25 533
Regels inzake de telecommunicatie (Telecommunicatiewet)

nr. 309
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

7 april 1998

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de algehele liberalisering van de telecommunicatie-infrastructuur en de telecommunicatiediensten wenselijk is regels te stellen ter waarborging van een samenhangende infrastructuur en ter bevordering van de daadwerkelijke mededinging;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. college: college, genoemd in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit;

c. telecommunicatie: iedere overdracht, uitzending of ontvangst van signalen van welke aard ook door middel van kabels, radiogolven, optische middelen of andere elektromagnetische middelen;

d. telecommunicatienetwerk: de overdrachtsapparatuur en, waar van toepassing, de routeringsapparatuur en andere technische middelen die de overdracht mogelijk maken van signalen tussen netwerkaansluitpunten via kabels, radiogolven, optische middelen of andere elektromagnetische middelen;

e. telecommunicatiedienst: dienst die geheel of gedeeltelijk bestaat in de overdracht of routering van signalen over een telecommunicatienetwerk;

f. openbare telecommunicatiedienst: telecommunicatiedienst die beschikbaar is voor het publiek;

g. openbaar telecommunicatienetwerk: een telecommunicatienetwerk dat onder meer voor de verrichting van openbare telecommunicatiediensten wordt gebruikt of een telecommunicatienetwerk waarmee aan het publiek de mogelijkheid tot overdracht van signalen tussen netwerkaansluitpunten ter beschikking gesteld wordt;

h. netwerkaansluitpunt: waar het een openbaar telecommunicatienetwerk betreft, het geheel van verbindingen, met hun technische toegangsspecificaties, die deel uitmaken van dit openbaar telecommunicatienetwerk, en nodig zijn om toegang te verkrijgen tot dit netwerk en om efficiënt via dit netwerk te kunnen communiceren;

i. huurlijn: aan het publiek ter beschikking stellen van transparante transmissiecapaciteit tussen twee netwerkaansluitpunten van een telecommunicatienetwerk, zonder routeringsfuncties waarover gebruikers kunnen beschikken als onderdeel van de geleverde huurlijn;

j. bijzondere toegang: toegang tot een telecommunicatienetwerk op andere punten dan de netwerkaansluitpunten die aan de meeste gebruikers worden aangeboden;

k. vaste openbare telefoondienst: openbare telecommunicatiedienst die bestaat in de directe overdracht en routering van spraak van en naar netwerkaansluitpunten op vaste locaties van een telecommunicatienetwerk, waarvan iedere gebruiker van op een dergelijk netwerkaansluitpunt aangesloten apparatuur gebruik kan maken om met een ander netwerkaansluitpunt te communiceren;

l. vast openbaar telefoonnetwerk: de elementen van een openbaar telecommunicatienetwerk die geheel of gedeeltelijk worden gebruikt voor de levering van de vaste openbare telefoondienst;

m. mobiele openbare telefoondienst: openbare telecommunicatiedienst die bestaat in de directe overdracht en routering van spraak en het daarbij tot stand brengen van radiocommunicatie met een mobiele gebruiker die gebruik maakt van netwerkaansluitpunten van een telecommunicatienetwerk, die zich niet op vaste locaties bevinden;

n. mobiel openbaar telefoonnetwerk: de elementen van een openbaar telecommunicatienetwerk die geheel of gedeeltelijk worden gebruikt voor de levering van de mobiele openbare telefoondienst;

o. omroepnetwerk: technische inrichtingen, of onderdelen daarvan, die worden gebruikt om met gebruik van kabels of radioverbindingen tussen punten programma's te verspreiden naar een of meer bij anderen in gebruik zijnde gronden, woningen, of niet tot woning dienende gebouwen;

p. omroepzendernetwerk: radiozendapparaten, satellieten daaronder begrepen, die worden gebruikt of mede gebruikt voor het verspreiden van programma's;

q. programma: programma als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Mediawet;

r. kabels: kabels en de daarbij behorende ondersteuningswerken, beschermingswerken en signaalinrichtingen, alsmede inrichtingen, bestemd om daarin verbinding tot stand te brengen tussen kabels in, op of boven openbare gronden enerzijds en kabels in gebouwen en daarmee één geheel vormende gronden anderzijds dan wel tussen laatstgenoemde kabels onderling;

s. openbare gronden:

1°. openbare wegen met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen en andere werken;

2°. wateren met de daartoe behorende bruggen, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen, die voor eenieder toegankelijk zijn;

t. nummer: cijfers, letters of andere symbolen, al dan niet in combinatie, die bestemd zijn voor toegang tot of identificatie van gebruikers, netwerkexploitanten, diensten, netwerkaansluitpunten of andere netwerkelementen;

u. nummeridentificatie:

1°. faciliteit om het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt dan wel een nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het opgeroepen netwerkaansluitpunt te verstrekken, voordat de verbinding tot stand wordt gebracht;

2°. faciliteit om het nummer van het opgeroepen netwerkaansluitpunt dan wel het nummer waarmee een individuele gebruiker kan worden geïdentificeerd aan het oproepende netwerkaansluitpunt te verstrekken, voordat de verbinding tot stand wordt gebracht;

v. in de handel brengen: het voor de eerste maal afleveren na vervaardiging in de Europese Economische Ruimte, het invoeren in de Europese Economische Ruimte uit een land daarbuiten, alsmede het in gebruik nemen na vervaardiging of invoer uit een land buiten de Europese Economische Ruimte in de Europese Economische Ruimte;

w. apparaten: alle elektrische en elektronische apparaten alsmede uitrustingen en installaties, die elektrische of elektronische componenten bevatten;

x. randapparaten:

1°. apparaten die bestemd zijn om op een openbaar telecommunicatienetwerk te worden aangesloten, zodanig dat zij:

a. rechtstreeks op netwerkaansluitpunten kunnen worden aangesloten, of

b. kunnen dienen voor interactie met een openbaar telecommunicatienetwerk via directe of indirecte aansluiting op netwerkaansluitpunten ten behoeve van de overbrenging, verwerking of ontvangst van informatie;

2°. radiozendapparaten die geschikt zijn om op een openbaar telecommunicatienetwerk te worden aangesloten;

3°. apparaten voor satellietgrondstations tenzij bij of krachtens hoofdstuk 10 anders is bepaald, doch met uitsluiting van speciaal geconstrueerde apparatuur die bedoeld is voor gebruik als onderdeel van een openbaar telecommunicatienetwerk; ij. radiozendapparaten: apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het zenden of het zenden en ontvangen van radiocommunicatiesignalen;

z. elektromagnetische compatibiliteit: eigenschap van apparaten, om op bevredigende wijze in hun elektromagnetische omgeving te kunnen functioneren zonder zelf elektromagnetische storingen te veroorzaken die ontoelaatbaar zijn voor alles wat zich in die omgeving bevindt;

aa. systeem voor voorwaardelijke toegang: een systeem met behulp waarvan toegang verkregen kan worden tot gecodeerde programma's of andere diensten die slechts gedecodeerd kunnen worden ontvangen met behulp van een daartoe bestemd apparaat door degene die een daartoe strekkende overeenkomst met de aanbieder van het systeem heeft gesloten;

bb. Internationaal Telecommunicatieverdrag: het op 22 december 1992 te Genève tot stand gekomen Statuut en Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie met de daarbij behorende bijlagen en reglementen (Trb. 1993, 138) en de op 14 oktober 1994 te Kyoto tot stand gekomen Akten van wijziging van het Statuut en het Verdrag van de Internationale Unie voor Telecommunicatie (Trb. 1995, 201).

Artikel 1.2

1. De bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze wet gelden mede op en met betrekking tot installaties ter zee in de zin van de Wet installaties Noordzee.

2. Het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van het gebruik van elektromagnetische golven ten dienste van een opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen als bedoeld in de Mijnwet continentaal plat.

HOOFDSTUK 2. REGISTRATIE

Artikel 2.1

1. Voor het aanleggen of aanbieden van een openbaar telecommunicatienetwerk, huurlijnen of een omroepnetwerk, dan wel voor het aanbieden van een openbare telecommunicatiedienst of een systeem voor voorwaardelijke toegang is een registratie door het college vereist. Het college is bevoegd te bepalen welke gegevens bij de aanvraag om een registratie dienen te worden overgelegd, waartoe in elk geval behoren de door het college aan Onze Minister ter beschikking te stellen gegevens die van belang zijn voor de veiligheid van de staat, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de voorbereiding op buitengewone omstandigheden.

2. Geen registratie is vereist voor inrichtingen of diensten:

a. waarvoor bij of krachtens deze wet een vergunning is vereist;

b. die behoren tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van diensten of van inrichtingen van geringe omvang of betekenis.

Artikel 2.2

1. Het college weigert een registratie indien de gevraagde registratie geen betrekking heeft op een openbaar telecommunicatienetwerk, huurlijnen, een omroepnetwerk, een openbare telecommunicatiedienst of een systeem voor voorwaardelijke toegang.

2. Het college kan een registratie weigeren indien de gevraagde gegevens niet, onvolledig of niet juist zijn verstrekt.

3. Een registratie wordt gewijzigd of beëindigd:

a. op verzoek van de geregistreerde;

b. indien blijkt dat de gegevens niet of niet langer juist zijn;

c. indien de grond voor registratie is vervallen;

d. wegens het verrichten van activiteiten of diensten in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet, of

e. op aanwijzing van Onze Minister in het belang van de veiligheid van de staat of de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.

4. Het college houdt een register bij van de registraties. Het register ligt voor eenieder kosteloos ter inzage op een door het college te bepalen plaats.

Artikel 2.3

De geregistreerde geeft aan het college onverwijld alle wijzigingen door die van invloed zijn op de registratie.

HOOFDSTUK 3. FREQUENTIEBELEID EN FREQUENTIEBEHEER

§ 3.1 Frequentieplan en frequentieregister

Artikel 3.1

1. Onze Minister stelt, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad een frequentieplan vast, dat in ieder geval de verdeling van frequentieruimte over te onderscheiden bestemmingen alsmede over categorieën van gebruik bevat. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de inrichting van het frequentieplan.

2. Op de voorbereiding van het frequentieplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

3. Onze Minister maakt de vaststelling van het plan bekend door plaatsing in de Staatscourant. Hierbij wordt aangegeven op welke wijze kennis kan worden gekregen van de inhoud van het plan.

Artikel 3.2

1. Door Onze Minister wordt een frequentieregister bijgehouden, dat een overzicht bevat van frequentieruimtes waarvoor krachtens dit hoofdstuk vergunningen zijn verleend, alsmede van de duur waarvoor deze vergunningen gelden.

2. Het register ligt voor eenieder kosteloos ter inzage op een door Onze Minister te bepalen plaats.

§ 3.2 Vergunningverlening voor het gebruik van frequentieruimte

Artikel 3.3

1. Voor het gebruik van frequentieruimte is een vergunning vereist van Onze Minister welke op aanvraag kan worden verleend.

2. Vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van de uitvoering van vitale overheidstaken, van het verzorgen van taken op het terrein van de publieke omroep bedoeld in artikel 1, onder t, van de Mediawet, of ter uitvoering van een wettelijk voorschrift worden bij voorrang verleend.

3. Bij het verlenen van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep wordt het navolgende in acht genomen:

a. voor ieder programmanet als bedoeld in artikel 40 en 40f van de Mediawet, wordt ten minste een vergunning verleend op zodanige wijze dat een landelijk bereik van het programma mogelijk is en rekening wordt gehouden met artikel 16 van de Mediawet;

b. voor iedere provincie wordt ten minste één vergunning voor het gebruik van frequentieruimte verleend ten behoeve van de uitzending van het radioprogramma, bedoeld in artikel 1, onder j, van de Mediawet, van de instelling die ten behoeve van de desbetreffende provincie zendtijd voor regionale omroep heeft verkregen, op zodanige wijze, dat een provinciaal bereik van het programma mogelijk is;

c. indien in een provincie aan twee of meer regionale omroepinstellingen op grond van de Mediawet zendtijd is toegewezen, zal, onverminderd artikel 3.6, aan elk van de omroepinstellingen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte worden verleend voor een bereik dat ten minste gelijk is aan de onderscheidene verzorgingsgebieden, voorzover dit technisch mogelijk is;

d. aan iedere instelling die op grond van de Mediawet voor lokale omroep zendtijd heeft verkregen, zal, onverminderd artikel 3.6, ten behoeve van de uitzending van haar radioprogramma vergunning voor het gebruik van frequentieruimte worden verleend voor een bereik dat ten minste gelijk is aan het verzorgingsgebied van het programma, voorzover dit technisch mogelijk is, en een doelmatig gebruik van het frequentiespectrum zich daartegen niet verzet.

4. De verlening van vergunningen in andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid geschiedt:

a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen;

b. door middel van een vergelijkende toets, of

c. door middel van een veiling.

5. De keuze voor toepassing van een van de procedures, bedoeld in het vierde lid, geschiedt, voorzover het de verlening van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte door of ten behoeve van commerciële omroepinstellingen als bedoeld in artikel 1, onder dd, van de Mediawet betreft, door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

6. De uitvoering van de procedure, bedoeld in het vierde lid, onder b, geschiedt indien het de verlening van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte door of ten behoeve van commerciële omroepinstellingen betreft, door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in overeenstemming met Onze Minister.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden, met inachtneming van Richtlijn nr. 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten, regels gesteld terzake van de verlening, wijziging en verlenging van vergunningen. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op:

a. de eisen die, voorafgaande aan een van de procedures, bedoeld in het vierde lid, aan een aanvrager worden gesteld om in aanmerking te komen voor een vergunning,

b. de toepassing en uitvoering van de procedures, bedoeld in het vierde lid, en

c. de criteria die worden toegepast bij een vergelijkende toets als bedoeld in het vierde lid, onder b.

8. De vergunning wordt verleend voor een bij die vergunning te bepalen termijn. De vergunning kan worden verlengd met een door Onze Minister te bepalen termijn.

Artikel 3.4

1. In afwijking van artikel 3.3 is geen vergunning vereist voor gebruik van in het frequentieplan aangewezen frequentieruimte die:

a. al dan niet tezamen met bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van radiozendapparaten voor een in het frequentieplan aangegeven bestemming door eenieder mag worden gebruikt;

b. tot gebruik strekt van door Onze Minister aan te wijzen overheidsorganen, belast met de zorg voor de veiligheid van de staat, de defensie alsmede de handhaving van de rechtsorde.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden terzake van de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder a, alsmede terzake van het gebruik van de desbetreffende frequentieruimte regels gesteld.

Artikel 3.5

1. Een vergunning kan in het belang van een goede verdeling van frequentieruimte, alsmede in het belang van een ordelijk en doelmatig gebruik van frequentieruimte onder beperkingen worden verleend. In die belangen kunnen aan een vergunning voorschriften worden verbonden. Indien de frequentieruimte moet worden gebruikt voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten stelt Onze Minister het college in de gelegenheid hem advies uit te brengen ter zake van de omvang van de vergunning alsmede de beperkingen waaronder de vergunning wordt verleend en de voorschriften die aan de vergunning worden verbonden.

2. Onverminderd het eerste lid kan bij een vergunning worden voorgeschreven dat de frequentieruimte waarop de vergunning ziet moet worden gebruikt voor de verzorging voor het publiek van bij de vergunning aan te wijzen diensten. In dat geval kunnen de in het eerste lid bedoelde beperkingen en voorschriften tevens zien op het belang van een goede dienstverlening.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld terzake van de beperkingen waaronder een vergunning kan worden verleend en de voorschriften die op grond van het eerste of tweede lid aan een vergunning kunnen worden verbonden.

4. In het geval frequentieruimte moet worden gebruikt voor de verzorging voor het publiek van diensten als bedoeld in het tweede lid, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur in het belang van een goede dienstverlening regels worden gesteld voor aanbieders van die diensten.

Artikel 3.6

1. Een vergunning wordt door Onze Minister geweigerd indien:

a. verlening daarvan in strijd is met het frequentieplan;

b. een doelmatig gebruik van het frequentiespectrum dit vordert;

c. reeds een vergunning voor het gebruik van de in de aanvraag gevraagde frequentieruimte is verleend, tenzij gedeeld gebruik van frequentieruimte mogelijk is;

d. deze is gevraagd voor het verspreiden van programma's, waarvoor geen zendtijd is verkregen op grond van de Mediawet, of, voorzover toestemming is vereist krachtens de Mediawet, deze toestemming niet is verleend;

e. feiten of omstandigheden er naar het oordeel van Onze Minister op duiden dat de veiligheid van de staat of de openbare orde door het verlenen van de vergunning in gevaar kan worden gebracht, of

f. verlening daarvan in strijd zou zijn met de bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de artikelen 82e of 82f van de Mediawet, gestelde regels.

2. Een vergunning kan door Onze Minister worden geweigerd, indien:

a. een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens overtreding van bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de vergunning verbonden voorschriften;

b. de aanvrager niet heeft voldaan aan op hem rustende verplichtingen, voortvloeiend uit een eerder aan hem verleende vergunning;

c. de aanvraag of de aanvrager niet voldoet aan de daarvoor bij of krachtens deze wet gestelde regels, of

d. door het verlenen van de vergunning aan de aanvrager de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou worden beperkt, met dien verstande dat naar redelijkheid rekening wordt gehouden met gerechtvaardigde belangen bij het gebruik van nieuwe technologie, of

e. de vrees is gewettigd dat door het verlenen van een vergunning ontoelaatbare belemmeringen worden veroorzaakt door het gewenste signaal van radiozendapparaten in andere radiozendapparaten, ontvanginrichtingen of elektrische of elektronische inrichtingen.

Artikel 3.7

1. Een vergunning wordt door Onze Minister ingetrokken indien:

a. de houder van de vergunning hierom verzoekt;

b. de naleving van een bindend besluit van een instelling van de Europese Unie of de nakoming van Nederland bindende verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties dit vordert.

2. Een vergunning kan door Onze Minister voorts slechts worden ingetrokken indien:

a. de houder van de vergunning niet meer voldoet aan de aan hem gestelde eisen om in aanmerking te komen voor een vergunning;

b. de houder van de vergunning de bij of krachtens deze wet, dan wel bij of krachtens de artikelen 82e of 82f van de Mediawet gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften niet nakomt;

c. een doelmatig gebruik van het frequentiespectrum dit vordert;

d. de vrees gewettigd is dat het van kracht blijven van de vergunning ernstig gevaar zal opleveren voor de veiligheid van de staat of de openbare orde;

e. de gronden waarop de vergunning is verleend zijn vervallen, of

f. de instandhouding van de vergunning de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou beperken.

3. Op de gronden, genoemd in het tweede lid, kan Onze Minister in plaats van de vergunning intrekken deze ook wijzigen.

Artikel 3.8

1. Een vergunning kan op aanvraag van de houder van die vergunning aan een ander worden overgedragen met toestemming van Onze Minister.

2. Een toestemming kan onder beperkingen worden verleend. Aan een toestemming kunnen voorschriften worden verbonden. Deze kunnen worden gewijzigd.

3. Artikel 3.6 is van overeenkomstige toepassing op het verlenen van een toestemming.

§ 3.3 Bijzonder gebruik van frequentieruimte

Artikel 3.9

1. In de gevallen waarin samenwerking tussen vergunninghouders van frequentieruimte noodzakelijk is voor het kunnen gebruiken van de aan hen toegewezen frequentieruimte, sluiten de betreffende vergunninghouders binnen een periode van ten hoogste zes weken na verlening van de vergunning een overeenkomst betreffende de voorwaarden tot gezamenlijk gebruik van dat deel van de frequentieruimte.

2. Indien vergunninghouders geen overeenstemming kunnen bereiken over de voorwaarden waaronder de frequentieruimte in gebruik zal worden genomen, kan Onze Minister op aanvraag van één of meer van hen, de regels vaststellen die tussen hen zullen gelden.

