25 621
Regels met betrekking tot de productie, het transport en de levering van elektriciteit (Elektriciteitswet 19..)

nr. 270g
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 19 juni 1998

De nadere memorie van antwoord gaf de leden van de VVD-fractie aanleiding nog enkele vragen te stellen. Bij een tijdige beantwoording achtten zij de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Blijkens de nadere memorie van antwoord is de minister van mening dat er geen reden bestaat in de algemene maatregel van bestuur te bepalen dat de economische eigendom van een net moet worden ondergebracht bij een netbeheerder. Deze opvatting impliceert een wijziging in het eerder door de minister in de Tweede Kamer ingenomen standpunt. Verwezen wordt naar de volgende passage, ontleend aan de memorie van toelichting (nr. 3, blz. 39). «Daarbij zal ook worden bepaald hoe de economische eigendom van netten, die bij de netbeheerder moet berusten, op de startbalans geactiveerd moet worden». Welke nieuwe inzichten liggen aan de gewijzigde opvatting van de minister ten grondslag?

De leden, hier aan het woord, wilden overigens benadrukken dat zij de uitleg van de minister inzake artikel 27, tweede lid, onderdeel c niet kunnen delen. Naar hun mening kan deze bepaling ook dienen om bepaalde inhoudelijke eisen te stellen aan de boekhouding van de netbeheerders, zoals voorwaarden met betrekking tot bijvoorbeeld economische eigendom van het net, onttrekkingen en fiscale reserves.

Het was de leden van de VVD-fractie opgevallen dat bij het redigeren van dit wetsvoorstel de samenhang met het Burgerlijk Wetboek onvoldoende aandacht heeft gekregen.

Zo spreekt artikel 1, eerste lid, onderdeel h (handelaar) over het sluiten van overeenkomsten betreffende de koop en verkoop van elektriciteit. Volgens artikel 7:1 BW heeft koop, bedoeld in dit artikel uitsluitend betrekking op zaken. Elektriciteit is evenwel blijkens de parlementaire geschiedenis geen «zaak» in de zin van het Burgerlijk Wetboek.

Ten aanzien van de artikelen 71 en 72 van het wetsvoorstel geldt een soortgelijke redenering. Het burgerlijk Wetboek kent slechts eigendom van zaken, niet van vermogensrechten. Aangezien aandelen vermogensrechten en geen zaken zijn, is het in de terminologie van het Burgerlijk Wetboek onjuist over «eigendom van aandelen» te spreken.

Ook de begrippen dochtermaatschappij, groepsmaatschappij en deelneming lijken door de minister niet altijd overeenkomstig hun betekenis in het Burgerlijk Wetboek te worden gebruikt.

Bij de uitleg van de in het wetsvoorstel opgenomen bepalingen moet naar de mening van de VVD-fractie daarom niet zozeer de letterlijke tekst, alswel de aard en strekking van de wetsartikelen als uitgangspunt worden genomen. Deelt de minister deze opvatting?

De leden van de VVD-fractie verzochten de minister nader in te gaan op de betekenis van, alsmede de rechtsgevolgen verbonden aan, artikel 71. In het bijzonder vroegen deze leden de minister aandacht te schenken aan de volgende punten. Hoe verhouden het eerste en tweede lid van dit artikel zich tot elkaar? Bevat het tweede lid een limitatieve opsomming van weigeringsgronden? Is bij het antwoord op deze vraag van belang dat artikel 10:27 Algemene wet bestuursrecht niet van overeenkomstige toepassing is verklaard? Is ook instemming van de minister vereist voor andere gevallen dan overdracht van aandelen, die tot een wijziging van de zeggenschapsverhoudingen in de rechtspersoon-producent kunnen leiden (o.a. emissies van aandelen, inkoop eigen aandelen door de rechtspersoon, al dan niet gekoppeld aan intrekking of doorverkoop aan derden, vruchtgebruik op aandelen met overdracht van stemrecht)? Zeggenschap in de rechtspersoon kan ook (feitelijk) worden uitgehold door bijvoorbeeld overdracht van activa van de rechtspersoon-producent aan een andere rechtspersoon. Is de veronderstelling van deze leden juist dat er in zulke gevallen sprake is van wetsontduiking, hetgeen in beginsel moet leiden tot nietigheid van de betrokken overeenkomst? Welke rol is bij de naleving van artikel 71 toebedeeld aan de Dienst uitvoering en toezicht Electriciteitswet? In hoeverre is het door de minister te geven antwoord eveneens van toepassing op het gestelde in artikel 72?

Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Hilarides

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Pit (PvdA), Zijlstra (PvdA), Van Dijk (CDA), Stevens (CDA), Hilarides (VVD) (voorzitter), Tiesinga-Autsema (D66), J. van Leeuwen (CDA), Schoondergang-Horikx (GL), Van den Berg (SGP), Loudon (VVD), Ketting (VVD), Bierman.

Naar boven