nr. 270g
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1
De nadere memorie van antwoord gaf de leden van de VVD-fractie
aanleiding nog enkele vragen te stellen. Bij een tijdige beantwoording achtten
zij de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Blijkens de nadere memorie van antwoord is de minister van mening dat
er geen reden bestaat in de algemene maatregel van bestuur te bepalen dat
de economische eigendom van een net moet worden ondergebracht bij een netbeheerder.
Deze opvatting impliceert een wijziging in het eerder door de minister in
de Tweede Kamer ingenomen standpunt. Verwezen wordt naar de volgende passage,
ontleend aan de memorie van toelichting (nr. 3, blz. 39). «Daarbij
zal ook worden bepaald hoe de economische eigendom van netten, die bij de
netbeheerder moet berusten, op de startbalans geactiveerd moet worden». Welke nieuwe inzichten liggen aan de gewijzigde opvatting van de minister
ten grondslag?
De leden, hier aan het woord, wilden overigens benadrukken dat zij de
uitleg van de minister inzake artikel 27, tweede lid, onderdeel c niet kunnen
delen. Naar hun mening kan deze bepaling ook dienen om bepaalde inhoudelijke
eisen te stellen aan de boekhouding van de netbeheerders, zoals voorwaarden
met betrekking tot bijvoorbeeld economische eigendom van het net, onttrekkingen
en fiscale reserves.
Het was de leden van de VVD-fractie opgevallen dat bij het redigeren van
dit wetsvoorstel de samenhang met het Burgerlijk Wetboek onvoldoende aandacht
heeft gekregen.
Zo spreekt artikel 1, eerste lid, onderdeel h (handelaar) over het sluiten
van overeenkomsten betreffende de koop en verkoop van elektriciteit. Volgens
artikel 7:1 BW heeft koop, bedoeld in dit artikel uitsluitend betrekking op
zaken. Elektriciteit is evenwel blijkens de parlementaire geschiedenis geen
«zaak» in de zin van het Burgerlijk Wetboek.
Ten aanzien van de artikelen 71 en 72 van het wetsvoorstel geldt een soortgelijke
redenering. Het burgerlijk Wetboek kent slechts eigendom van zaken, niet van
vermogensrechten. Aangezien aandelen vermogensrechten en geen zaken zijn,
is het in de terminologie van het Burgerlijk Wetboek onjuist over
«eigendom van aandelen» te spreken.
Ook de begrippen dochtermaatschappij, groepsmaatschappij en deelneming
lijken door de minister niet altijd overeenkomstig hun betekenis in het Burgerlijk
Wetboek te worden gebruikt.
Bij de uitleg van de in het wetsvoorstel opgenomen bepalingen moet naar
de mening van de VVD-fractie daarom niet zozeer de letterlijke tekst, alswel
de aard en strekking van de wetsartikelen als uitgangspunt worden genomen.
Deelt de minister deze opvatting?
De leden van de VVD-fractie verzochten de minister nader in te gaan op
de betekenis van, alsmede de rechtsgevolgen verbonden aan, artikel 71. In
het bijzonder vroegen deze leden de minister aandacht te schenken aan de volgende
punten. Hoe verhouden het eerste en tweede lid van dit artikel zich tot elkaar?
Bevat het tweede lid een limitatieve opsomming van weigeringsgronden? Is bij
het antwoord op deze vraag van belang dat artikel 10:27 Algemene wet bestuursrecht
niet van overeenkomstige toepassing is verklaard? Is ook instemming van de
minister vereist voor andere gevallen dan overdracht van aandelen, die tot
een wijziging van de zeggenschapsverhoudingen in de rechtspersoon-producent
kunnen leiden (o.a. emissies van aandelen, inkoop eigen aandelen door de rechtspersoon,
al dan niet gekoppeld aan intrekking of doorverkoop aan derden, vruchtgebruik
op aandelen met overdracht van stemrecht)? Zeggenschap in de rechtspersoon
kan ook (feitelijk) worden uitgehold door bijvoorbeeld overdracht van activa
van de rechtspersoon-producent aan een andere rechtspersoon. Is de veronderstelling
van deze leden juist dat er in zulke gevallen sprake is van wetsontduiking,
hetgeen in beginsel moet leiden tot nietigheid van de betrokken overeenkomst?
Welke rol is bij de naleving van artikel 71 toebedeeld aan de Dienst uitvoering
en toezicht Electriciteitswet? In hoeverre is het door de minister te geven
antwoord eveneens van toepassing op het gestelde in artikel 72?
Vertrouwende dat deze vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de
commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Hilarides
De griffier van de commissie,
Hordijk