3. Elke vergunninghouder stelt aan Onze Minister binnen twee weken na de datum van de aanvraag de gegevens ter beschikking die deze nodig heeft ten behoeve van de voorbereiding van het besluit.

4. Onze Minister beslist binnen twaalf weken na de datum van de aanvraag.

5. Op aanvraag van de gezamenlijke vergunninghouders kan Onze Minister een besluit als bedoeld in het tweede lid intrekken.

Artikel 3.10

1. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, toestemming geven tot een gebruik van de frequentieruimte dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk, wanneer dit noodzakelijk is ter beëindiging van strafbaar gedrag jegens een persoon.

2. Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, toestemming geven tot een gebruik van de frequentieruimte dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk, wanneer dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat.

3. In overeenstemming met Onze Minister van Justitie onderscheidenlijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken, kan bij ministeriële regeling van het toestemmingsvereiste, bedoeld in het eerste of tweede lid, vrijstelling worden verleend onder bij die regeling te stellen voorschriften.

4. In afwijking van het eerste lid is gebruik van frequentieruimte dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk eveneens mogelijk wanneer dit nodig is teneinde toepassing te kunnen geven aan de strafvorderlijke bevoegdheden tot het onderzoek van telecommunicatie, mits:

a. dit gebruik plaatsvindt met behulp van apparatuur die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen en door bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen ambtenaren;

b. daartoe een last wordt verstrekt door een tot het onderzoek van telecommunicatie bevoegde autoriteit, en

c. dit plaatsvindt met het doel de informatie, bedoeld in artikel 13.4, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 13.4, tweede lid, te achterhalen en onverkorte toepassing van artikel 13.4 onvoldoende het belang van de strafvordering dient.

§ 3.4 Delen van antenne-opstelpunten

Artikel 3.11

1. De houders van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten of omroepzendernetwerken, zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het medegebruik van antenne-opstelpunten. Hierbij worden in ieder geval de technische mogelijkheden in acht genomen.

2. In het geval dat voor het verlenen van medegebruik toestemming van een derde is vereist, is deze daartoe slechts gehouden indien het een redelijk verzoek betreft en hij:

a. direct of indirect een relevant economisch belang heeft in de houder, bedoeld in het eerste lid, tot wie het verzoek is gericht;

b. deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe een andere groepsmaatschappij als bedoeld in dat artikel behoort, die een direct of indirect relevant economisch belang heeft in de houder van een vergunning.

3. De houder, bedoeld in het eerste lid, en de derde die op grond van het tweede lid gehouden is toestemming te verlenen, stellen het medegebruik ter beschikking tegen een redelijke vergoeding.

4. Indien de houders, bedoeld in het eerste lid, of de derde, die op grond van het tweede lid gehouden is toestemming te verlenen, onderling geen overeenstemming bereiken over het medegebruik kan het college op aanvraag van een der partijen de regels vaststellen die tussen hen zullen gelden.

HOOFDSTUK 4. NUMMERBELEID EN NUMMERBEHEER

Artikel 4.1

1. Onze Minister stelt, na overleg met het college, nummerplannen vast waarin in ieder geval de bestemming van de daarin opgenomen nummers wordt aangegeven.

2. Op de voorbereiding van een nummerplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

3. Van de vaststelling van een plan wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Hierbij wordt aangegeven op welke wijze kennis kan worden gekregen van de inhoud van het plan.

4. Het is verboden voor een bestemming die voorkomt in een nummerplan andere nummers te gebruiken dan de nummers die in dat plan voor die bestemming zijn opgenomen.

Artikel 4.2

1. Nummers die in een nummerplan of in een op grond van het vijfde lid vastgestelde aanwijzing zijn opgenomen kunnen op aanvraag door het college worden toegekend aan:

a. een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk ten behoeve van het over zijn telecommunicatienetwerk verzorgen van openbare telecommunicatiediensten,

b. een aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst, of

c. een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een openbare telecommunicatiedienst gebruikt.

2. Op een aanvraag om toekenning van nummers wordt binnen zes weken beslist.

3. In het belang van een doelmatige toekenning van nummers kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat nummers voor een bij die regeling aangewezen bestemming of categorie van gevallen, slechts kunnen worden toegekend aan één, onderscheidenlijk twee, van de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde categorieën van aanvragers.

4. Een toekenning van nummers kan in het belang van een doelmatige toekenning onder beperkingen worden verleend. In dat belang kunnen aan een toekenning voorschriften worden verbonden.

5. Gedurende de voorbereiding van een nummerplan kan het college, in overeenstemming met door Onze Minister aan te wijzen bestemmingen en de daarbij behorende nummers, nummers toekennen gedurende een bij dat besluit vast te stellen termijn. Het verbod van artikel 4.1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de door Onze Minister aangewezen nummers.

6. In het geval er meerdere aanvragen om toekenning van nummers voor eenzelfde bestemming bij het college ter behandeling voorliggen en bij die aanvragen een gelijke voorkeur wordt uitgesproken voor toekenning van een bepaald nummer, dan wel bepaalde nummers kan het college besluiten de aanvragen om toekenning van die nummers verder te behandelen volgens een procedure van veiling, dan wel besluiten op die aanvragen te beslissen door middel van het lot. In het geval van veiling komt de opbrengst ervan toe aan de staat.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de in het zesde lid bedoelde procedures. Hierbij kan ten aanzien van de procedure van veiling, met inachtneming van Richtlijn nr. 97/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 april 1997 betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten, worden afgeweken van de in het tweede lid bedoelde termijn van zes weken.

8. Het is verboden nummers door Onze Minister aangewezen overeenkomstig het vijfde lid, alsmede nummers voorkomende in een nummerplan te gebruiken voor de in de aanwijzing onderscheidenlijk in een nummerplan opgenomen bestemming zonder of in afwijking van een toekenning.

Artikel 4.3

1. Een toekenning wordt geweigerd, indien:

a. de aanvrager niet behoort tot een van de categorieën, genoemd in artikel 4.2, eerste lid;

b. de toekenning in strijd is met het desbetreffende nummerplan of een op grond van artikel 4.2, vijfde lid, vastgestelde aanwijzing;

c. redelijkerwijs is te verwachten dat door de aanvrager niet zal of kan worden voldaan aan het bij of krachtens deze wet met betrekking tot nummers bepaalde;

d. de aanvrager een nummer aanvraagt, behorende tot de in artikel 4.11, eerste lid, bedoelde categorieën van nummers, en niet bereid is te verklaren dat hij zich zal houden aan de gedragscode, bedoeld in dat artikel;

e. de toekenning in strijd zou zijn met de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

2. Een toekenning kan geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, indien:

a. op grond van de aanvraag redelijkerwijs niet is te verwachten dat het voorgenomen gebruik binnen een jaar, of binnen een bij ministeriële regeling voor bij die regeling aan te wijzen categorieën van nummers te bepalen kortere termijn, wordt verwezenlijkt;

b. het in de aanvraag omschreven voorgenomen gebruik de toekenning van de gevraagde hoeveelheid nummers niet rechtvaardigt;

c. een eerdere toekenning is ingetrokken op grond van artikel 4.7, derde of vierde lid;

d. uit de aanvraag blijkt dat deze wordt gedaan met de kennelijke bedoeling de bij de aanvraag gevraagde nummers te verhandelen.

Artikel 4.4

1. Het college kan op aanvraag nummers reserveren ten behoeve van de aanvrager voor een periode van ten hoogste drie jaar. De gereserveerde nummers zijn gedurende de reserveringsduur uitsluitend beschikbaar voor toekenning aan de desbetreffende houder van de reservering.

2. De in het eerste lid bedoelde mogelijkheid tot reservering bestaat niet ten aanzien van de op grond van artikel 4.3, tweede lid, onderdeel a, bij ministeriële regeling aangewezen nummers.

3. De artikelen 4.2 en 4.3, eerste en tweede lid, onder b en c, zijn op een reservering van overeenkomstige toepassing.

4. Een reservering kan voorts geheel of gedeeltelijk worden geweigerd, indien op grond van de aanvraag redelijkerwijs niet is te verwachten dat het voorgenomen gebruik binnen drie jaar, dan wel, indien de reservering voor een kortere periode dan drie jaar wordt aangevraagd, binnen de door de aanvrager gevraagde periode, wordt verwezenlijkt.

5. Het is verboden te handelen in strijd met aan een reservering verbonden voorschriften.

Artikel 4.5

1. Een toekenning of reservering kan op aanvraag van de desbetreffende houder van een nummer of houder van een reservering worden gewijzigd of worden ingetrokken.

2. Een wijziging of intrekking van een reservering inhoudende een aanvraag om toekenning van een deel van de voor de aanvrager gereserveerde nummers, onderscheidenlijk toekenning van alle voor de aanvrager gereserveerde nummers, wordt slechts geweigerd indien:

a. de reservering geen betrekking heeft op het voorgenomen gebruik, of

b. naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat de ontwikkeling van de activiteit die ten grondslag ligt aan de reservering, de gevraagde toekenning noodzakelijk maakt.

3. Met betrekking tot andere aanvragen om een wijziging is artikel 4.3, of, indien het een aanvraag om wijziging van een reservering betreft, artikel 4.4 van toepassing.

Artikel 4.6

Het college kan op gezamenlijke aanvraag van de desbetreffende houder van een nummer of reservering en een derde toestaan dat de toekenning of reservering overgaat op de derde. Artikel 4.2, vierde lid, en artikel 4.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.7

1. Een toekenning of reservering wordt door het college gewijzigd of ingetrokken, indien:

a. een wijziging van het desbetreffende nummerplan daartoe noodzaakt, voorzover de houder van een nummer of de houder van een reservering aanspraak behoudt op toekenning dan wel reservering van hetzelfde aantal nummers;

b. de redenen die ten grondslag lagen aan de toekenning of reservering zijn vervallen;

c. het doelmatig gebruik van nummers in het algemeen maatschappelijk en economisch belang dit vordert.

2. Een toekenning of reservering wordt voorts door het college gewijzigd indien dit noodzakelijk is om feitelijke onjuistheden van eenvoudige aard weg te nemen.

3. Een toekenning of reservering wordt voorts door het college ingetrokken op aanwijzing van Onze Minister in het belang van de veiligheid van de staat.

4. Een toekenning of reservering kan door het college worden ingetrokken, indien:

a. de houder van het nummer of de houder van de reservering de bij of krachtens deze wet gestelde regels of de aan het betreffende besluit verbonden voorschriften niet nakomt;

b. na de toekenning of reservering blijkt dat deze gedaan is met de kennelijke bedoeling de toegekende of gereserveerde nummers te verhandelen.

5. Een toekenning of reservering kan voorts worden gewijzigd of ingetrokken indien de erkende instelling, bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, om intrekking vraagt nadat zij van oordeel is dat de houder van een nummer, behorende tot de in dat artikel bedoelde categorieën van nummers, in strijd heeft gehandeld met de daar bedoelde gedragscode.

Artikel 4.8

1. Door het college wordt een nummerregister bijgehouden dat een overzicht bevat van toekenningen en reserveringen. Het register bevat de vermelding van de naam van degene aan wie nummers zijn toegekend. Tevens wordt de duur van de reservering vermeld.

2. Onverminderd het derde lid ligt het register voor eenieder kosteloos ter inzage op een door het college te bepalen plaats.

3. Op verzoek van de houder van een nummer wordt, indien het een natuurlijk persoon betreft en het nummer niet uitsluitend bedrijfsmatig wordt gebruikt, zijn naam, adres en woonplaats niet opgenomen in het deel van het register dat ter inzage ligt.

Artikel 4.9

1. Indien de houder van een nummer de aan hem toegekende nummers in gebruik geeft aan een ander, doet hij dit op een niet-discriminerende en transparante wijze met gebruikmaking van objectieve criteria.

2. De houder van een nummer draagt er zorg voor dat het gebruik van de aan hem toegekende nummers in overeenstemming is met het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 4.10

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een aanbieder van een bij die maatregel aan te wijzen categorie van openbare telecommunicatiediensten verplicht is degene die op grond van een met hem gesloten overeenkomst die telecommunicatiedienst afneemt:

a. de mogelijkheid te bieden het in het kader van de afgenomen telecommunicatiedienst bij hem in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken indien hij er bij beëindiging van de overeenkomst voor kiest de desbetreffende telecommunicatiedienst voortaan van een andere aanbieder af te nemen;

b. de mogelijkheid te bieden het in het kader van de afgenomen telecommunicatiedienst bij hem in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken indien hij binnen een bepaald gebied van adres verandert, of

c. de mogelijkheid te bieden het in het kader van de afgenomen telecommunicatiedienst bij hem in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken indien hij er voor kiest een andere bij die maatregel aan te wijzen telecommunicatiedienst af te nemen.

2. Een aanbieder van krachtens het eerste lid aangewezen categorie van telecommunicatiediensten op wie een verplichting als bedoeld in dat lid, onderdeel a, rust, is, onverminderd artikel 6.9, tevens verplicht aan degene met wie hij overeenkomt de desbetreffende telecommunicatiedienst te leveren de mogelijkheid te bieden het voorheen in het kader van die dienst bij diegene in gebruik zijnde nummer te blijven gebruiken.

3. Bij een verplichting opgelegd, krachtens het eerste lid, onderdeel a, gaat:

a. in het geval het betreffende nummer is toegekend aan een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk en voor de betreffende openbare telecommunicatiedienst voortaan het openbare telecommunicatienetwerk van een andere aanbieder wordt gebruikt, de toekenning van het betreffende nummer over op die andere aanbieder van dat netwerk;

b. in het geval het betreffende nummer is toegekend aan de aanbieder van de betreffende openbare telecommunicatiedienst, de toekenning van het betreffende nummer over op degene van wie de betreffende telecommunicatiedienst voortaan wordt afgenomen.

4. Het college kan categorieën van nummers aanwijzen waarvoor geldt dat, in het geval een nummer uit die categorie na een overgang op grond van het derde lid niet langer in gebruik is, de toekenning van het nummer teruggaat naar de aanbieder aan wie het nummer op basis van een aanvraag was toegekend.

5. Een aanbieder die een nummer behorende tot een door het college op grond van het vierde lid aangewezen categorie niet heeft toegekend gekregen op grond van een aanvraag doet, indien hij het nummer niet langer in gebruik heeft, hiervan mededeling aan het college. Na ontvangst van de in de vorige zin bedoelde mededeling stelt het college de aanbieder naar wie de toekenning van het nummer op grond van het vierde lid is teruggegaan hiervan op de hoogte.

6. De in het derde lid bedoelde aanbieders stellen het college binnen een door het college te bepalen termijn en op een door het college te bepalen wijze op de hoogte van de toekenningen van nummers die in een door het college te bepalen periode op grond van het derde lid van hen op andere aanbieders zijn overgegaan, alsmede van de toekenningen van nummers die op grond van het derde lid van andere aanbieders op hen zijn overgegaan. Het college maakt de door hem bepaalde termijn, wijze en periode, bedoeld in de eerste volzin, bekend in de Staatscourant.

7. Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk waarover een krachtens het eerste lid aangewezen categorie van openbare telecommunicatiediensten wordt verzorgd, zorgt ervoor, voorzover een dergelijke verplichting niet reeds voortvloeit uit artikel 6.1 of artikel 6.9, dat zijn netwerk zodanig is ingericht dat een aanbieder van die dienst een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting kan nakomen.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de doorberekening van kosten van een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting.

9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot een krachtens het eerste lid opgelegde verplichting.

Artikel 4.11

1. Onze Minister kan een instelling erkennen die een gedragscode hanteert inzake de herkenbaarheid en betrouwbaarheid van door Onze Minister aan te wijzen categorieën van nummers en met gebruikmaking van via die nummers aangeboden diensten. Een erkenning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een erkenning kunnen voorschriften worden verbonden. Van een erkenning wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

2. Onze Minister gaat slechts over tot erkenning van een instelling indien voldaan is aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen die in ieder geval betreffen de onafhankelijkheid van de instelling, de objectiviteit van de door haar opgestelde gedragscode en de proportionaliteit van de door de instelling te hanteren sancties.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke bij die maatregel aan te wijzen categorieën van natuurlijke personen of rechtspersonen verplicht zijn zich aan te sluiten bij de instelling.

4. Een erkenning wordt door Onze Minister ingetrokken indien niet meer wordt voldaan aan de voorschriften of de regels, bedoeld in het eerste en tweede lid. Van een beschikking tot intrekking van een erkenning wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 5. GEDOOGPLICHT VOOR AANLEG, INSTANDHOUDING EN OPRUIMING VAN KABELS

Artikel 5.1

1. Eenieder is, behoudens artikel 5.2 en onverminderd het in dit hoofdstuk geregelde recht op schadevergoeding, verplicht de aanleg en instandhouding van kabels ten dienste van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk in en op openbare gronden, alsmede de opruiming daarvan, te gedogen.

2. De in het eerste lid bedoelde verplichting strekt zich, behoudens artikel 5.3 en onverminderd het in dit hoofdstuk geregelde recht op schadevergoeding, wat betreft interlokale en internationale kabels tevens uit tot alle andere gronden, uitgezonderd afgesloten tuinen en erven die met bewoonde percelen één geheel vormen.

3. Door de aanleg, de instandhouding en de opruiming van kabels wordt geen verandering in de bestemming en zo min mogelijk belemmering in het gebruik van de gronden gebracht.

Artikel 5.2

1. De gemeente is belast met de coördinatie van de binnen haar grondgebied door aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of van omroepnetwerken uit te voeren werkzaamheden in verband met de aanleg en instandhouding van kabels, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid.

2. Bij deze coördinatie worden mede betrokken andere werkzaamheden en andere belangen dan waarin door deze wet wordt voorzien. De coördinatie mag niet leiden tot een zodanige vertraging van voorgenomen werkzaamheden dat redelijkerwijs niet meer kan worden gesproken van gedogen als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid.

3. Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk gaat slechts over tot het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid indien deze:

a. het voornemen daartoe heeft gemeld bij burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente, en

b. van burgemeester en wethouders instemming heeft verkregen omtrent tijdstip, plaats en werkwijze van uitvoering van de werkzaamheden.

4. De gemeenteraad stelt bij verordening in ieder geval regels vast inzake:

a. het tijdstip, voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden, waarop de melding uiterlijk moet zijn gedaan;

b. de gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt waaronder het uitvoeringsplan;

c. de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming en van medegebruik van voorzieningen.

5. Burgemeester en wethouders kunnen, zonodig in afwijking van de melding, in het instemmingsbesluit het tijdstip van aanvang of voltooiing en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden vaststellen.

Artikel 5.3

1. Indien de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in verband met de aanleg en instandhouding van kabels, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, streeft hij naar overeenstemming met degene op wie een gedoogplicht rust over de plaats en wijze van de uitvoering van het werk.

2. Bij gebreke van overeenstemming geeft de aanbieder van het netwerk aan degene op wie een gedoogplicht als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, rust onverwijld een schriftelijke kennisgeving waarin een omschrijving van de voorgenomen plaats en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden wordt gegeven. Indien degene op wie een gedoogplicht rust, tegen de kennisgeving bedenkingen heeft, kan hij na ontvangst daarvan het college verzoeken een beschikking te geven.

3. Het college geeft de beschikking binnen acht weken na ontvangst van het verzoek.

4. Het verzoek schorst de uitvoering van het voornemen.

Artikel 5.4

Het recht op schadevergoeding, verband houdend met de gedoogplicht, bedoeld in artikel 5.1, beperkt zich voor eigenaren en beheerders van openbare gronden tot vergoeding van de kosten van de voorzieningen en van de meerdere kosten van onderhoud.

