepeling» in de ANW, zoals reeds neergelegd in de ministeriële regeling van 31 oktober 1997, nr. SV/VP/97/4411, de nog niet gepubliceerde algemene maatregel van bestuur die om advies aan de Raad van State is toegezonden en het eveneens nog bij de Raad van State om advies liggende wetsvoorstel tot reparatie van de ANW. Met name de consequenties van de volgorde van een en ander waren deze leden nog niet duidelijk.

De huidige regelgeving met betrekking tot de gezamenlijke huishouding heeft tot gevolg dat indien de nabestaande een gezamenlijke huishouding gaat voeren, het uitkeringsrecht van de nabestaande eindigt, terwijl dit maatschappelijk gezien in bepaalde gevallen ongewenst wordt geacht. Bij brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer d.d. 15 september 1997 zijn de volgende voorstellen gedaan.

a. herleving uitkering

De uitkeringsgevolgen zijn voor de ANW veel ingrijpender dan bij andere wetten, zoals de AOW of de bijstandswet, omdat daar de oorspronkelijke uitkering na beëindiging van de gezamenlijke huishouding weer kan herleven. De ANW kent een dergelijke herlevingsbepaling niet. Voorgesteld is dan ook om in alle gevallen waarin sprake is of lijkt te zijn van een gezamenlijke huishouding en als gevolg daarvan beëindiging van de uitkering, betrokkenen een zekere periode te gunnen, waarin de SVB de definitieve beslissing of er al dan niet sprake is van een gezamenlijke huishouding uitstelt. Betrokkenen kunnen in die periode dan besluiten of zij een gezamenlijke huishouding willen gaan of blijven voeren (met de gevolgen van dien, namelijk het eind van de nabestaandenuitkering), of als zij uit elkaar gaan, of dat zij de situatie een andere zakelijke vorm geven. Vanaf het moment dat geen sprake meer is van een gezamenlijke huishouding, wordt de uitkering (weer) uitbetaald, mits de tweede beoordeling binnen de afgesproken periode van zes maanden valt.

b. zorgrelaties

Voor situaties dat uitkeringsverlies dreigt vanwege thuisverzorging van een hulpbehoevende is voorgesteld om de uitkering niet te beëindigen, maar te verlagen tot een uitkeringsdeel ter hoogte van 50% WML.

c. meerderjarige aangehuwde en pleegkinderen

Voor die situaties waarin sprake is van een gezamenlijke huishouding met een meerderjarig aangehuwd kind of pleegkind, is voorgesteld om een dergelijk kind te beschouwen als een eerste graadsbloedverwant.

Deze drie voorstellen zijn voor de voormalig AWW-ers opgenomen in de ministeriële regeling van 31 oktober 1997 (Staatscourant 1997, nr. 210, pagina 6). Voor diegenen die na 1 juli 1996 nabestaanden zijn geworden of worden is een en ander geregeld in het wetsvoorstel Wijziging ANW, dat ter advisering van de Raad van State is voorgelegd.

Door de voorstellen met betrekking tot het voeren van een gezamenlijke huishouding voor oud-AWW-ers en ANW-ers afzonderlijk te regelen in respectievelijk de ministeriële regeling en het wetsvoorstel wijziging ANW is gerealiseerd dat de oud-AWW-ers nog vóór 1 januari 1998 uitsluitsel kunnen krijgen over de gevolgen voor hun uitkering. Voor samenwonende AWW-ers betekent dit dat hun nabestaandenuitkering eindigt per 1 januari 1998 als zij een gezamenlijke huishouding voerden op 1 juli 1996 en op 31 december 1997; indien de gezamenlijke huishouding echter in de herlevingsperiode eindigt, ontstaat weer uitkeringsrecht.

Wat betreft de relatie tussen het onweerlegbaar rechtsvermoeden en de voorgenomen herlevingsbepaling in de ANW het volgende. Indien de nabestaande een gezamenlijke huishouding gaat voeren eindigt de nabestaandenuitkering. Deze gezamenlijke huishouding kan bijvoorbeeld blijken uit een registratie bij een ander uitvoeringsorgaan. Indien nu de nabestaande de gezamenlijke huishouding in de herlevingsperiode beëindigt, kan de nabestaandenuitkering weer herleven. Uiteraard zal het eindigen van de gezamenlijke huishouding ook bij dat andere uitvoeringsorgaan geregistreerd worden. De nabestaande zal dan bij alle betrokken instanties als alleenstaand geregistreerd staan.

De algemene maatregel van bestuur die in de memorie van antwoord wordt genoemd geeft een opsomming van registraties die betrokken worden bij de vaststelling of er sprake is van een situatie van ongehuwd samenwonenden. Indien betrokkenen in dezelfde woning hoofdverblijf houden en op grond van één van deze registraties reeds als samenwonend staan geregistreerd, kan het uitvoeringsorgaan uitgaan van het bestaan van de gezamenlijke huishouding. Voor de Abw, de IOAW, de IOAZ en de ANW was dit reeds nader uitgewerkt in het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding en het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding ANW. Met het concept-besluit dat aan de Raad van State is voorgelegd worden deze twee laatstgenoemde besluiten ingetrokken en vervangen door één besluit voor alle socialezekerheidswetten. Naar inhoud en strekking wijkt dit nieuwe besluit niet af van de nu reeds van kracht zijnde besluiten op grond van de ABW en de ANW. Met deze algemene maatregel van bestuur wordt slechts procedureel geregeld welke registraties betrokken mogen worden bij de vaststelling en worden geen materiële wijzigingen of aanvullingen aangebracht in de leefvormbepaling.

Voor de volledigheid zij nog vermeld dat het Inkomens- en samenloopbesluit recentelijk is gewijzigd (Staatsblad 1997, nr. 610). Dit staat echter los van de situatie rond de gezamenlijke huishouding.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

F. H. G. de Grave


XNoot
1

Samenstelling: Van de Zandschulp (PvdA), Heijmans (VVD) (voorzitter), Gelderblom-Lankhout (D66), Jaarsma (PvdA), Rongen (CDA), Veling (GPV), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Batenburg (AOV), J. van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hendriks, Hofstede (CDA), De Wit (SP), De Haze Winkelman (VVD), Zwerver (GL).

Naar boven