Artikel 5.5

1. Onverminderd artikel 5.1 en het in dit hoofdstuk geregelde recht op schadevergoeding, is eenieder verplicht ten dienste van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk te gedogen dat:

a. kabels boven gronden, gebouwen en wateren worden aangelegd en instandgehouden, mits zonder aanhechting of aanraking;

b. in en aan gebouwen, alsmede in en op gronden welke daarmee een geheel vormen, kabels en netwerkaansluitpunten worden aangelegd en instandgehouden ten behoeve van aansluitingen in die gebouwen en in naburige gebouwen;

c. de onder a en b bedoelde kabels en netwerkaansluitpunten worden opgeruimd.

2. Door de aanleg, de instandhouding en de opruiming van kabels wordt geen verandering teweeggebracht in de bestemming van hetgeen waarin, waaraan, waarop of waarboven de kabels zijn of worden aangelegd alsmede zo min mogelijk verandering in de uiterlijke gedaante en zo min mogelijk belemmering in het gebruik ervan.

3. Op de aanleg van kabels ingevolge dit artikel is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.2 en 5.3 niet van toepassing.

Artikel 5.6

1. De aanleg van kabels en netwerkaansluitpunten door de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk in en op gronden, alsmede in en aan gebouwen van anderen brengt geen wijziging in de eigendom van hetgeen is aangelegd.

2. Dit artikel is mede van toepassing op kabels en netwerkaansluitpunten aangelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.

Artikel 5.7

1. De aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk is verplicht op eigen kosten tot verplaatsing van kabels ten dienste van het netwerk over te gaan, indien de verplaatsing nodig is voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege degene op wie een gedoogplicht rust.

2. In andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, gaat de aanbieder, bedoeld in het eerste lid, slechts over tot verplaatsing van kabels, indien de verzoeker hem de kosten daarvan vergoedt.

3. Bij gebreke van overeenstemming over de kosten, bedoeld in het eerste of tweede lid, is artikel 5.3, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.8

1. Rechthebbenden ten aanzien van bomen of beplantingen zijn, behoudens recht op schadevergoeding, verplicht deze op schriftelijk verzoek van de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk binnen twee weken op te snoeien dan wel de wortels of takken daarvan in te korten, voorzover deze redelijkerwijs hinderlijk zijn of worden voor de aanleg, instandhouding en exploitatie van de in dit lid bedoelde netwerken.

2. Het college is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de in het eerste lid bedoelde verplichting.

3. In geval van ernstige belemmering of storing van de telecommunicatie kan een aanbieder als bedoeld in dit artikel onmiddellijk tot het opsnoeien dan wel inkorten van wortels of takken overgaan, waarna deze zo spoedig mogelijk hiervan schriftelijk aan de rechthebbende kennis geeft.

Artikel 5.9

1. De eis tot schadevergoeding als bedoeld in de artikelen 5.1, 5.5 en 5.8 wordt, onafhankelijk van hetgeen gevorderd wordt, aanhangig gemaakt bij de kantonrechter in wiens ambtsgebied de onroerende zaak waaraan schade wordt toegebracht is gelegen.

2. Indien de onroerende zaak in meer dan een kanton is gelegen, wordt de eis aanhangig gemaakt bij een van de kantonrechters, ter keuze van de eiser.

3. Van de uitspraak van de kantonrechter is hoger beroep toegelaten.

4. De bepalingen van burgerlijk procesrecht zijn van toepassing op de geschillen, bedoeld in het eerste lid, voorzover daarvan in de voorgaande leden van dit artikel niet is afgeweken.

5. Ook voordat omtrent de schadevergoeding overeenstemming verkregen of uitspraak gedaan is, kan tot de uitvoering van de in de artikelen 5.1, 5.5 en 5.8 bedoelde werkzaamheden worden overgegaan.

Artikel 5.10

1. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en van omroepnetwerken zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot het medegebruik van voorzieningen terzake van aanleg en instandhouding van kabels. Hierbij worden in ieder geval de technische mogelijkheden in acht genomen.

2. In het geval dat voor het verlenen van medegebruik toestemming van een derde is vereist, is deze daartoe slechts gehouden indien het een redelijk verzoek betreft.

3. De aanbieder, bedoeld in het eerste lid, en de derde die op grond van het tweede lid gehouden is toestemming te verlenen, stellen het medegebruik ter beschikking tegen een redelijke vergoeding.

HOOFDSTUK 6. INTERCONNECTIE EN BIJZONDERE TOEGANG

§ 6.1 Algemene verplichtingen in verband met interconnectie

Artikel 6.1

1. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten in Nederland, die daarbij de toegang tot netwerkaansluitpunten van eindgebruikers controleren, dragen zorg voor de interconnectie van de betrokken telecommunicatienetwerken teneinde te verzekeren dat de daarop aangesloten gebruikers over en weer met elkaar kunnen communiceren.

2. Op verzoek van degenen die buiten Nederland openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten aanbieden en daarbij de toegang tot netwerkaansluitpunten van eindgebruikers controleren, dragen de in het eerste lid bedoelde aanbieders tevens zorg voor de interconnectie van hun telecommunicatienetwerken met de desbetreffende buitenlandse telecommunicatienetwerken teneinde te verzekeren dat de op de netwerken aangesloten gebruikers over en weer met elkaar kunnen communiceren.

3. Het college kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting tot interconnectie indien er voor de desbetreffende interconnectie andere, technisch en commercieel haalbare mogelijkheden bestaan, of indien de desbetreffende interconnectie redelijkerwijs niet kan worden verlangd in het licht van de middelen die beschikbaar zijn.

4. Onverminderd het derde lid, en onverminderd eventuele verplichtingen uit hoofde van Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties kan Onze Minister ontheffing verlenen van de in het tweede lid bedoelde verplichting tot interconnectie indien de naleving ervan leidt tot een verstoring van de mededinging.

5. Het eerste, tweede, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op aanbieders van huurlijnen.

6. Onverminderd het derde en vierde lid, dient ter uitvoering van het eerste, tweede en vijfde lid iedere daar bedoelde aanbieder met andere daar bedoelde aanbieders in onderhandeling te treden om te komen tot overeenkomsten op basis waarvan de interconnectie tot stand komt. In het geval de in de vorige zin bedoelde verplichting dient ter uitvoering van het eerste lid kan het college aanbieders bij het uitblijven van een overeenkomst een termijn stellen, waarbinnen deze tot stand moet zijn gekomen. Na ommekomst van deze termijn zijn betrokken aanbieders in gebreke, tenzij door een of meer van hen een beroep gedaan is op artikel 6.3, eerste lid.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de tot stand te brengen interconnectie. Deze regels kunnen verschillend worden gesteld ten aanzien van bij die regels te onderscheiden categorieën van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten.

Artikel 6.2

1. Van overeenkomsten als bedoeld in artikel 6.1, zesde lid, en wijzigingen daarin, wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een week nadat bedoelde overeenkomsten zijn gesloten, onderscheidenlijk bedoelde wijzigingen zijn overeengekomen, een afschrift gedeponeerd bij het college.

2. Indien het college van oordeel is dat een overeenkomst strijdig is met het bepaalde bij of krachtens deze wet, stelt het de partijen daarvan in kennis onder mededeling van de onderdelen die naar zijn oordeel wijziging behoeven. Zolang die wijzigingen niet zijn aangebracht, is door betrokken aanbieders niet voldaan aan artikel 6.1.

3. Het college kan een afschrift van bij hem gedeponeerde overeenkomsten op verzoek aan belanghebbenden ter beschikking stellen, met uitzondering van naar het oordeel van het college als vertrouwelijk aan te merken bedrijfsgegevens.

Artikel 6.3

1. Indien aanbieders geen overeenkomst als bedoeld in artikel 6.1, zesde lid, tot stand brengen, kan het college op aanvraag van een of meer van hen, de regels vaststellen die tussen hen zullen gelden. Een besluit van het college laat de mogelijkheid van een buitenlandse aanbieder als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, om af te zien van de interconnectie onverlet.

2. Geschillen tussen bij interconnectie als bedoeld in artikel 6.1 betrokken aanbieders met betrekking tot de vraag of de ter zake tussen hen in verband met interconnectie bestaande verbintenissen, of de wijze waarop deze worden nagekomen, strijdig zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet, worden op aanvraag van een of meer van de betrokken aanbieders door het college beslecht. In het geval het college van oordeel is dat er sprake is van strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet kan hij ter beëindiging van deze situatie regels vaststellen die tussen de aanbieders zullen gelden. In voorkomende gevallen treden bedoelde regels in de plaats van de tot dan toe bestaande verbintenissen.

3. Met betrekking tot aanvragen als bedoeld in het eerste en tweede lid geldt dat het college:

a. binnen zes maanden na de datum van de aanvraag op de aanvraag beslist;

b. in spoedeisende gevallen een voorlopig besluit neemt, dat tussen de betrokken aanbieders geldt tot het definitieve besluit.

4. Het college neemt geen besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indien betrokken aanbieders voor het tijdstip van het nemen van het besluit overeenkomstig artikel 6.2, eerste lid, het afschrift van een tussen hen totstandgekomen overeenkomst bij het college hebben gedeponeerd, welke voldoet aan het bepaalde bij of krachtens deze wet, dan wel, indien er sprake is van een buitenlandse aanbieder, deze voor het tijdstip van de uitspraak te kennen geeft af te zien van de interconnectie.

§ 6.2 Bepalingen met betrekking tot aanbieders met aanmerkelijke macht op de markt

Artikel 6.4

1. De aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken en vaste openbare telefoondiensten, de aanbieders van mobiele openbare telefoonnetwerken en mobiele openbare telefoondiensten, en de aanbieders van huurlijnen, die in het gebied waarin zij binnen Nederland actief zijn op de markt met betrekking tot de vaste openbare telefoonnetwerken of de vaste openbare telefoondienst, onderscheidenlijk op de markt met betrekking tot de mobiele openbare telefoonnetwerken of de mobiele openbare telefoondienst, onderscheidenlijk op de markt voor huurlijnen, beschikken over een aanmerkelijke macht worden als zodanig aangewezen door het college.

2. Het college wijst tevens aanbieders van mobiele openbare telefoonnetwerken en mobiele openbare telefoondiensten aan die op de nationale markt met betrekking tot de vaste en mobiele openbare telefoondienst tezamen, beschikken over een aanmerkelijke macht.

3. Als aanbieders met een aanmerkelijke macht op de markt als bedoeld in het eerste en tweede lid worden door het college aangewezen de aanbieders die op de relevante markt een aandeel hebben van meer dan vijfentwintig procent.

4. In afwijking van het derde lid kan het college aanbieders die op de onderscheiden markten een aandeel hebben van minder dan vijfentwintig procent aanwijzen als aanbieders met een aanmerkelijke macht op de desbetreffende markt, dan wel aanbieders die op de onderscheiden markten een aandeel hebben van meer dan vijfentwintig procent niet aanwijzen als aanbieders met een aanmerkelijke macht op de desbetreffende markt. In beide gevallen beoordeelt het college daarbij het vermogen van de betreffende aanbieder om de marktvoorwaarden te beïnvloeden, zijn omzet in verhouding tot de omvang van de markt, zijn beheersing van de middelen van toegang tot de eindgebruikers, zijn toegang tot financiële middelen, en zijn ervaring met het verstrekken van producten en diensten op de markt.

Artikel 6.5

Aanbieders, aangewezen door het college krachtens artikel 6.4, eerste lid:

a. verstrekken aan andere aanbieders, die krachtens artikel 6.1 verzoeken om interconnectie, deze onder gelijke voorwaarden onder gelijke omstandigheden;

b. verstrekken aan andere aanbieders, die krachtens artikel 6.1 verzoeken om interconnectie, deze onder gelijke voorwaarden als die welke onder gelijke omstandigheden gelden voor henzelf of hun dochtermaatschappijen;

c. verstrekken aan aanbieders als bedoeld in artikel 6.1 op aanvraag alle met betrekking tot interconnectie benodigde informatie alsmede de voorgenomen wijzigingen die binnen de volgende zes maanden zullen worden ingevoerd;

d. gebruiken de aan hen verstrekte informatie uitsluitend voor het doel waarvoor deze aan hen werd verstrekt.

Artikel 6.6

1. Aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken, vaste openbare telefoondiensten en van huurlijnen, aangewezen door het college krachtens artikel 6.4, eerste lid, alsmede aanbieders van mobiele openbare telefoondiensten aangewezen krachtens artikel 6.4, tweede lid, dragen er zorg voor dat de tarieven voor interconnectie op transparante wijze worden bepaald en op kosten zijn georiënteerd.

2. Aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken, vaste openbare telefoondiensten en van huurlijnen, aangewezen door het college krachtens artikel 6.4, eerste lid, dragen er bovendien zorg voor dat de tarieven voor interconnectie in voldoende mate zijn uitgesplitst.

3. Ter uitvoering van het eerste lid wordt door de onderscheiden aanbieders een systeem voor de toerekening van de kosten voor interconnectie opgesteld. Het systeem behoeft de goedkeuring van het college.

4. Het college dan wel een door het college aan te wijzen bevoegde derde onderzoekt jaarlijks of er in overeenstemming met het in het derde lid bedoelde systeem is gehandeld. Van het resultaat van het onderzoek wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

5. Bij ministeriële regeling kunnen ten aanzien van de in het eerste en tweede lid genoemde verplichtingen nadere regels worden gesteld. Hierbij kunnen aan het college nadere taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.

Artikel 6.7

1. Aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken, vaste openbare telefoondiensten en aanbieders van huurlijnen, aangewezen door het college krachtens artikel 6.4, eerste lid, maken een referentie-interconnectie-aanbieding bekend.

2. Een referentie-interconnectie-aanbieding omvat een omschrijving van hetgeen op het gebied van interconnectie wordt aangeboden, opgesplitst naar componenten, tarieven en andere daarvan deel uitmakende voorwaarden.

3. Indien het college van oordeel is dat een referentie-interconnectie-aanbieding strijdig is met het bepaalde bij of krachtens deze wet stelt het college de betreffende aanbieder daarvan in kennis onder mededeling van de onderdelen die naar zijn oordeel wijzigingen behoeven.

Artikel 6.8

1. Aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken, van vaste openbare telefoondiensten en van huurlijnen, aangewezen door het college krachtens artikel 6.4, eerste lid, die interconnectie bieden aan andere aanbieders, voeren gescheiden boekhoudingen voor hun activiteiten in verband met interconnectie en voor hun overige activiteiten.

2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op aanbieders waarvan de jaaromzet in telecommunicatieactiviteiten in de Europese Unie een bij die regeling te bepalen bedrag niet te boven gaat.

§ 6.3 Bijzondere toegang

Artikel 6.9

1. Aanbieders, aangewezen door het college krachtens artikel 6.4, eerste lid, voldoen aan alle redelijke verzoeken tot bijzondere toegang.

2. De artikelen 6.2, 6.3 en 6.5 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het in artikel 6.5, onderdelen a en b, vastgelegde vereiste van non-discriminatie, behoudens het bepaalde in het derde lid, mede ziet op de ten behoeve van de totstandbrenging van interconnectie als bedoeld in artikel 6.1 geboden bijzondere toegang.

3. Onverminderd het eerste en tweede lid, is voor aanbieders van vaste openbare telefoonnetwerken of vaste openbare telefoondiensten die zijn aangewezen krachtens artikel 6.4, eerste lid, artikel 6.6 van overeenkomstige toepassing ten aanzien van verzoeken om bijzondere toegang gedaan door hen die in of buiten Nederland openbare telecommunicatiediensten aanbieden.

4. Onze Minister, onverminderd eventuele verplichtingen uit hoofde van Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties, kan ontheffing verlenen van de in het eerste, tweede en derde lid neergelegde verplichtingen, indien de bijzondere toegang betrekking heeft op de verzorging van openbare telecommunicatiediensten van en naar een ander land, en de naleving van de verplichting leidt tot een verstoring van de mededinging.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake de tot stand te brengen bijzondere toegang. Deze regels kunnen onderscheiden zijn naar verschillende vormen van bijzondere toegang.

HOOFDSTUK 7. OPEN NETWERK VOORZIENING, HUURLIJNEN EN TELEFONIE

§ 7.1 Algemene bepalingen

Artikel 7.1

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ter uitvoering van Richtlijn nr. 90/387/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1990 betreffende de totstandbrenging van de interne markt voor telecommunicatiediensten door middel van de tenuitvoerlegging van Open Network Provision (ONP) (PbEG L 192) en de daarmee samenhangende richtlijnen. Deze regels kunnen verschillen voor bij die regels te bepalen openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en huurlijnen.

2. Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 7.2

1. Het college wijst aanbieders van huurlijnen aan op wie de regels, bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, ter uitvoering van Richtlijn nr. 92/44/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 juni 1992 betreffende de toepassing van Open Network Provision (ONP) op huurlijnen (PbEG L 165) van toepassing zijn.

2. Het college wijst een aanbieder van huurlijnen, bedoeld in het eerste lid, aan voorzover die aanbieder over een aanmerkelijke macht op de relevante markt beschikt.

3. Indien er geen aanbieder als bedoeld in het tweede lid is, wijst het college in ieder geval een aanbieder van huurlijnen aan.

§ 7.2 Verplichtingen met betrekking tot huurlijnen

Artikel 7.3

1. Voor aanbieders van huurlijnen worden de regels, bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, slechts gesteld voorzover deze zijn aangewezen op grond van artikel 7.2. De regels hebben in ieder geval betrekking op:

a. de voorwaarden voor levering en gebruik;

b. de capaciteit, kwaliteit en eigenschappen van het aanbod;

c. de tarieven met dien verstande dat voor huurlijnen van een aanbieder van huurlijnen als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, in het gehele land dezelfde vormen van tarifering worden gehanteerd. Het college kan ontheffing verlenen van deze verplichting indien er in voldoende mate sprake is van concurrentie op de betreffende markt;

d. het verstrekken van informatie over het aanbod ten behoeve van gebruikers, en

e. het voeren van gescheiden boekhoudingen voor de activiteiten in verband met het aanbod van huurlijnen en voor overige activiteiten.

2. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 6 kunnen de in artikel 7.1, eerste lid, bedoelde regels ten aanzien van de aanbieders van huurlijnen, aangewezen krachtens artikel 6.4, eerste lid, betrekking hebben op de toegang tot het netwerk van die aanbieders.

§ 7.3 Verplichtingen met betrekking tot telefonie

Artikel 7.4

1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 9 hebben de in artikel 7.1, eerste lid, bedoelde regels ten aanzien van de aanbieders van een vaste openbare telefoondienst of een vast openbaar telefoonnetwerk in ieder geval betrekking op:

a. de voorwaarden voor levering en gebruik;

b. de capaciteit, kwaliteit en eigenschappen van het aanbod;

c. het verstrekken van informatie over het aanbod ten behoeve van gebruikers.

2. De in artikel 7.1, eerste lid, bedoelde regels ten aanzien van de aanbieders van een vast openbaar telefoonnetwerk of een vaste openbare telefoondienst, aangewezen krachtens artikel 6.4, eerste lid, kunnen betrekking hebben op:

a. de tarieven met dien verstande dat voor de vaste openbare telefoondienst in het gehele land dezelfde vormen van tarifering worden gehanteerd. Het college kan ontheffing verlenen van deze verplichting indien er in voldoende mate sprake is van concurrentie op de betreffende markt;

b. het voeren van gescheiden boekhoudingen voor de activiteiten in verband met het aanbod van een vast openbaar telefoonnetwerk of een vaste openbare telefoondienst en voor overige activiteiten, en

c. de levering van aanvullende faciliteiten.

3. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 6 kunnen de in artikel 7.1, eerste lid, bedoelde regels ten aanzien van aanbieders van een vast openbaar telefoonnetwerk, een vaste openbare telefoondienst, een mobiel openbaar telefoonnetwerk en van een mobiele openbare telefoondienst, aangewezen krachtens artikel 6.4, eerste lid, betrekking op de toegang tot het vaste openbare telefoonnetwerk onderscheidenlijk het mobiele openbare telefoonnetwerk van die aanbieders.

Artikel 7.5

De in artikel 7.1, eerste lid, bedoelde regels hebben voorts betrekking op het, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 11, aan derden ter beschikking stellen van bij die regels aan te wijzen categorieën van nummers met bijbehorende gegevens ten behoeve van de beschikbaarheid van telefoongidsen en van een abonnee-informatiedienst.

Artikel 7.6

Een aanbieder van een vast openbaar telefoonnetwerk, van een vaste openbare telefoondienst, alsmede een aanbieder van een openbare betaaltelefoon en een aanbieder van een mobiel openbaar telefoonnetwerk en van een mobiele openbare telefoondienst stellen het gebruik van oproepnummers voor hulpdiensten kosteloos en zonder toegangsbelemmeringen ter beschikking aan alle gebruikers van zijn dienst.

§ 7.4 Geschillenbeslechting

Artikel 7.7

Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de procedure volgens welke de natuurlijke persoon of rechtspersoon die rechtstreeks in zijn belang is getroffen een oordeel van het college kan vragen over een maatregel, door een aanbieder van huurlijnen, aangewezen door het college krachtens artikel 7.2, dan wel door een aanbieder van een vast openbaar telefoonnetwerk of van een vaste openbare telefoondienst, genomen in het kader van de geharmoniseerde voorwaarden die betrekking hebben op open en efficiënte toegang tot en gebruik van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten overeenkomstig richtlijn nr. 90/387/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1990 betreffende de totstandbrenging van de interne markt voor telecommunicatiediensten door middel van de tenuitvoerlegging van Open Network Provision (ONP) (PbEG L 192).

Artikel 7.8

Indien een oordeel van het college, gegeven krachtens artikel 7.7, inhoudt dat een door de in dat artikel bedoelde aanbieder genomen maatregel onredelijk is, kan het college de regels vaststellen die terzake tussen die aanbieder en de vrager van het oordeel zullen gelden.

HOOFDSTUK 8. OMROEPNETWERKEN, OMROEPZENDERNETWERKEN EN SYSTEMEN VOOR VOORWAARDELIJKE TOEGANG

§ 8.1 Verplichtingen in verband met het uitzenden van programma's

Artikel 8.1

1. De aanbieder van een omroepnetwerk neemt met betrekking tot de door middel van het omroepnetwerk uit te zenden programma's artikel 82i van de Mediawet in acht.

2. De aanbieder van een omroepnetwerk neemt met betrekking tot de vergoedingen die door hem aan de op het omroepnetwerk aangeslotenen in rekening worden gebracht, het bepaalde bij of krachtens artikel 82j van de Mediawet in acht.

Artikel 8.2

Het college kan aan de aanbieder van een omroepnetwerk die in zijn verzorgingsgebied niet beschikt over een aanmerkelijke macht op de markt, op diens verzoek geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de verplichtingen, bedoeld in artikel 8.1. Artikel 6.4, derde en vierde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8.3

Onze Minister wijst, in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, ten minste een aanbieder van een omroepzendernetwerk aan die door middel van de door hem geëxploiteerde radiozendapparaten de programma's uitzendt die hem in overeenstemming met de Mediawet ter uitzending worden aangeboden, door instellingen die zendtijd als bedoeld in artikel 1, onder ii, van de Mediawet, hebben verkregen en door de Stichting Radio Nederland Wereldomroep.

§ 8.2 Overige verplichtingen

Artikel 8.4

De aanbieder van een omroepnetwerk voert, indien hij zijn omroepnetwerk tevens aanbiedt als openbaar telecommunicatienetwerk, een gescheiden boekhouding voor deze onderscheiden activiteiten.

§ 8.3 Systemen voor voorwaardelijke toegang

Artikel 8.5

1. De aanbieder van een systeem voor voorwaardelijke toegang dat geschikt en bestemd is voor de uitzending van diensten die kunnen worden ontvangen met behulp van televisiesystemen, stelt aan de aanbieders van die diensten op eerlijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, zodanige technische faciliteiten beschikbaar dat de desbetreffende diensten door degene die met de aanbieder van het systeem voor voorwaardelijke toegang een daartoe strekkende overeenkomst heeft gesloten, kunnen worden ontvangen.

2. De aanbieder van een systeem voor voorwaardelijke toegang voert, indien hij tevens andere activiteiten verricht, een gescheiden boekhouding voor deze onderscheiden activiteiten.

3. De aanbieder van een systeem voor voorwaardelijke toegang biedt slechts een systeem aan dat is voorzien van de nodige technische mogelijkheden voor een goedkope controleoverdracht. Deze mogelijkheden zijn zodanig ingericht dat de aanbieder van een omroepnetwerk de volledige controle kan hebben over de diensten die met behulp van het systeem voor voorwaardelijke toegang worden uitgezonden.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de eerlijke, redelijke en niet-discriminerende toegang tot systemen voor voorwaardelijke toegang nadere regels worden gegeven met betrekking tot het aanbieden van deze systemen. Deze regels kunnen slechts betrekking hebben op de wijze waarop de aanbieder van een voorwaardelijk toegangssysteem transportcapaciteit verdeelt en tarieven en andere leveringsvoorwaarden vaststelt.

§ 8.4 Aanwijzingsbevoegdheden

Artikel 8.6

1. Het college is bevoegd ter uitvoering van de in artikel 8.5, vierde lid, bedoelde regels aan de aanbieder van een systeem voor voorwaardelijke toegang aanwijzingen te geven, indien het van oordeel is dat de wijze waarop de aanbieder transportcapaciteit verdeelt, of tarieven en andere leveringsvoorwaarden vaststelt, niet in overeenstemming is met die regels.

2. De aanbieder van een systeem voor voorwaardelijke toegang is verplicht een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid op te volgen.

Artikel 8.7

Indien de aanbieder van een omroepnetwerk en de aanbieder van een programma, als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Mediawet geen overeenstemming bereiken over de toegang van het aangeboden programma tot het desbetreffende omroepnetwerk kan het college op verzoek van de aanbieder van het programma ter zake bindende aanwijzingen geven. Artikel 8.6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 9. UNIVERSELE DIENSTVERLENING

Artikel 9.1

1. In het algemeen maatschappelijk belang worden bij algemene maatregel van bestuur openbare telecommunicatiediensten of daarmee samenhangende voorzieningen aangewezen die voor eenieder tegen een betaalbare prijs en een bepaalde kwaliteit beschikbaar moeten zijn.

2. In het algemeen maatschappelijk belang worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de hoogte van de in het eerste lid bedoelde prijs en over het vereiste kwaliteitsniveau. Bij de in de eerste volzin bedoelde regels over de hoogte van de prijs kan onderscheid worden gemaakt tussen groepen gebruikers.

Artikel 9.2

1. Indien naar het oordeel van Onze Minister de beschikbaarheid, de betaalbaarheid of de kwaliteit van een of meer van de krachtens artikel 9.1, eerste lid, aangewezen openbare telecommunicatiediensten of voorzieningen niet door het normale functioneren van de markt wordt of zal kunnen worden gegarandeerd, kan Onze Minister bij besluit de verzorging van de desbetreffende diensten of voorzieningen in een bij dat besluit te bepalen verzorgingsgebied voor ten hoogste vijf jaar opdragen aan degene die overeenkomstig de in dit artikel geregelde procedure wordt aangewezen als degene die de laagste totale nettokosten verwacht.

2. Onze Minister maakt het voornemen over te gaan tot een opdracht bekend aan degene die binnen het verzorgingsgebied op de relevante markt beschikt over een aanmerkelijke macht. Het voornemen bevat de te verzorgen openbare telecommunicatiediensten of voorzieningen, het verzorgingsgebied en de periode waarvoor de opdracht zal worden gegeven. Artikel 6.4, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. Van het voornemen wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Daarbij wordt gewezen op de in het vijfde lid geregelde mogelijkheid een aanvraag in te dienen om een opdracht.

4. Binnen acht weken na de datum van de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde bekendmaking wordt door degene die binnen het verzorgingsgebied op de relevante markt beschikt over een aanmerkelijke macht aan Onze Minister meegedeeld of hij verwacht in aanmerking te komen voor een vergoeding op grond van artikel 9.3 indien aan hem een opdracht zou worden gegeven. Verwacht de in de vorige zin bedoelde aanbieder in aanmerking te komen voor een vergoeding dan deelt hij Onze Minister tevens mee wat per kalenderjaar naar zijn verwachting de hoogte van de in artikel 9.3, eerste lid, bedoelde nettokosten zullen zijn.

5. Binnen acht weken na de datum van de in het derde lid bedoelde bekendmaking kan bij Onze Minister door anderen dan degene die binnen het verzorgingsgebied op de relevante markt beschikt over een aanmerkelijke macht, een aanvraag worden ingediend om een opdracht.

6. De aanvraag bevat in ieder geval een verklaring van de aanvrager of hij verwacht in aanmerking te komen voor een vergoeding op grond van artikel 9.3, indien aan hem een opdracht zou worden gegeven. Verwacht de aanvrager in aanmerking te komen voor een vergoeding dan deelt hij Onze Minister tevens mee wat per kalenderjaar naar zijn verwachting de hoogte van de in artikel 9.3, eerste lid, bedoelde nettokosten zullen zijn.

7. Een opdracht wordt geweigerd indien de aanvrager naar verwachting de opdracht niet naar behoren zal kunnen verzorgen.

8. De opdracht wordt, na een onderlinge vergelijking van de hoogte van de door aanvragers aan wie de opdracht op grond van het zevende lid niet is geweigerd, verwachte totale nettokosten en door aanbieders die binnen het verzorgingsgebied op de relevante markt beschikken over een aanmerkelijke macht verwachte totale nettokosten, opgedragen aan degene die de laagste totale nettokosten verwacht.

9. Indien op grond van de in het achtste lid bedoelde vergelijking meerdere opdrachten kunnen worden gegeven wordt door middel van het lot beslist aan wie de opdracht wordt gegeven.

Artikel 9.3

1. Degene die op grond van een opdracht als bedoeld in artikel 9.2, eerste lid, openbare telecommunicatiediensten of voorzieningen verzorgt kan binnen een half jaar na afloop van een kalenderjaar waarin hij die diensten of voorzieningen heeft verzorgd bij het college een aanvraag indienen om vergoeding van de in het afgelopen kalenderjaar bij de verzorging gemaakte nettokosten.

2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de bij de aanvraag om een vergoeding te verstrekken berekening van de in het eerste lid bedoelde nettokosten.

3. Een vergoeding wordt slechts toegekend voorzover naar het oordeel van het college het bestaan en de hoogte van de nettokosten op grond van de verstrekte gegevens voldoende is aangetoond. De vergoeding is niet hoger dan de door de aanvrager op grond van artikel 9.2, vierde of zesde lid, voor het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft verwachte nettokosten.

4. Indien een vergoeding wordt toegekend wordt dit onder vermelding van het te vergoeden bedrag bekend gemaakt in de Staatscourant.

5. Een vergoeding wordt uitbetaald binnen een week nadat de in artikel 9.4, vijfde lid, bedoelde termijn is verstreken.

Artikel 9.4

1. Indien ingevolge artikel 9.3 aan degene die op grond van een opdracht openbare telecommunicatiediensten of voorzieningen verzorgt, een vergoeding wordt toegekend, is eenieder die een openbare telecommunicatiedienst aanbiedt behorende tot een krachtens artikel 9.1, eerste lid, aangewezen categorie van openbare telecommunicatiediensten, en die in het kalenderjaar waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft, voor die dienst in Nederland een hogere omzet heeft dan een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag, aan het college een bijdrage verschuldigd.

2. De verschuldigde bijdrage wordt door het college binnen een half jaar na toekenning van de vergoeding vastgesteld en aan degene die de bijdrage is verschuldigd, meegedeeld.

3. De bijdrage wordt berekend door de te betalen vergoeding te vermenigvuldigen met de in het vierde lid bedoelde breuk.

4. De teller van de breuk bestaat uit de jaaromzet in Nederland van de bijdrageverschuldigde aanbieder in de krachtens artikel 9.1, eerste lid, aangewezen categorieën van openbare telecommunicatiediensten in het jaar waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft. De noemer van de breuk bestaat uit de som van de jaaromzetten in Nederland van de bijdrageverschuldigde aanbieders in de desbetreffende diensten in het jaar waarop de te betalen vergoeding betrekking heeft.

5. De bijdrage wordt betaald binnen vier weken na ontvangst van de beschikking waarin de bijdrage is vastgesteld.

6. Op verzoek van degene die op grond van artikel 9.3 een vergoeding krijgt toegekend, wordt een door hem te betalen bijdrage verrekend met de door hem te ontvangen vergoeding.

HOOFDSTUK 10. RANDAPPARATEN, RADIOZENDAPPARATEN EN OVERIGE APPARATEN

TITEL 10.1 ALGEMENE BEPALINGEN VOOR APPARATEN

§ 10.1.1 Vereisten en certificatie

Artikel 10.1

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake de voorschriften waaraan apparaten moeten voldoen. Deze voorschriften worden onderscheiden in voorschriften betreffende:

a. de elektromagnetische compatibiliteit;

b. de veiligheid;

c. de interactie met openbare telecommunicatienetwerken;

d. de interactie via openbare telecommunicatienetwerken;

e. de aan te brengen bijzondere voorzieningen, en

f. een efficiënt gebruik van het frequentiespectrum.

Artikel 10.2

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake de certificatie van apparaten, die per aangewezen categorie van apparaten kunnen verschillen. Deze regels kunnen worden onderscheiden in regels betreffende:

a. het onderzoek naar de overeenstemming met de in artikel 10.1 bedoelde voorschriften;

b. de afgifte, het beschikbaar hebben en de intrekking van documenten met betrekking tot apparaten, alsmede het aanbrengen van markeringen.

Artikel 10.3

1. Onze Minister kan instanties aanwijzen die bevoegd zijn de certificatie, bedoeld in artikel 10.2, uit te voeren.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake:

a. de criteria waaraan instanties moeten voldoen om voor aanwijzing in aanmerking te komen;

b. de voorschriften welke aan een zodanige aanwijzing kunnen worden verbonden.

3. Onze Minister kan een aanwijzing intrekken indien niet meer wordt voldaan aan de criteria of voorschriften, bedoeld in het tweede lid.

4. Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de toepassing van de certificatie, bedoeld in artikel 10.2.

Artikel 10.4

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake:

a. de middelen die Onze Minister kan gebruiken om het in de handel brengen en verhandelen van apparaten of categorieën van apparaten te beëindigen of te beperken, indien de betrokken apparaten niet voldoen aan de in artikel 10.1 bedoelde voorschriften;

b. de behandeling van klachten over elektromagnetische storingen, ondervonden van het gebruik van apparaten, of over belemmeringen, welke bij het gebruik van radiozendapparaten of randapparaten worden ondervonden.

Artikel 10.5

1. Het is verboden apparaten in de handel te brengen indien niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 10.1 of artikel 10.2 terzake van de desbetreffende apparaten gestelde voorschriften.

2. Het is verboden apparaten te verhandelen indien niet wordt voldaan aan de in artikel 10.2, onder b, bedoelde regels betreffende het beschikbaar hebben van documenten en het aanbrengen van markeringen.

Artikel 10.6

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake het maken van handelsreclame voor apparaten waarvan het in de handel brengen of het verhandelen op grond van artikel 10.5 is verboden.

§ 10.1.2 Uitzonderingsbepalingen

Artikel 10.7

1. Het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde is niet van toepassing op het in de handel brengen of het verhandelen van apparaten, indien de belanghebbende aantoont dat dit geschiedt om die apparaten:

a. naar een land buiten de Europese Economische Ruimte uit te voeren;

b. in overeenstemming te brengen met de krachtens dit hoofdstuk ten aanzien van die apparaten gestelde regels;

c. ten toon te stellen op beurzen of soortgelijke exposities;

d. te gebruiken voor experimenten.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld inzake het gebruik van apparaten voor activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder c en d.

3. Het bij of krachtens deze titel met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteit bepaalde is voorts niet van toepassing op radiozendapparaten ten behoeve van radiozendamateurs voorzover deze apparaten niet in de handel verkrijgbaar zijn.

TITEL 10.2 BIJZONDERE BEPALINGEN

§ 10.2.1 Elektromagnetische compatibiliteit

Artikel 10.8

1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de installatie van apparaten ter voorkoming van elektromagnetische storingen in de werking van een openbaar telecommunicatienetwerk of in om veiligheidsredenen gebruikte apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het zenden of ontvangen van radiocommunicatiesignalen.

2. Indien van de ingebruikneming of het gebruik van een in dit hoofdstuk bedoeld apparaat op een bepaalde plaats problemen zijn te verwachten of bestaan in verband met de elektromagnetische compatibiliteit kan Onze Minister:

a. aan de houder van het apparaat aanwijzingen geven met betrekking tot de ingebruikneming of het gebruik van dat apparaat;

b. aan een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte op grond van hoofdstuk 3 voorschriften verbinden met betrekking tot de ingebruikneming of het gebruik van dat apparaat;

c. aan de houders van apparaten de ingebruikneming of het gebruik van die apparaten verbieden zonder voorafgaande vergunning van Onze Minister.

Artikel 10.9

Bij de in artikel 10.8, eerste lid, bedoelde regeling kunnen categorieën van apparaten van de toepassing van het bij of krachtens dit hoofdstuk terzake van de elektromagnetische compatibiliteit bepaalde worden uitgezonderd, indien:

a. zij geen elektromagnetische storingen kunnen veroorzaken of hun werking daardoor niet kan worden aangetast, of

b. met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteit van die apparaten reeds regels zijn gesteld ter uitvoering van een bindend besluit van een orgaan van de Europese Unie.

§ 10.2.2 Randapparaten

Artikel 10.10

Degene die randapparaten als bedoeld in artikel 1.1, onder x, 1° en 3°, in de handel brengt, geeft aan of deze randapparaten al dan niet bestemd zijn voor aansluiting op een openbaar telecommunicatienetwerk.

Artikel 10.11

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de eisen van vakbekwaamheid waaraan moet worden voldaan voor het beroeps- of bedrijfsmatig aanleggen en onderhouden van randapparaten.

Artikel 10.12

Het is verboden randapparaten aan te sluiten of aangesloten te houden op een openbaar telecommunicatienetwerk dat niet voldoet aan de krachtens artikel 10.2 gestelde regels met betrekking tot het aanbrengen van markeringen.

Artikel 10.13

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot apparaten, die op een openbaar telecommunicatienetwerk kunnen worden aangesloten maar niet voor dat doel zijn bestemd, regels gesteld betreffende:

a. het opstellen, ter beschikking houden of afgeven van documenten met betrekking tot deze apparaten en het aanbrengen van markeringen;

b. het toezenden van documenten en het geven van nadere informatie om de bestemming van die apparaten aan te tonen op verzoek van instanties die werkzaamheden uitvoeren ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in artikel 10.2, onder a, of van de overeenkomstige instanties in andere staten van de Europese Economische Ruimte.

Artikel 10.14

1. Het is verboden apparaten als bedoeld in artikel 10.13 in de handel te brengen, indien niet wordt voldaan aan de krachtens dat artikel gestelde regels.

2. Het is verboden apparaten als bedoeld in artikel 10.13 te verhandelen ten aanzien waarvan de in dat artikel bedoelde documenten of markeringen ontbreken.

3. Het is verboden apparaten als bedoeld in artikel 10.13 aan te sluiten of aangesloten te houden op een openbaar telecommunicatienetwerk.

§ 10.2.3 Radiozendapparaten

Artikel 10.15

Voor de toepassing van deze paragraaf worden met radiozendapparaten gelijkgesteld:

a. elke samenvoeging van onderdelen, geschikt om daarmede een radiozendapparaat dan wel ingevolge het bepaalde onder b daarmee gelijkgesteld apparaat te vormen;

b. de bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven elektrische of elektronische apparaten die geschikt zijn om door gebruik tezamen met een radiozendapparaat een radiozendapparaat te vormen met andere technische eigenschappen.

Artikel 10.16

1. De aanleg en het gebruik van radiozendapparaten is slechts toegestaan indien voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofdstuk 3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte is verleend.

2. In afwijking van het eerste lid is de aanleg en het gebruik van radiozendapparaten zonder dat aan de houder een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte, toegestaan, indien:

a. krachtens hoofdstuk 3 geen vergunning is vereist voor het gebruik van frequentieruimte;

b. de houder van het radiozendapparaat met de houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte een overeenkomst heeft gesloten voor de aanleg en het instandhouden van een radiozendapparaat ten behoeve van het verzorgen van diensten van de opdrachtgever waarbij gebruik wordt gemaakt van de aan de opdrachtgever toegewezen frequentieruimte;

c. deze apparaten worden gebruikt aan boord van andere dan Nederlandse schepen of luchtvaartuigen en daarvoor een vergunning is afgegeven in overeenstemming met het Internationaal Telecommunicatieverdrag, of

d. deze apparaten worden gebruikt door niet-ingezetenen van Nederland die tijdelijk hier te lande verblijven en daartoe voor Nederland bindende afspraken zijn gemaakt.

Artikel 10.17

1. Onze Minister kan, in afwijking van artikel 10.16, eerste lid, een vergunning verlenen voor de aanleg van radiozendapparaten zonder dat aan de houder een vergunning is verleend voor gebruik van frequentieruimte. Een vergunning kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

2. De vergunning kan worden geweigerd, indien:

a. ernstig vermoeden bestaat dat de vergunning zal worden misbruikt;

b. een eerder verleende vergunning is ingetrokken wegens overtreding van de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel van de aan de vergunning verbonden voorschriften;

c. de aanvraag niet voldoet aan de daarvoor bij of krachtens deze wet gestelde regels, of

d. de aanvrager naar het oordeel van Onze Minister geen gerechtvaardigd belang heeft bij verlening van de vergunning.

3. De vergunning kan worden ingetrokken, indien :

a. de houder van de vergunning de bij of krachtens deze wet gestelde regels dan wel de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet nakomt, of

b. de gronden waarop de vergunning is verleend zijn vervallen.

Artikel 10.18

Artikel 10.11 is van overeenkomstige toepassing op radiozendapparaten.

Artikel 10.19

1. Het is verboden:

a. een radiozendapparaat te gebruiken om aan boord van een schip of luchtvaartuig buiten elk nationaal gebied programma's uit te zenden;

b. een radiozendapparaat, bestemd voor een gebruik als onder a bedoeld, te exploiteren;

c. een radiozendapparaat ter beschikking te stellen of aan te leggen in de wetenschap, dat het is bestemd voor een gebruik als bedoeld onder a;

d. een schip of luchtvaartuig ter beschikking te stellen in de wetenschap, dat dit is bestemd om aan boord daarvan uitzendingen te doen als onder a bedoeld.

2. Het is verboden aan overtreding van een der in het eerste lid bedoelde verboden opzettelijk mee te werken door daarbij behulpzaam te zijn dan wel daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen. Als handelingen van medewerking worden in elk geval beschouwd:

a. het ter beschikking stellen van materiaal ten behoeve van het schip of luchtvaartuig dan wel van het radiozendapparaat;

b. het onderhouden of herstellen van het schip of luchtvaartuig dan wel van het radiozendapparaat;

c. het bevoorraden van het schip of luchtvaartuig;

d. het vervoeren van personen of goederen naar of van het schip of luchtvaartuig dan wel het ter beschikking stellen van middelen tot dat vervoer;

e. het vervaardigen van programma's of onderdelen daarvan, bestemd om te worden uitgezonden;

f. het geven van opdrachten tot het uitzenden van programma's of onderdelen daarvan dan wel het verlenen van bemiddeling bij het verkrijgen van zodanige opdrachten.

3. Het tweede lid blijft buiten toepassing, indien de aldaar bedoelde handelingen worden verricht teneinde in geval van nood het schip of luchtvaartuig bij te staan of mensenlevens te beschermen.

4. Onder schip of luchtvaartuig wordt in dit artikel mede begrepen elk ander drijvend of door de lucht gedragen voorwerp.

HOOFDSTUK 11. BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS EN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER

§ 11.1 Algemene bepalingen

Artikel 11.1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. abonnee: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met een aanbieder van openbare telecommunicatiediensten voor de levering van dergelijke diensten;

b. gebruiker: iedere natuurlijke persoon die gebruik maakt van een openbare telecommunicatiedienst voor particuliere of zakelijke doeleinden zonder noodzakelijkerwijze op die dienst te zijn geabonneerd.

Artikel 11.2

Onverminderd de Wet persoonsregistraties en het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde dragen de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk en de aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst zorg voor de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers van zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst.

Artikel 11.3

1. De in artikel 11.2 bedoelde aanbieders treffen in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers passende technische en organisatorische maatregelen ten behoeve van de veiligheid en beveiliging van de door hen aangeboden netwerken en diensten. De maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau dat in verhouding staat tot het desbetreffende risico.

2. De in artikel 11.2 bedoelde aanbieders dragen er zorg voor dat de abonnees worden geïnformeerd over:

a. bijzondere risico's voor de doorbreking van de veiligheid of de beveiliging van het aangeboden netwerk of de aangeboden dienst;

b. de beschikbare middelen waarmee de onder a bedoelde risico's kunnen worden uitgesloten of verkleind en de kosten die daarmee gemoeid zijn.

Artikel 11.4

1. De aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst is verplicht de abonnee op diens verzoek:

a. geleverde telecommunicatiediensten door middel van geheel of gedeeltelijk niet-gespecificeerde nota's in rekening te brengen;

b. de mogelijkheid te bieden kosteloos en op eenvoudige wijze de doorschakeling van oproepen van derden naar het bij hem in gebruik zijnde netwerkaansluitpunt ongedaan te maken.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer regels gesteld met betrekking tot het specificeren van nota's voor geleverde telecommunicatiediensten. Daarbij kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de keuzemogelijkheden voor de wijze van betaling van die diensten.

Artikel 11.5

1. De aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk en de aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst dragen in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij beëindiging van iedere oproep zorg voor de verwijdering of de anonimisering van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen verwerkte verkeersgegevens met betrekking tot abonnees en gebruikers.

2. Van het eerste lid kan slechts worden afgeweken indien:

a. dit noodzakelijk is ten behoeve van het opstellen van een nota voor een abonnee of degene die zich tegenover de aanbieder rechtens heeft verbonden die nota te voldoen, dan wel ten behoeve van een betaling terzake van interconnectie of bijzondere toegang;

b. dit noodzakelijk is ten behoeve van marktonderzoek en verkoopactiviteiten met betrekking tot de eigen telecommunicatiediensten en de abonnee daarmee heeft ingestemd;

c. dit noodzakelijk is ten behoeve van de berechting van enig geschil, de beslissing van een geschil, bedoeld artikel 12.1, of het vaststellen van regels als bedoeld in artikel 6.3;

d. dit noodzakelijk is ten behoeve van het verkeersbeheer;

e. dit noodzakelijk is ten behoeve van de verstrekking van inlichtingen aan klanten, voorzover die inlichtingen betrekking hebben op de verkeersgegevens die de klanten zelf betreffen;

f. dit noodzakelijk is ten behoeve van de opsporing van fraude;

g. dit overigens bij of krachtens de wet is toegestaan.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden ter uitvoering van dit artikel nadere regels gesteld. Deze regels kunnen slechts betrekking hebben op de wijze waarop verkeersgegevens door de in het eerste lid bedoelde aanbieders worden verwerkt, welke gegevens daaraan onder welke omstandigheden mogen worden toegevoegd, de toegestane verwerkingsduur en de personen die met de verwerking van de desbetreffende gegevens zijn belast.

Artikel 11.6

1. Eenieder die een algemeen beschikbare telefoongids uitgeeft of een algemeen beschikbare abonnee-informatiedienst verzorgt, draagt er zorg voor dat:

a. in de telefoongids en in het door de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand slechts die persoonsgegevens worden opgenomen die noodzakelijk zijn om een abonnee te kunnen identificeren, tenzij de abonnee er ondubbelzinnig mee heeft ingestemd dat er bijkomende persoonsgegevens worden opgenomen;

b. op verzoek van de abonnee:

1°. zijn persoonsgegevens kosteloos niet of niet meer worden opgenomen in de telefoongids en in het door de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand;

2°. zijn persoonsgegevens kosteloos niet of niet meer beschikbaar worden gesteld voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden;

3°. bij de vermelding van zijn persoonsgegevens in de telefoongids en in het door de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand zijn adres niet volledig wordt vermeld;

4°. bij de vermelding van zijn persoonsgegevens in de telefoongids en in het door de abonnee-informatiedienst gebruikte abonneebestand elke verwijzing naar zijn geslacht achterwege wordt gelaten, tenzij dit uit taalkundig oogpunt onvermijdelijk is.

2. De uitgever van een algemeen beschikbare telefoongids, onderscheidenlijk de verzorger van een algemeen beschikbare abonnee-informatiedienst, is bevoegd in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 3° en 4°, een redelijke vergoeding van de abonnee te verlangen. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de hoogte van deze vergoeding.

Artikel 11.7

1. Het gebruik van automatische oproepsystemen zonder menselijke tussenkomst en faxen voor het doen van ongevraagde oproepen voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan abonnees is uitsluitend toegestaan, indien de desbetreffende abonnee daarvoor voorafgaand toestemming heeft verleend.

2. Het gebruik van andere dan in het eerste lid genoemde systemen voor het doen van ongevraagde oproepen voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan abonnees is toegestaan, tenzij de desbetreffende abonnee te kennen heeft gegeven dat hij oproepen waarbij van deze systemen gebruik wordt gemaakt, niet wenst te ontvangen. Aan de abonnee worden in dat geval geen kosten in rekening gebracht van voorzieningen waarmee wordt voorkomen dat hem een ongevraagde oproep wordt gedaan.

3. Degene die ongevraagd oproepen voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden doet, neemt passende maatregelen om ten minste eenmaal per jaar de betrokkenen bekend te maken met de mogelijkheden tot het doen van een kennisgeving, bedoeld in het tweede lid. De bekendmaking kan via een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen of op een andere geschikte wijze plaatsvinden.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden in het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer regels ter uitvoering van het eerste en het tweede lid gesteld. Deze regels hebben betrekking op de wijze waarop de toestemming, bedoeld in het eerste lid, wordt gegeven en de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan.

Artikel 11.8

De toepassing van de artikelen 11.6 en 11.7 is beperkt tot abonnees die natuurlijke personen zijn.

§ 11.2 Nummeridentificatie

Artikel 11.9

1. Het bepaalde bij of krachtens deze paragraaf is van toepassing op de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk en de aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst die door middel van dat netwerk of als onderdeel van die dienst nummeridentificatie aanbiedt bij:

a. de vaste openbare telefoondienst;

b. digitale mobiele openbare telefoondiensten;

c. digitale geïntegreerde telecommunicatiediensten, of

d. andere bij ministeriële regeling aan te wijzen openbare telecommunicatiediensten.

2. Door de in het eerste lid bedoelde aanbieders worden:

a. aan iedere oproepende abonnee of gebruiker mogelijkheden aangeboden om kosteloos de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt te blokkeren;

b. aan iedere opgeroepen abonnee mogelijkheden aangeboden om:

1°. de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt te verhinderen;

2°. oproepen waarbij de verstrekking van het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt is geblokkeerd, te weigeren;

3°. indien nummeridentificatie, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel u, onder 2°, wordt aangeboden, kosteloos de verstrekking van het nummer van het opgeroepen netwerkaansluitpunt aan het oproepende netwerkaansluitpunt te blokkeren.

3. Bij ministeriële regeling worden ten aanzien van de in het eerste lid genoemde openbare telecommunicatiediensten nadere regels gesteld met betrekking tot:

a. mogelijkheden tot blokkering en weigering;

b. de voorwaarden waaronder de in het eerste lid bedoelde aanbieder aan de abonnee de identificatie van het nummer van oproepende netwerkaansluitpunten kan doen verhinderen;

c. de wijze waarop uitvoering aan nummeridentificatie in het internationale telecommunicatieverkeer kan worden gegeven, en

d. de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde aanbieders, gebruikers en abonnees voorlichten over het gebruik van nummeridentificatie.

Artikel 11.10

1. Eenieder die nummeridentificatie aanbiedt, is verplicht aan de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen beheerders van een alarmnummer voor publieke diensten, indien er telecommunicatie met een alarmnummer wordt afgewikkeld, gelijktijdig:

a. het nummer van het oproepende netwerkaansluitpunt te verstrekken, ook indien bij dat netwerkaansluitpunt gebruik wordt gemaakt van een in artikel 11.9, tweede lid, onder a, bedoelde blokkeringsmogelijkheid;

b. de naam, en de beschikbare adres-, postcode- en woonplaatsgegevens van de abonnee, dan wel de locatie van de openbare betaaltelefoon, die onder het desbetreffende nummer is aangesloten, te verstrekken.

2. De verstrekte nummers, alsmede de in het eerste lid, onder b, bedoelde gegevens worden door de beheerders, bedoeld in het eerste lid, opgenomen in een persoonsregistratie in de zin van de Wet persoonsregistraties. De in het eerste lid genoemde beheerders zijn houders van de persoonsregistratie.

3. Verstrekking van nummers en gegevens uit de persoonsregistratie vindt slechts plaats met het oog op:

a. de hulpverlening in noodsituaties, of

b. de bestrijding van het misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten.

4. Verstrekking van nummers en gegevens uit de persoonsregistratie in de gevallen, bedoeld in het derde lid, onder a, vindt slechts plaats aan de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken, in overeenstemming met Onze Minister, aangewezen publieke diensten belast met hulpverleningstaken.

5. Verstrekking van nummers en gegevens uit de persoonsregistratie in de gevallen, bedoeld in het derde lid, onder b, vindt slechts plaats aan degene die op grond van artikel 141 of 142 van het Wetboek van Strafvordering is belast met de opsporing van strafbare feiten.

6. De termijn gedurende welke de nummers en gegevens in de persoonsregistratie worden bewaard bedraagt ten hoogste:

a. een maand indien de nummers en gegevens betrekking hebben op gevallen waarin kennelijk sprake is van een verzoek om hulpverlening in een noodsituatie;

b. zes maanden indien de nummers en gegevens betrekking hebben op gevallen waarin kennelijk sprake is van misbruik van een alarmnummer voor publieke diensten;

c. 24 uur in alle overige gevallen.

7. De op grond van het eerste lid aangewezen beheerder vergoedt de kosten die zijn gemoeid met het verstrekken van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde gegevens.

8. De bekendmaking van het besluit tot aanwijzing van de beheerders, bedoeld in het eerste lid, en de publieke diensten, bedoeld in het vierde lid, geschiedt door plaatsing in de Staatscourant door Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

9. De beheerders, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd om ten behoeve van de controle op de effectiviteit van de hulpverlening in noodsituaties de bij het alarmnummer voor publieke diensten ingekomen oproepen vast te leggen en voor ten hoogste een maand te bewaren. Bij de vastlegging worden de datum en het tijdstip van de oproep geregistreerd.

HOOFDSTUK 12. GESCHILLENCOMMISSIE

Artikel 12.1

Aanbieders van een vaste openbare telefoondienst, een mobiele openbare telefoondienst of andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen openbare telecommunicatiediensten sluiten zich aan bij een van overheidswege erkende geschillencommissie welke geschillen behandelt over een overeenkomst met betrekking tot de levering van een telecommunicatiedienst tussen een vorenbedoelde aanbieder en een natuurlijk persoon die uitsluitend of hoofdzakelijk anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelt.

HOOFDSTUK 13. BEVOEGD AFTAPPEN

Artikel 13.1

1. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten stellen hun telecommunicatienetwerken en telecommunicatiediensten uitsluitend beschikbaar aan gebruikers indien deze aftapbaar zijn.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de technische aftapbaarheid van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten.

Artikel 13.2

1. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken zijn verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van een bevoegd gegeven bijzondere last tot het aftappen of opnemen van telecommunicatie die over hun telecommunicatienetwerken wordt afgewikkeld.

2. Aanbieders van openbare telecommunicatiediensten zijn verplicht medewerking te verlenen aan de uitvoering van een bevoegd gegeven bijzondere last tot het aftappen of opnemen van door hen verzorgde telecommunicatie.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de te nemen organisatorische en personele maatregelen en te treffen voorzieningen met betrekking tot aftappen.

Artikel 13.3

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het beslechten van geschillen tussen aanbieders en de bevoegde autoriteiten over de voorzieningen door middel van welke de door een tap te verkrijgen telecommunicatie door aanbieders wordt doorgegeven.

Artikel 13.4

1. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten zijn verplicht aan de autoriteiten de informatie te verstrekken die noodzakelijk is om die autoriteiten in staat te stellen de bij de wet in het belang van de strafvordering of in het belang van de veiligheid van de staat geregelde bevoegdheden tot het aftappen of opnemen van telecommunicatie, dan wel tot het vorderen van gegevens ter zake van alle verkeer dat over een openbaar telecommunicatienetwerk, dan wel met gebruikmaking van openbare telecommunicatiediensten, plaatsvindt, te kunnen uitoefenen. Deze verplichting omvat in ieder geval het desgevraagd aan de autoriteiten meedelen van het aan een gebruiker verleende nummer en de door hem afgenomen openbare telecommunicatiedienst, en het desgevraagd aan de autoriteiten meedelen van de bij een nummer behorende naam-, adres-, postcode- en woonplaatsgegevens.

2. Indien de in het eerste lid bedoelde informatie niet bij de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten bekend is, zijn zij verplicht de informatie te achterhalen en te verstrekken op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze. Teneinde aan deze verplichting te kunnen voldoen, bewaren de aanbieders de daartoe benodigde, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens, voor een termijn van drie maanden, nadat de gegevens voor het eerst zijn verwerkt.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van verstrekking van de informatie, bedoeld in het eerste lid, en de wijze waarop daartoe de gegevens beschikbaar worden gehouden.

Artikel 13.5

1. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten zijn verplicht gegevens met betrekking tot een bijzondere last als bedoeld in artikel 13.2 en informatieverstrekkingen als bedoeld in artikel 13.4 te beveiligen tegen kennisneming door onbevoegden alsmede geheimhouding te betrachten met betrekking tot deze gegevens.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de te nemen maatregelen in verband met de beveiliging, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 13.6

1. De investerings-, exploitatie- en onderhoudskosten voor de technische voorzieningen die door aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten zijn of worden gemaakt teneinde te kunnen voldoen aan de artikelen 13.1, 13.4, en 13.5 komen te hunner laste.

2. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten hebben aanspraak op vergoeding uit 's Rijks kas van de door hen gemaakte administratiekosten en personeelskosten rechtstreeks voortvloeiend uit het voldoen aan een bijzondere last als bedoeld in artikel 13.2, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk het verstrekken van informatie als bedoeld in artikel 13.4.

3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de vaststelling en vergoeding van de kosten, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 13.7

1. Onze Minister kan in het belang van de veiligheid van de staat of de handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde bij beschikking bepalen dat een of meer artikelen van dit hoofdstuk, met uitzondering van artikel 13.6, van overeenkomstige toepassing zijn op aanbieders van een niet-openbaar telecommunicatienetwerk, een niet-openbare telecommunicatiedienst of aanbieders van huurlijnen indien het netwerk, de dienst of een huurlijn feitelijk openstaat voor derden.

2. In het geval toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het eerste lid geldt dat de betreffende aanbieders aanspraak hebben op een vergoeding uit 's Rijks kas voor de in artikel 13.6, eerste lid, bedoelde investerings-, exploitatie- en onderhoudskosten voor technische voorzieningen die zijn of worden gemaakt tengevolge van de toepassing van het eerste lid. Artikel 13.6, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13.8

Van de verplichtingen die voortvloeien uit dit hoofdstuk kan Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie in bijzondere gevallen ontheffing verlenen. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

HOOFDSTUK 14. BUITENGEWONE OMSTANDIGHEDEN

Artikel 14.1

In bijzondere omstandigheden in verband met de handhaving van de internationale rechtsorde of met de internationale betrekkingen is Onze Minister bevoegd in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten en huurlijnen aanwijzingen te geven met betrekking tot de verzorging van telecommunicatie van en naar het buitenland.

Artikel 14.2

1. Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kan, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, voor het gehele land of een deel daarvan artikel 14.4, eerste tot en met derde lid, in werking worden gesteld.

2. Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.

3. Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

4. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

5. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

6. Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 14.3

Ingeval voor Nederland of een gedeelte daarvan, op grond van de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, oefent Onze Minister de in artikel 14.4, eerste lid, bedoelde bevoegdheden uit in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.

Artikel 14.4

1. Onze Minister is bevoegd aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en aan gebruikers van de frequentieruimte aanwijzingen te geven met betrekking tot:

a. de instandhouding en exploitatie van hun openbare telecommunicatienetwerken;

b. het verzorgen en het gebruiken van hun openbare telecommunicatiediensten;

c. de instandhouding en exploitatie dan wel beperking of beëindiging van het gebruik van hun radiozendapparaten, en

d. het ter beschikking stellen van huurlijnen en het gebruik daarvan, van, naar of in het gebied waarvoor een besluit als bedoeld in artikel 14.2, eerste lid, van kracht is.

2. Onze Minister kan bij toepassing van het eerste lid afwijken van de verplichtingen die ingevolge deze wet op aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en op gebruikers van de frequentieruimte rusten.

3. De aanwijzingen die ingevolge het eerste lid aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en aan gebruikers van de frequentieruimte zijn gegeven, zijn voor deze verbindend.

4. Indien aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en gebruikers van de frequentieruimte als gevolg van aanwijzingen gegeven op grond van het eerste lid onevenredig financieel nadeel ondervinden, kent Onze Minister hen een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.

Artikel 14.5

1. Bij toepassing van artikel 14 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag zijn aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en gebruikers van de frequentieruimte verplicht de op grond van het eerste lid van genoemd artikel aangewezen autoriteiten alle medewerking te verlenen, daaronder begrepen het uitvoeren van door die autoriteiten gegeven opdrachten.

2. Bij toepassing van artikel 31 van de Oorlogswet voor Nederland zijn aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en gebruikers van de frequentieruimte verplicht het militair gezag alle medewerking te verlenen, daaronder begrepen het uitvoeren van door dat gezag gegeven opdrachten.

Artikel 14.6

1. Onze Minister kan na overleg met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en van Defensie voor aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en voor gebruikers van de frequentieruimte regels stellen ten aanzien van de door hen te nemen organisatorische en personele maatregelen en te treffen bijzondere voorzieningen met betrekking tot de voorbereiding van het verzorgen van elektronisch transport van gegevens in buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 14.2 en de door hen daarover aan Onze Minister te verstrekken informatie. Bij deze regeling wordt bepaald welke kosten van de uitvoering redelijkerwijze ten laste van aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten, huurlijnen en van gebruikers van de frequentieruimte dienen te komen.

2. De in het eerste lid bedoelde bijzondere voorzieningen hebben betrekking op:

a. de beschikbaarheid van openbare telecommunicatienetwerken dan wel delen daarvan, openbare telecommunicatiediensten, radiozendapparaten en huurlijnen;

b. de beveiliging van bepaalde onderdelen van een openbaar telecommunicatienetwerk of van radiozendapparaten;

c. de afwikkeling van het elektronisch transport van gegevens over een openbaar telecommunicatienetwerk, en

d. aanvullende infrastructurele voorzieningen voor het elektronisch transport van gegevens en de beveiliging daarvan.

HOOFDSTUK 15. HANDHAVING

§ 15.1 Algemeen

Artikel 15.1

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren, voorzover het betreft de bepalingen die betrekking hebben op:

a. het gebruik van frequentieruimte, met uitzondering van die bepalingen die betrekking hebben op het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten en niet zien op de technische aspecten van het gebruik;

b. omroepzendernetwerken, te weten artikel 8.3;

c. het verstrekken van een opdracht tot verzorging van tot de universele dienst behorende diensten of voorzieningen, te weten artikel 9.2, vierde lid;

d. de aan apparatuur te stellen eisen, te weten hoofdstuk 10;

e. bevoegd aftappen, te weten hoofdstuk 13;

f. buitengewone omstandigheden, te weten hoofdstuk 14;

g. verdere onderwerpen, te weten de artikelen 18.1, voorzover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.2, voorzover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.4, tweede lid, 18.7, voorzover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 18.9, 18.12, voorzover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, 20.2, voorzover het bevoegdheden betreft van Onze Minister, en 20.14.

2. Met het toezicht op de naleving van artikel 8.1 is belast het Commissariaat voor de Media, genoemd in artikel 9 van de Mediawet.

3. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens andere bepalingen van deze wet dan bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn belast de bij besluit van het college aangewezen ambtenaren.

4. Van een besluit als bedoeld in het eerste of derde lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 15.2

1. Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde bepalingen.

2. Het college is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de in artikel 15.1, derde lid, bedoelde bepalingen.

Artikel 15.3

Indien niet wordt voldaan aan de bij of krachtens deze wet gestelde regels ten aanzien van de aanleg, het aanwezig hebben of het gebruik van radiozendapparaten, is Onze Minister bevoegd om aan de houder van een desbetreffend radiozendapparaat een geheel of gedeeltelijk zendverbod op te leggen.

§ 15.2 Boete

Artikel 15.4

1. Ingeval van overtreding van de bij of krachtens de in artikel 15.1, eerste lid, bedoelde voorschriften, alsmede van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister aan de overtreder een boete opleggen van ten hoogste een miljoen gulden.

2. Ingeval van overtreding van de bij of krachtens de in artikel 15.1, derde lid, bedoelde voorschriften, alsmede van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht kan het college aan de overtreder een boete opleggen van ten hoogste een miljoen gulden.

3. De hoogte van de boete wordt in ieder geval afgestemd op de ernst en de duur van de overtreding, alsmede op de mate waarin de overtreder daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

4. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt indien terzake van de overtreding op grond waarvan de boete kan worden opgelegd, tegen de overtreder een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 37 van de Wet op de economische delicten.

5. Het recht tot strafvervolging vervalt indien Onze Minister, onderscheidenlijk het college, aan de betrokkene terzake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 15.5

1. Met het onderzoek zijn belast de ambtenaren, bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, onderscheidenlijk derde lid.

2. Ten dienste van het onderzoek beschikken zij over de bevoegdheden die hun in deze paragraaf worden toegekend, alsmede, met inachtneming van de daaraan in deze paragraaf gestelde beperkingen, over de bevoegdheden die hun zijn toegekend ter uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, onderscheidenlijk derde lid.

Artikel 15.6

Indien de ambtenaren, bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, onderscheidenlijk derde lid, een redelijk vermoeden hebben dat een bepaalde natuurlijke persoon of rechtspersoon een overtreding heeft begaan, is er geen verplichting aan de zijde van die natuurlijke persoon of rechtspersoon terzake een verklaring af te leggen. De betrokkenen worden hiervan in kennis gesteld voordat hun mondeling terzake om informatie wordt gevraagd.

Artikel 15.7

1. De ambtenaren, bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, onderscheidenlijk derde lid, zijn bevoegd om bedrijfsruimten en voorwerpen te verzegelen, voorzover dat voor de uitoefening van de in artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde bevoegdheden redelijkerwijs noodzakelijk is.

2. De ambtenaren, bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, onderscheidenlijk derde lid, oefenen de hun in artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht toegekende bevoegdheid zo nodig uit met behulp van de sterke arm.

Artikel 15.8

1. Indien een ambtenaar als bedoeld in artikel 15.1, eerste lid, onderscheidenlijk derde lid, vaststelt dat een overtreding is begaan, maakt hij daarvan een rapport op.

2. In het rapport worden in ieder geval vermeld:

a. de feiten en omstandigheden op grond waarvan is vastgesteld dat een overtreding is begaan;

b. waar en wanneer de feiten, bedoeld onder a, zich hebben voorgedaan;

c. het overtreden wettelijk voorschrift.

3. Een kopie van het rapport wordt gezonden aan degene die de overtreding heeft begaan.

4. Op verzoek van de belanghebbende die het rapport wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister, onderscheidenlijk het college, er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van het rapport aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 15.9

1. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de belanghebbende schriftelijk opgeroepen om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen omtrent het in artikel 15.8, eerste lid, bedoelde rapport.

2. Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt Onze Minister, onderscheidenlijk het college, er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende bij het horen kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 15.10

1. Een boete wordt opgelegd bij beschikking van Onze Minister, onderscheidenlijk het college.

2. In de beschikking worden in ieder geval vermeld:

a. de te betalen geldsom, alsmede een toelichting op de hoogte daarvan;

b. de overtreding terzake waarvan zij is gegeven, alsmede het overtreden voorschrift.

3. Op verzoek van de overtreder die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt Onze Minister, onderscheidenlijk het college, er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die beschikking vermelde informatie aan de overtreder wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

4. De beschikking dient te worden gegeven binnen twaalf weken nadat het rapport, bedoeld in artikel 15.8, eerste lid, is opgemaakt, tenzij binnen deze termijn het rapport aan het openbaar ministerie is gezonden. In dat geval kan een boete worden opgelegd binnen twaalf weken nadat het openbaar ministerie aan Onze Minister, onderscheidenlijk het college, heeft meegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

Artikel 15.11

De werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van de artikelen 15.9 en 15.10 worden verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij de opstelling van het in artikel 15.8 bedoelde rapport en het daaraan voorafgaande onderzoek.

Artikel 15.12

De werking van een beschikking als bedoeld in artikel 15.10, eerste lid, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Artikel 15.13

1. Een boete wordt betaald binnen zes weken nadat de beschikking waarbij de boete is opgelegd, in werking is getreden.

2. De boete wordt vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen zes weken vanaf de dag waarop de in het eerste lid genoemde beschikking is bekendgemaakt.

3. Indien niet is betaald binnen de in het eerste lid genoemde termijn, wordt degene die de boete is verschuldigd schriftelijk bevolen binnen twee weken alsnog het bedrag van de boete, verhoogd met de krachtens het tweede lid verschuldigde rente en de kosten van de aanmaning, te betalen.

Artikel 15.14

1. Bij gebreke van betaling binnen de termijn van twee weken, bedoeld in artikel 15.13, derde lid, kan Onze Minister, onderscheidenlijk het college, van de overtreder de verschuldigde boete, verhoogd met de krachtens artikel 15.13, tweede lid, verschuldigde rente en de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, invorderen bij dwangbevel.

2. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de staat, onderscheidenlijk het college.

4. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de staat, onderscheidenlijk het college, kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

5. De in het eerste lid bedoelde bedragen komen toe aan de staat.

Artikel 15.15

In afwijking van artikel 5:33, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht komen verbeurde dwangsommen toe aan de staat.

Artikel 15.16

De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt vijf jaar nadat de overtreding is begaan.

HOOFDSTUK 16. VERGOEDINGEN

Artikel 16.1

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de vergoeding van de kosten die is verschuldigd door degene ten behoeve van wie werkzaamheden of diensten zijn verricht ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet voorzover de vergoeding verband houdt met deze werkzaamheden of diensten.

2. Bij het vaststellen van de vergoeding kunnen mede worden betrokken kosten, verband houdend met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet ten aanzien van de desbetreffende werkzaamheden of diensten.

3. Voorzover de regels, bedoeld in het eerste lid, betrekking hebben op de vaststelling van de hoogte van de vergoeding van de kosten van door het college te verrichten werkzaamheden of diensten, betrekt Onze Minister het college bij die vaststelling. De betreffende vergoeding wordt opgelegd door het college en voldaan aan het college.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de jaarlijkse bijdrage die is verschuldigd door gebruikers van radiozendapparaten ter dekking van de kosten die voor de overheid voortvloeien uit de toepassing van het bij of krachtens deze wet terzake van de elektromagnetische compatibiliteit bepaalde.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld betreffende de jaarlijkse bijdrage die is verschuldigd door een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk ter dekking van de kosten die voor de overheid voortvloeien uit de toepassing van het bij of krachtens deze wet terzake van randapparatuur bepaalde.

HOOFDSTUK 17. BEROEP

Artikel 17.1

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroep tegen besluiten op grond van deze wet de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

HOOFDSTUK 18. VERDERE BEPALINGEN

Artikel 18.1

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld om te kunnen onderzoeken of bepaalde ontwikkelingen in belangrijke mate kunnen bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen van deze wet. Deze regels kunnen afwijken van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

2. Bij de voorbereiding van de regels worden de bij de in de regels te behandelen onderwerpen meest betrokken personen of instanties betrokken.

3. Het ontwerp van een regeling krachtens het eerste lid wordt bekendgemaakt in de Staatscourant. Aan eenieder wordt de gelegenheid geboden binnen een bij die bekendmaking vast te stellen termijn van ten minste vier weken opmerkingen over het ontwerp schriftelijk ter kennis te brengen van Onze Minister.

4. De regels vervallen uiterlijk binnen twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van die regels. Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid kan bij koninklijk besluit worden ingetrokken op een bij dat besluit te bepalen tijdstip, dat ligt binnen de in de eerste volzin bedoelde termijn.

5. Indien Onze Minister tot het oordeel komt dat een definitieve voorziening terzake wenselijk is, zorgt deze voor vervanging van de regels. Indien voor de vervanging een wet nodig is, wordt binnen twee jaar na inwerkingtreding van de regels een voorstel van wet ingediend bij de Staten-Generaal. Indien voor de vervanging een algemene maatregel van bestuur nodig is, wordt binnen twee jaar na inwerkingtreding van de regels aan Ons een voordracht daartoe gedaan.

6. Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 18.2

1. Onverminderd het elders bij deze wet of bij een algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet bepaalde, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld inzake onderwerpen waarop deze wet van toepassing is, mits deze regels uitsluitend strekken ter uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie.

2. Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, kan het bij deze wet of bij een algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet bepaalde buiten werking worden gesteld, voorzover dat noodzakelijk is voor een juiste en tijdige uitvoering van een verdrag of besluit als bedoeld in het eerste lid.

3. Voorzover bij de regeling het bij deze wet of bij een algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet bepaalde buiten werking wordt gesteld, zorgt Onze Minister voor vervanging van de regeling. Indien voor de vervanging een wet nodig is, wordt binnen twee jaren na inwerkingtreding van de regeling een voorstel van wet ingediend bij de Staten-Generaal. Indien voor de vervanging een algemene maatregel van bestuur nodig is, wordt de voordracht aan Ons gedaan binnen een jaar na inwerkingtreding van de regeling.

4. Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 18.3

1. Onze Minister stelt de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit, bedoeld in artikel 2 van de Mededingingswet, in de gelegenheid hem advies uit te brengen over het ontwerp van een besluit tot weigering of intrekking van een vergunning voorzover dit verband houdt met het in aanzienlijke mate beperken van de daadwerkelijke mededinging op de relevante markt, bedoeld in de artikelen 3.6, tweede lid, onder d, en 3.7, tweede lid, onder f.

2. Alvorens over te gaan tot een schriftelijke bekendmaking als bedoeld in artikel 9.2, tweede lid, stelt Onze Minister het college en de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit in de gelegenheid hem advies uit te brengen over het ontwerp van de bekendmaking.

3. Voorzover bij de uitoefening van bevoegdheden van het college begrippen worden uitgelegd die worden gehanteerd bij de toepassing van artikel 24 van de Mededingingswet, geschiedt de uitoefening van die bevoegdheden overeenkomstig door het college in overeenstemming met de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit vastgestelde algemene richtlijnen. Van de richtlijnen doet de directeur-generaal mededeling in de Staatscourant.

4. Het college en de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit maken in het belang van een effectieve en efficiënte besluitvorming gezamenlijk afspraken over de wijze van behandeling van aangelegenheden van wederzijds belang.

Artikel 18.4

1. De aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk over wiens netwerk internationaal openbaar telecommunicatieverkeer wordt verzorgd leeft de verplichtingen na die voortvloeien uit het Internationaal Telecommunicatieverdrag en uit andere Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties terzake van de verzorging van dit verkeer.

2. Degene aan wie door Onze Minister een vergunning is verleend voor het gebruik van frequentieruimte, welk gebruik schadelijke storingen kan veroorzaken in de radiodiensten van andere landen, leeft de verplichtingen na die voortvloeien uit het Internationaal Telecommunicatieverdrag en uit andere Nederland bindende verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties terzake van dit gebruik.

Artikel 18.5

Onverminderd het overigens bij of krachtens het Internationaal Telecommunicatieverdrag bepaalde zijn erkende ondernemingen in de zin van genoemd verdrag:

a. de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk over wiens telecommunicatienetwerk internationaal openbaar telecommunicatieverkeer wordt verzorgd, en

b. de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk die in het kader van zijn aanbod radiozendapparaten gebruikt of de aanbieder van een omroepzendernetwerk, wiens uitzendingen schadelijke storingen kunnen veroorzaken in de radiodiensten van andere landen.

Artikel 18.6

1. Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten die in Nederland of in een andere lid-staat van de Europese Unie bijzondere of uitsluitende rechten hebben voor het verrichten van diensten in andere sectoren dan telecommunicatie voeren voor onderscheiden activiteiten afzonderlijke boekhoudingen, op gelijke wijze als vereist zou zijn wanneer de activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht.

2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is op bij die regeling aangewezen aanbieders waarvan de jaaromzet in telecommunicatie-activiteiten binnen de Europese Unie een bij die regeling te noemen bedrag niet te boven gaat.

Artikel 18.7

1. Onze Minister, onderscheidenlijk het college, is bevoegd voor een juiste uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet van een ieder te allen tijde inlichtingen te vorderen voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

2. Degene van wie krachtens het eerste lid inlichtingen zijn gevorderd, is verplicht deze te geven.

Artikel 18.8

Onze Minister kan met betrekking tot de veiligheid en de beveiliging van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten regels stellen. Deze regels bevatten technische en organisatorische eisen die aan aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten kunnen worden gesteld.

Artikel 18.9

1. Onze Minister is bevoegd, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en van openbare telecommunicatiediensten aanwijzingen te geven met betrekking tot:

a. de instandhouding en de exploitatie van hun openbare telecommunicatienetwerken, of

b. het verzorgen en gebruiken van hun openbare telecommunicatiediensten, wanneer dit noodzakelijk is ter beëindiging van strafbaar gedrag jegens een persoon.

2. Onze Minister is bevoegd, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en van openbare telecommunicatiediensten aanwijzingen te geven met betrekking tot:

a. de instandhouding en de exploitatie van hun openbare telecommunicatienetwerken, of

b. het verzorgen en gebruiken van hun openbare telecommunicatiediensten, wanneer dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat.

3. Onze Minister kan bij de toepassing van het eerste en tweede lid afwijken van de verplichtingen die ingevolge deze wet op aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en van openbare telecommunicatiediensten rusten.

4. Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst is verplicht een aanwijzing als bedoeld in het eerste of tweede lid op te volgen.

5. Indien aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten als gevolg van aanwijzingen gegeven op grond van het eerste en tweede lid onevenredig financieel nadeel ondervinden, kent Onze Minister aan hen een naar billijkheid te bepalen vergoeding toe.

Artikel 18.10

Degene die een telefoongids uitgeeft, neemt op verzoek van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in die gids met een telefoonnummer is vermeld, het elektronisch postadres van verzoeker in die gids op tegen redelijke en niet discriminerende voorwaarden.

Artikel 18.11

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het aan derden ter beschikking stellen van adressen voor elektronische post met bijbehorende gegevens ten behoeve van de samenstelling van boeken met elektronische postadressen.

2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen onder meer betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer.

Artikel 18.12

1. Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van deze wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

2. Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend aan het college.

Artikel 18.13

1. Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde worden de bij of krachtens deze wet te nemen maatregelen en regels genomen met inachtneming van het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer alsmede de bescherming van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim en het geheim van daarmee vergelijkbare communicatietechnieken.

2. Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de bedrijfsvoering door aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten.

Artikel 18.14

1. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 9.1, eerste en tweede lid, 20.1, vierde lid, en 20.3, vierde lid, wordt, met uitzondering van de eerste keer dat een dergelijke algemene maatregel wordt vastgesteld, niet gedaan dan nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. Binnen vier weken na de overlegging kan door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen worden gegeven dat het in het ontwerp te regelen onderwerp bij de wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend.

2. Een krachtens de artikelen 3.1, eerste lid, 4.11, tweede lid, 4.11, derde lid, 6.1, zevende lid, en 6.9, vijfde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal. De eerste en tweede volzin vinden de eerste keer dat de maatregel wordt vastgesteld, geen toepassing.

HOOFDSTUK 19. WIJZIGINGEN IN ANDERE WETTEN

Artikel 19.1

In de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt onderdeel D.2 vervangen door een onderdeel luidende: D.2. De artikelen 3.4, eerste lid, onder b, voorzover het een aanwijzing betreft, 3.10 en 18.9, eerste en tweede lid, van de Telecommunicatiewet.

Artikel 19.2

In de Auteurswet 1912 wordt in de artikelen 12, eerste lid, 17a, derde lid, en 26a, eerste lid, «draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen» telkens vervangen door: omroepnetwerk als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel o, van de Telecommunicatiewet.

Artikel 19.3

Indien de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden in werking treedt, wordt artikel 2, onderdeel g, van de Bodemproductiewet 1939 vervangen door een onderdeel, luidende:

g. de Telecommunicatiewet.

Artikel 19.4

In de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In de lijst A, bedoeld in artikel 7, eerste lid, wordt de zinsnede met betrekking tot de Wet op de telecommunicatievoorzieningen vervangen door een zinsnede, luidende: de Telecommunicatiewet, artikel 14.4, eerste en tweede lid.

2. In de lijst B, bedoeld in artikel 8, eerste lid, wordt de zinsnede met betrekking tot de Wet op de telecommunicatievoorzieningen vervangen door een zinsnede, luidende: de Telecommunicatiewet, artikel 14.4, eerste en tweede lid.

Artikel 19.5

1. In de Distributiewet 1939 wordt artikel 2, onderdeel h, vervangen door een onderdeel luidende:

h. de Telecommunicatiewet.

2. Indien de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden in werking treedt, wordt artikel 2, onderdeel g, vervangen door een onderdeel luidende:

g. de Telecommunicatiewet;.

Artikel 19.6

In de Machtigingswet Koninklijke PTT Nederland N.V. wordt artikel 5 vervangen door een artikel, luidende:

Artikel 5

Koninklijke PTT Nederland N.V. wordt aangewezen als rechtspersoon, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Postwet.

Artikel 19.7

De Mediawet, zoals deze zal luiden nadat het bij koninklijke boodschap van 3 februari 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met een herziening van de organisatiestructuur van de landelijke publieke omroep (kamerstukken 25 216) tot wet zal zijn verheven, wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van hoofdstuk I wordt vervangen door:

HOOFDSTUK I. BEGRIPSBEPALINGEN

B

Het opschrift van hoofdstuk I, paragraaf 1, vervalt.

C

Artikel 1 wordt vervangen door:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

b. media: alle gedrukte en elektronische vormen van massacommunicatie;

c. omroep: een elektronische mediadienst die betrekking heeft op het verzorgen en uitzenden van programma's;

d. televisie-omroep: een elektronische mediadienst die betrekking heeft op het verzorgen en uitzenden van televisieprogramma's;

e. radio-omroep: een elektronische mediadienst die betrekking heeft op het verzorgen en uitzenden van radioprogramma's;

f. programma: een elektronisch product met beeld- of geluidsinhoud, dat bedoeld is te worden uitgezonden en bestemd is voor ontvangst door het algemene publiek of een deel daarvan, met uitzondering van datadiensten, diensten die uitsluitend op individueel verzoek beschikbaar zijn, en andere interactieve diensten;

g. programma-onderdeel: een duidelijk afgebakend en als zodanig herkenbaar onderdeel van een programma;

h. televisieprogramma: een programma met beeldinhoud, al dan niet mede met geluidsinhoud;

i. teletekstprogramma: een televisieprogramma dat uitsluitend bestaat uit stilstaande beelden die door de kijker in een door hem bepaalde volgorde en op een door hem bepaald tijdstip kunnen worden geraadpleegd, en dat wordt uitgezonden op dezelfde frequentieruimte die, onderscheidenlijk op hetzelfde kanaal dat, tevens wordt gebruikt voor het uitzenden van een ander televisieprogramma of een toetsbeeld;

j. radioprogramma: een programma met geluidsinhoud;

k. programma voor algemene omroep: een programma dat bestemd is voor ontvangst door het algemene publiek;

l. programma voor bijzondere omroep: een programma dat gecodeerd wordt uitgezonden en bestemd is voor ontvangst door een deel van het algemene publiek, bestaande uit diegenen die met de omroepinstelling die het programma verzorgt, een tot het ontvangst van het programma strekkende overeenkomst hebben gesloten;

m. verzorgen van een programma: een omroepdienst, bestaande uit het voorbereiden, samenstellen en uitvoeren van een programma;

n. uitzenden van een programma: een omroepdienst, bestaande uit het al dan niet gecodeerd verspreiden van een programma naar het algemene publiek of een deel daarvan door middel van een omroepzender of een omroepnetwerk;

o. omroepzender: een radiozendapparaat als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel ij, van de Telecommunicatiewet, dat wordt gebruikt of mede gebruikt voor het uitzenden van programma's;

p. aanbieder van een omroepzender: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die uitzendcapaciteit door middel van een omroepzender ter beschikking stelt;

q. omroepnetwerk: een omroepnetwerk als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel o, van de Telecommunicatiewet;

r. aanbieder van een omroepnetwerk: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die uitzendcapaciteit door middel van een omroepnetwerk ter beschikking stelt;

s. binnenlandse omroep: publieke omroep en commerciële omroep;

t. publieke omroep: omroep door instellingen die zendtijd hebben verkregen;

u. landelijke omroep: publieke omroep, bestemd voor het algemene publiek in het gehele land;

v. regionale omroep: publieke omroep, bestemd voor het algemene publiek in een provincie;

w. lokale omroep: publieke omroep, bestemd voor het algemene publiek in een gemeente;

x. commerciële omroep: omroep door commerciële omroepinstellingen;

y. Programmastichting: de Nederlandse Programma Stichting, genoemd in artikel 15;

z. Stichting: de Nederlandse Omroep Stichting, genoemd in artikel 16;

aa. raad van bestuur: de raad van bestuur van de Stichting;

bb. netbestuur: het netbestuur voor een televisieprogrammanet, bedoeld in artikel 40a, eerste lid;

cc. netcoördinator: de coördinator voor een televisie- of radioprogrammanet, bedoeld in artikel 40c, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 40g, eerste lid;

dd. commerciële omroepinstelling: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een programma verzorgt, met uitzondering van de instellingen die zendtijd hebben verkregen, en die voor de toepassing van deze wet onder de bevoegdheid van Nederland valt;

ee. Wereldomroep: de Stichting Radio Nederland Wereldomroep, genoemd in artikel 76;

ff. Bedrijf: de naamloze vennootschap Nederlands Omroepproduktie Bedrijf N.V., genoemd in artikel 83;

gg. Beheerstichting: de Stichting tot beheer van de aandelen van de naamloze vennootschap Nederlands Omroepproduktie Bedrijf N.V., genoemd in artikel 95;

hh. toetsbeeld: een stilstaand beeld dat dient om de ontvangst van televisieprogramma's te testen en dat wordt uitgezonden gedurende de tijd dat geen televisieprogramma wordt uitgezonden;

ii. zendtijd: de tijd gedurende welke een instelling met toepassing van de artikelen 39 tot en met 39i of met toepassing van artikel 42 in de gelegenheid wordt gesteld programma's voor landelijke, regionale of lokale omroep uit te doen zenden door middel van een omroepzender;

jj. kanaal: als eenheid aanwezige transmissieruimte op een omroepnetwerk;

kk. reclame-uiting: reclameboodschap of andere uiting die onmiskenbaar ten gevolge heeft dat het publiek wordt bewogen tot het kopen van een bepaald product of het gebruik maken van een bepaalde dienstverlening, dan wel gunstig wordt gestemd ten aanzien van een bepaald bedrijf, een bedrijfstak of een bepaalde instelling zodat de verkoop van producten of de afname van diensten wordt bevorderd;

ll. reclameboodschap: boodschap waarmee onmiskenbaar wordt beoogd het publiek te bewegen tot het kopen van een bepaald product of het gebruik maken van een bepaalde dienstverlening, dan wel gunstig te stemmen ten aanzien van een bepaald bedrijf, een bedrijfstak of een bepaalde instelling teneinde de verkoop van producten of de afname van diensten te bevorderen;

mm. sponsoren van een programma-onderdeel: het verstrekken van financiële of andere bijdragen door een overheidsbedrijf of particuliere onderneming die zich gewoonlijk niet bezighoudt met omroepactiviteiten of met de vervaardiging van audiovisuele producties, ten behoeve van de totstandkoming of aankoop van een programma-onderdeel, teneinde de uitzending daarvan als programma-onderdeel te bevorderen of mogelijk te maken;

nn. sponsor: het overheidsbedrijf dat, of de particuliere onderneming die een programma-onderdeel sponsort;

oo. sponsorbijdrage: de door een sponsor verstrekte bijdrage;

pp. faciliteiten: het geheel van personele en materiële middelen ten behoeve van de realisering van programma's;

qq. ontvanginrichting: een televisie- of radiotoestel;

rr. televisietoestel: iedere technische inrichting door middel waarvan televisieprogramma's kunnen worden waargenomen;

ss. radiotoestel: iedere technische inrichting door middel waarvan radioprogramma's kunnen worden waargenomen;

tt. uitgever van een persorgaan: een rechtspersoon die een persorgaan uitgeeft;

uu. dagbladmarkt: de door het Bedrijfsfonds voor de pers vastgestelde gemiddelde betaalde oplage, in een kalenderjaar, van persorganen die bestemd zijn voor het publiek in Nederland en ten minste zes keer per week verschijnen;

vv. nieuwsbladmarkt: de door het Bedrijfsfonds voor de pers vastgestelde gemiddelde betaalde oplage, in een kalenderjaar, van persorganen die bestemd zijn voor het publiek in Nederland en ten minste één keer en maximaal vijf keer per week verschijnen;

ww. groep: een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

xx. Europese richtlijn: richtlijn nr. 89/552/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lid-staten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten (PbEG L 298).

D

Artikel 2 vervalt.

E

In artikel 3 wordt «reclameboodschappen en andere reclame-uitingen als bedoeld in artikel 1, onderdelen r en s,» vervangen door: reclame-uiting als bedoeld in artikel 1, onderdeel kk,.

F

In artikel 4, eerste lid, wordt in de aanhef «artikel 1, onderdelen hh en ii,» vervangen door «artikel 1, onderdeel dd,» en wordt in onderdeel b «een of meer zenders» vervangen door: een omroepzender.

G

Het opschrift van hoofdstuk I, paragraaf 2, vervalt.

H

Artikel 5 vervalt.

I

In artikel 10, derde lid, onderdeel c, vervalt «een verzorger van een abonneeprogramma,».

J

Het opschrift van hoofdstuk III wordt vervangen door:

HOOFDSTUK III. DE PUBLIEKE OMROEP

K

In artikel 14, eerste lid, onderdeel b, wordt «omroepprogramma» vervangen door: programma voor algemene omroep.

L

In artikel 26, eerste lid, wordt «omroepprogramma» vervangen door: programma voor algemene omroep.

M

Artikel 28, onderdeel h, vervalt, onder verlettering van de onderdelen i tot en met n tot h tot en met m.

N

In artikel 30, onderdeel b, wordt «omroepprogramma» vervangen door: programma voor algemene omroep.

O

In artikel 39a1, derde lid, wordt «zenders» vervangen door: omroepzenders.

P

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt in de vijfde volzin «zender» vervangen door: omroepzender.

2. Het negende lid wordt vervangen door:

9. Indien aan een lokale of regionale omroepinstelling zendtijd is toegewezen voor een televisieprogramma, is het die instelling tevens toegestaan een toetsbeeld uit te zenden of te doen uitzenden en heeft zij tevens zendtijd voor een teletekstprogramma dat op dezelfde frequentieruimte tegelijkertijd met het televisieprogramma of met het toetsbeeld wordt uitgezonden.

Q

In artikel 52b, tweede lid, wordt in de laatste volzin «artikel 1, onderdeel r» vervangen door: artikel 1, onderdeel ll.

R

In artikel 55a, eerste lid, vervallen de zinsneden «, met verzorgers van een abonneeprogramma» en «of verzorgers».

S

In artikel 57d wordt «57d» vervangen door: 57c.

T

In artikel 58, eerste lid, wordt «omroepprogramma's» vervangen door: programma's.

U

In artikel 59 wordt «omroepprogramma's» vervangen door: programma's.

V

In artikel 64, eerste lid, onderdeel d, wordt «omroepprogramma's» vervangen door: programma's.

W

In artikel 64a, derde lid, wordt «draadomroepinrichtingen» vervangen door «omroepnetwerken» en wordt «draadomroepinrichting» vervangen door: omroepnetwerk.

X

Het opschrift van hoofdstuk III, titel 5, wordt vervangen door:

TITEL 5. UITZENDING DOOR MIDDEL VAN OMROEPNETWERKEN

Y

In artikel 65 wordt in de eerste volzin «omroepprogramma» vervangen door «programma voor algemene omroep» en «draadomroepinrichting» door «omroepnetwerk» en wordt in de tweede volzin «beheerder van de draadomroepinrichting» vervangen door: aanbieder van het omroepnetwerk.

Z

Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «lokaal omroepprogramma» vervangen door «programma voor lokale omroep» en wordt «draadomroepinrichting» vervangen door: omroepnetwerk.

2. In het tweede lid wordt in de tweede volzin «beheerder van de draadomroepinrichting» vervangen door: aanbieder van het omroepnetwerk.

AA

Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «regionaal omroepprogramma» vervangen door «programma voor regionale omroep» en wordt «draadomroepinrichtingen» vervangen door: omroepnetwerken.

2. In het tweede lid wordt in de tweede volzin «beheerder van de draadomroepinrichting» vervangen door: aanbieder van het omroepnetwerk.

BB

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «draadomroepinrichting» vervangen door: omroepnetwerk.

2. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «van de draadomroepinrichting».

CC

Het opschrift van hoofdstuk IV wordt vervangen door:

HOOFDSTUK IV. DE COMMERCIËLE OMROEP

DD

Het opschrift van hoofdstuk IV, afdeling 1, vervalt.

EE

Artikel 71a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet, is het een commerciële omroepinstelling slechts toegestaan een door haar verzorgd programma uit te zenden of te doen uitzenden, indien zij daarvoor toestemming van het Commissariaat voor de Media heeft verkregen. De toestemming is voor ieder programma afzonderlijk vereist. In de toestemming wordt aangegeven of zij betrekking heeft op een programma voor algemene omroep dan wel op een programma voor bijzondere omroep.

2. Het derde lid wordt vervangen door:

3. Indien toestemming is verleend voor het uitzenden of doen uitzenden van een televisieprogramma, is het de commerciële omroepinstelling tevens toegestaan:

a. een toetsbeeld uit te zenden of te doen uitzenden;

b. een teletekstprogramma uit te zenden of te doen uitzenden, indien dat op dezelfde frequentieruimte of hetzelfde kanaal tegelijkertijd met het in de aanhef bedoelde televisieprogramma of met het toetsbeeld wordt uitgezonden.

FF

Artikel 71d, eerste lid, wordt vervangen door:

1. De weigeringsgronden, bedoeld in artikel 71b, onderdelen c, d en e, onderscheidenlijk de intrekkingsgronden, bedoeld in artikel 71c, eerste lid, onderdelen c en d, zijn niet van toepassing, indien de aanvraag, onderscheidenlijk de toestemming, betrekking heeft op een programma voor bijzondere omroep of op een televisieprogramma dat, voorzover het de beeldinhoud betreft, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestaat uit stilstaande beelden.

GG

In artikel 71g, tweede lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. De eerste volzin wordt vervangen door een volzin, luidende: Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor commerciële omroepinstellingen regels worden gesteld ter uitvoering van de Europese richtlijn.

b. De derde volzin wordt vervangen door een volzin, luidende: Bij algemene maatregel van bestuur kunnen overeenkomstige regels worden gesteld ten aanzien van radioprogramma's.

HH

In artikel 71j wordt in de aanhef «uit te doen zenden» vervangen door: uit te zenden of te doen uitzenden.

II

Het opschrift van hoofdstuk IV, afdeling 2, vervalt.

JJ

De artikelen 72 tot en met 73a vervallen.

KK

Het opschrift van hoofdstuk VI wordt vervangen door:

HOOFDSTUK VI. HET UITZENDEN VAN PROGRAMMA'S

LL

Het opschrift van hoofdstuk VI, paragraaf 1, wordt vervangen door:

§ 1 Het gebruik van omroepzenders

MM

Artikel 82a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de aanhef vervangen door:

1. Het is de aanbieder van een omroepzender toegestaan:

2. Het eerste lid, onderdeel b, wordt vervangen door:

b. programma's uit te zenden die door de aanbieder zelf worden verzorgd, indien deze een instelling is die zendtijd heeft verkregen, of krachtens artikel 71a, eerste lid, toestemming heeft verkregen een programma uit te zenden of te doen uitzenden;

3. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «de zender» vervangen door: de omroepzender.

4. In het tweede lid wordt «zender» vervangen door: omroepzender.

NN

Artikel 82b vervalt.

OO

In artikel 82c, tweede lid, wordt «zender» vervangen door: omroepzender.

PP

Het opschrift van hoofdstuk VI, paragraaf 2, wordt vervangen door:

§ 2 Het gebruik van frequentieruimte

QQ

Artikel 82d vervalt.

RR

In artikel 82e worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «Ten minste één door Onze Minister, handelend in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, aan te wijzen FM-frequentie of samenstel van FM-frequenties» vervangen door: Onze Minister, handelend in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, wijst de frequentieruimte in de FM-band aan die.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «een andere FM-frequentie of samenstel van FM-frequenties» vervangen door: andere frequentieruimte in de FM-band.

3. In het derde lid wordt de zinsnede «het aantal FM-frequenties dat» vervangen door «de frequentieruimte in de FM-band die» en wordt de zinsnede «FM-frequenties of samenstellen van FM-frequenties» vervangen door: frequentieruimte in de FM-band.

SS

In artikel 82f, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In het eerste lid wordt na «meer» ingevoegd «frequentieruimte gebruikt» en vervalt het woord «gebruikt».

2. In het derde lid wordt in de eerste volzin «frequenties» vervangen door «frequentieruimte» en wordt in de tweede volzin «FM-frequenties en samenstellen van FM-frequenties» vervangen door: frequentieruimte, bestaande uit FM-frequenties en samenstellen van FM-frequenties.

TT

In artikel 82g wordt in onderdeel a «de frequenties en samenstellen van frequenties die worden» vervangen door «de frequentieruimte die wordt» en wordt in onderdeel b «frequenties die worden» vervangen door: frequentieruimte die wordt.

UU

Het opschrift van hoofdstuk VI, paragraaf 3, wordt vervangen door:

§ 3 Het gebruik van omroepnetwerken

VV

Artikel 82h wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef wordt vervangen door: Het is de aanbieder van een omroepnetwerk toegestaan:

2. Onderdeel b wordt vervangen door:

b. programma's uit te zenden die door de aanbieder zelf worden verzorgd, indien deze krachtens artikel 71a, eerste lid, toestemming heeft verkregen een programma uit te zenden of te doen uitzenden;

3. In onderdeel d wordt «de draadomroepinrichting» vervangen door: het omroepnetwerk.

WW

In artikel 82i worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. De aanhef wordt vervangen door: De aanbieder van een omroepnetwerk zendt onverkort, ongewijzigd en gelijktijdig met de oorspronkelijke uitzending naar alle aangeslotenen op het omroepnetwerk ten minste vijftien televisieprogramma's voor algemene omroep en ten minste vijfentwintig radioprogramma's voor algemene omroep uit, waaronder in ieder geval:.

3. In de onderdelen b en c wordt «de draadomroepinrichting» telkens vervangen door: het omroepnetwerk.

4. Toegevoegd worden drie nieuwe leden, luidende:

2. Indien op eenzelfde kanaal van een omroepnetwerk niet gelijktijdig verschillende programma's voor algemene omroep worden uitgezonden, worden deze programma's voor de toepassing van het eerste lid als één programma aangemerkt.

3. Het is de aanbieder van een omroepnetwerk toegestaan naar een aangeslotene op het omroepnetwerk, op diens verzoek, minder dan vijftien televisieprogramma's voor algemene omroep en minder dan vijfentwintig radioprogramma's voor algemene omroep uit te zenden, mits ten minste de programma's genoemd in het eerste lid, onder a tot en met e, worden uitgezonden, en mits aan de desbetreffende aangeslotene een tarief in rekening wordt gebracht dat evenredig lager is dan het tarief dat in rekening wordt gebracht voor de ontvangst van het met inachtneming van het eerste lid uitgezonden aantal programma's. Het tweede lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

4. Het Commissariaat voor de Media kan de aanbieder van een omroepnetwerk, desgevraagd, geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, voor zover het betreft de programma's genoemd in het eerste lid, onder d en e, indien het voldoen aan deze verplichtingen onevenredig hoge kosten voor de aanbieder zou meebrengen.

XX

Artikel 82j wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de aanbieder van een omroepnetwerk aan de aangeslotenen op het omroepnetwerk ten hoogste een bij deze algemene maatregel van bestuur vast te stellen tarief in rekening brengt voor de ontvangst van een door de aanbieder met inachtneming van artikel 82i vast te stellen aantal programma's. Dit tarief kan voor verschillende categorieën omroepnetwerken verschillend worden vastgesteld.

2. In het tweede lid wordt «de beheerder van draadomroepinrichting» vervangen door «de aanbieder van een omroepnetwerk» en wordt «artikel 22e van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen» vervangen door: artikel 82i.

YY

Artikel 82k wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

1. In gemeenten waar een omroepnetwerk aanwezig is, stelt de gemeenteraad een programmaraad in die de aanbieder van het omroepnetwerk adviseert welke programma's voor algemene omroep hij krachtens artikel 82i ten minste uitzendt naar alle aangeslotenen op het omroepnetwerk.

2. In het tweede lid wordt «De beheerder van een draadomroepinrichting» vervangen door: De aanbieder van een omroepnetwerk.

3. Het derde lid wordt vervangen door:

3. De aanbieder van een omroepnetwerk kan de programmaraad voorts een advies vragen over de overige programma's voor algemene omroep die hij uitzendt naar alle aangeslotenen op het omroepnetwerk.

4. In het vierde lid wordt «omroepprogramma's» vervangen door: programma's voor algemene omroep.

5. In het vijfde lid wordt in de eerste volzin «de draadomroepinrichting» vervangen door: het omroepnetwerk.

6. In het zesde lid wordt «draadomroepinrichtingen» telkens vervangen door «omroepnetwerken» en wordt «draadomroepinrichting» vervangen door: omroepnetwerk.

7. Het zevende lid wordt vervangen door:

7. Het eerste tot en met zesde lid zijn niet van toepassing op de aanbieder van een omroepnetwerk aan wie de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, genoemd in artikel 2 van de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit, met toepassing van artikel 8.2 van de Telecommunicatiewet geheel of gedeeltelijk ontheffing heeft verleend van de verplichting, bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Telecommunicatiewet.

ZZ

In artikel 82l worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In het eerste lid wordt «de beheerder van een draadomroepinrichting» vervangen door «de aanbieder van een omroepnetwerk» en wordt «de draadomroepinrichting» vervangen door: het omroepnetwerk.

2. In het tweede en derde lid wordt «De beheerder van een draadomroepinrichting» telkens vervangen door: De beheerder van een omroepnetwerk.

AAA

Na artikel 82l wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd:

§ 4 Slotbepaling

Artikel 82m

Het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk laat onverlet hetgeen is bepaald bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

BBB

In artikel 94 wordt «omroepprogramma's» vervangen door: programma's.

CCC

Artikel 117a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «draadomroepinrichtingen» vervangen door: omroepnetwerken.

2. In het vierde lid wordt «draadomroepinrichting» vervangen door: omroepnetwerk.

DDD

In artikel 128, eerste lid, wordt «de lokale en regionale omroepinstellingen, de commerciële omroepinstellingen en de verzorgers van een abonneeprogramma» vervangen door: de lokale en regionale omroepinstellingen die zendtijd hebben verkregen, en de commerciële omroepinstellingen.

EEE

In artikel 134, eerste lid, onderdeel a, wordt «40 tot en met 41c, en 82i» vervangen door: en 40 tot en met 41c.

FFF

In artikel 135, eerste lid, wordt «een zender of een draadomroepinrichting» vervangen door «een omroepzender of een omroepnetwerk», wordt «een zenderbeheerder of de beheerder van een draadomroepinrichting,» vervangen door «de aanbieder van een omroepzender of een omroepnetwerk,» en wordt «artikel 71g, tweede lid, artikel 71j of artikel 73, vierde en zevende lid,» vervangen door: artikel 71g of artikel 71j,.

GGG

In artikel 138 vervalt «en van verzorgers van een abonneeprogramma,».

HHH

In artikel 138a, eerste lid, vervalt «en van verzorgers van een abonneeprogramma,».

III

In artikel 138b, eerste lid, vervalt «en bij verzorgers van een abonneeprogramma,».

JJJ

In artikel 138c vervalt «en iedere verzorger van een abonneeprogramma».

KKK

In artikel 138d vervalt «en verzorgers van een abonneeprogramma».

LLL

In artikel 161, eerste en tweede lid, wordt «omroepprogramma voor de radio» telkens vervangen door: radioprogramma voor algemene omroep.

MMM

In artikel 167c, tweede lid, wordt «zenders» vervangen door: omroepzenders.

NNN

Artikel 170a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de eerste volzin «artikel 28, onderdelen l en m,» vervangen door: artikel 28, onderdelen k en l,.

2. In het vierde lid wordt «artikel 28, onderdelen l en m,» vervangen door: artikel 28, onderdelen k en l,.

OOO

In artikel 173 wordt «draadomroepinrichtingen» vervangen door: omroepnetwerken.

PPP

In artikel 175 wordt «71g, tweede en derde lid, 73, vierde lid,» vervangen door: 71g,.

Artikel 19.8

In de Oorlogswet voor Nederland wordt in de artikelen 19, derde lid, 31, tweede lid, en 33, tweede lid, «de telecommunicatie-infrastructuur» telkens vervangen door: telecommunicatienetwerken.

Artikel 19.9

In de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 wordt artikel 2 vervangen door een artikel, luidende:

Artikel 2

1. Indien de NOZEMA wordt aangewezen als omroepzendernetwerk als bedoeld in artikel 8.3 van de Telecommunicatiewet, zijn de artikelen 5.1 tot en met 5.9 van die wet van overeenkomstige toepassing op kabels die door NOZEMA worden aangelegd.

2. De NOZEMA beëindigt geheel of gedeeltelijk het gebruik van de inrichtingen zodra dit bij koninklijk besluit in het algemeen belang nodig wordt geoordeeld.

3. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het in het tweede lid bedoelde besluit.

Artikel 19.10

In de bijlage bij de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie worden de onderdelen 3 en 4 vervangen door een onderdeel, luidende:

3. Telecommunicatiewet.

Artikel 19.11

In het Wetboek van Strafrecht worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In de artikelen 138a, derde lid, en 350a, tweede lid, wordt telkens «de telecommunicatie-infrastructuur of van een telecommunicatie-inrichting die wordt aangewend voor dienstverlening aan het publiek» vervangen door: een openbaar telecommunicatienetwerk.

2. In de artikelen 139a, derde lid, en 139c, eerste lid en tweede lid, onder 3°, wordt telkens «de telecommunicatie-infrastructuur of via een telecommunicatie-inrichting die wordt aangewend voor dienstverlening aan het publiek» vervangen door: een openbaar telecommunicatienetwerk.

3. In artikel 139c, tweede lid, onderdeel 1°, wordt «radio-elektrische ontvanginrichting» vervangen door: radio-ontvangapparaat.

4. In artikel 161sexies, onder 1°, wordt «de telecommunicatie-infrastructuur of in een telecommunicatie-inrichting die wordt aangewend voor dienstverlening aan het publiek» vervangen door: een openbaar telecommunicatienetwerk of in de uitvoering van een openbare telecommunicatiedienst.

5. In artikel 161septies, onder 1°, wordt «de telecommunicatie-infrastructuur» vervangen door: een openbaar telecommunicatienetwerk of in de uitvoering van een openbare telecommunicatiedienst.

6. In artikel 374bis wordt «de telecommunicatie-infrastructuur of van een telecommunicatie-inrichting die wordt aangewend voor dienstverlening aan het publiek» vervangen door: een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst.

7. In artikel 441 wordt «gebruikte radio-elektrische ontvanginrichting» vervangen door: gebruikt radio-ontvangapparaat.

Artikel 19.12

In het Wetboek van Strafvordering worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de artikelen 125f, eerste lid, 125g, 552, eerste lid, onderdeel d, en 552o, eerste lid, onderdeel a, wordt «de telecommunicatie-infrastructuur of via een telecommunicatie-inrichting die wordt aangewend voor dienstverlening aan het publiek» telkens vervangen door: een openbaar telecommunicatienetwerk, dan wel met gebruikmaking van openbare telecommunicatiediensten.

2. Artikel 125f, tweede lid, wordt vervangen door een lid, luidende:

2. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan worden gericht tot ieder die werkzaam is bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, onderscheidenlijk een aanbieder van openbare telecommunicatiediensten.

Artikel 19.13

In artikel 1 van de Wet op de economische delicten worden de volgende wijzigingen aangebracht.

a. In onderdeel 1° wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Telecommunicatiewet, de artikelen 3.3, eerste lid, 3.10, 10.5, 10.16, eerste lid, 10.19, eerste lid, 18.8 en 18.9;

b. in onderdeel 2° wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Telecommunicatiewet, de artikelen 2.1, eerste lid, 3.8, 4.1, vierde lid, 4.2, vijfde en achtste lid, 4.4, vijfde lid, 10.8, 10.13, 10.17, 10.18, 13.1, 13.2, 13.5 en 13.8;

c. in onderdeel 4° wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: de Telecommunicatiewet, de artikelen 2.3, 3.4, tweede lid, 4.11, derde lid, 5.2, derde en vijfde lid, 7.6, 10.4, 10.6, 10.7, tweede lid, 10.10, 10.11, 10.12, 10.14, 10.18, 13.4, eerste, tweede en derde lid, 18.1, 18.2, 18.7 en 18.12;.

Artikel 19.14

In de Wet op de naburige rechten worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In artikel 1, onderdeel g, wordt «draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen (Stb. 1988, 520)» vervangen door: omroepnetwerk als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel o, van de Telecommunicatiewet.

2. In de artikelen 14a, eerste lid, en 14d wordt draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen» telkens vervangen door: omroepnetwerk als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel o, van de Telecommunicatiewet.

Artikel 19.15

In de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit wordt artikel 15 vervangen door een artikel, luidende:

Artikel 15

Het college heeft tot taak:

a. het houden van toezicht op de naleving van de bepalingen van:

1°. de Postwet, voorzover deze taak bij artikel 14b van die wet aan het college is toebedeeld;

2°. de Telecommunicatiewet, voorzover deze taak bij artikel 15.1, derde lid, van de Telecommunicatiewet aan het college is toebedeeld;

b. het verrichten van de volgende taken:

1°. het beheer van nummers, bedoeld in de artikelen 4.2 tot en met 4.7 van de Telecommunicatiewet;

2°. het geven van beschikkingen betreffende registraties, aanwijzingen, goedkeuringen, termijnstellingen, ontheffingen, overeenkomsten, geschillen, oplegging van vergoedingen, alsmede het daaraan verbinden van voorschriften en beperkingen krachtens

– artikel 12, tweede lid, onder a, sub 3°, van de Postwet;

– de artikelen 2.1, 5.3, 5.7, 6.1, 6.2, 6.3, 6.4, 6.6, 6.7, 6.9, 7.1, 7.2, 8.2, 8.6 en 9.4 van de Telecommunicatiewet;

3°. de werkzaamheden met betrekking tot de registers, afschriften en overzichten krachtens

– artikel 12, tweede lid, onder a, sub 3°, van de Postwet;

– de artikelen 2.2 en 4.8 van de Telecommunicatiewet.

Artikel 19.16

In de wet van 28 maart 1996, Stb. 320, houdende wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de Mediawet, de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 en het Wetboek van Strafvordering in verband met de liberalisering van kabelgebonden telecommunicatie-inrichtingen (kabelgebonden telecommunicatie) vervalt artikel V, onderdeel L.

Artikel 19.17

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 april 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met de privatisering van het Nederlands Omroepproduktiebedrijf N.V. (kamerstukken 25 312) tot wet wordt verheven en op een eerder tijdstip dan deze wet in werking treedt, wordt deze wet als volgt gewijzigd.

A

In artikel 8.3 wordt «artikel 1, onder ii» vervangen door: artikel 1, onder hh.

B

In artikel 19.7 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel C vervalt artikel 1, onderdeel gg, en worden de onderdelen hh tot en met xx geletterd gg tot en met ww.

2. In onderdeel E wordt «artikel 1, onderdeel kk» vervangen door: artikel 1, onderdeel jj.

3. In onderdeel Q wordt «artikel 1, onderdeel ll» vervangen door: artikel 1, onderdeel kk.

C

In artikel 20.14 wordt in het eerste lid «artikel 1, onder ii» vervangen door: artikel 1, onder hh.

Artikel 19.18

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 april 1997 ingediende voorstel van wet tot wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met de privatisering van het Nederlands Omroepproduktiebedrijf N.V. (kamerstukken 25 312) tot wet wordt verheven en op het hetzelfde tijdstip als of op een later tijdstip dan artikel 19.7, onderdeel C, van deze wet in werking treedt, wordt die wet als volgt gewijzigd.

A

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A, zoals gewijzigd krachtens de andere artikelen van de wet, wordt vervangen door:

A

In artikel 1 vervalt onderdeel gg en worden de onderdelen hh tot en met xx geletterd gg tot en met ww.

2. Na onderdeel A wordt een nieuw onderdeel Aa ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 3 wordt «artikel 1, onderdeel kk» vervangen door: artikel 1, onderdeel jj.

3. Na onderdeel E wordt een nieuw onderdeel Ea ingevoegd, luidende:

Ea

In artikel 52b, tweede lid, wordt in de laatste volzin «artikel 1, onderdeel ll» vervangen door: artikel 1, onderdeel kk.

B

Na artikel I wordt een nieuw artikel Ia ingevoegd, luidende:

ARTIKEL Ia

De Telecommunicatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8.3 wordt «artikel 1, onder ii» vervangen door: artikel 1, onder hh.

B

In artikel 20.14 wordt in het eerste lid «artikel 1, onder ii» vervangen door: artikel 1, onder hh.

Artikel 19.19

Indien het bij koninklijke boodschap van 17 juni 1997 ingediende voorstel van Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen tot wet wordt verheven, wordt het Wetboek van Strafvordering als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 126m, tweede lid, 126n, eerste lid, 126t, tweede lid, en 126u, eerste lid, wordt «de telecommunicatie-infrastructuur of via een telecommunicatie-inrichting die wordt aangewend voor dienstverlening aan het publiek» telkens vervangen door: een openbaar telecommunicatienetwerk, dan wel met gebruikmaking van openbare telecommunicatiediensten.

B

In de artikelen 126n en 126u wordt het tweede lid telkens vervangen door:

2. De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan worden gericht tot ieder die werkzaam is bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, onderscheidenlijk een aanbieder van openbare telecommunicatiediensten.

HOOFDSTUK 20. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 20.1

1. PTT Telecom B.V. en haar groepsmaatschappijen als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden voor twee jaar, voorzover zij aanbieder zijn van een vast openbaar telefoonnetwerk, een vaste openbare telefoondienst, en huurlijnen in Nederland, aangewezen als een aanbieder van een vast openbaar telefoonnetwerk, een vaste openbare telefoondienst en huurlijnen in geheel Nederland die beschikt over een aanmerkelijke macht als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, en artikel 7.2, eerste lid.

2. In afwijking van de artikelen 9.2 tot en met 9.4, biedt PTT Telecom B.V. tot een jaar nadat zij Onze Minister schriftelijk heeft medegedeeld dit niet langer te doen, aan eenieder aan de krachtens artikel 9.1, eerste lid, aangewezen diensten en daarmee samenhangende voorzieningen die met betrekking tot kwaliteit en prijs voldoen aan de krachtens artikel 9.1, tweede lid, gestelde regels.

3. Koninklijke PTT Nederland N.V. die krachtens artikel 4 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen verplicht is de telexdienst, bedoeld in artikel 4 van het Besluit opgedragen telecommunicatiediensten en de telegraafdienst, bedoeld in artikel 7 van het Besluit opgedragen telecommunicatiediensten te verzorgen, blijft ervoor zorgen dat deze diensten met uitzondering van de telexdienst over radio en de radiotelegrafiedienst door haar zelf of door een door haar aan te wijzen rechtspersoon aan eenieder op het Nederlandse grondgebied worden aangeboden. Binnen twee jaar na inwerkingtreding van deze wet bepaalt Onze Minister aan de hand van door Koninklijke PTT Nederland N.V. verstrekte gegevens met betrekking tot omvang van het gebruik van deze diensten in hoeverre verplichte voortzetting van deze diensten maatschappelijk gewenst is.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden criteria vastgesteld op grond waarvan Onze Minister de hoogte kan vaststellen van de tarieven van de opgedragen diensten, bedoeld in het derde lid.

Artikel 20.2

1. Een vergunning die is verleend krachtens artikel 13a, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een vergunning, verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid.

2. Voor de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid blijft het bepaalde bij of krachtens de artikelen 13c, 13g, met dien verstande dat in het eerste lid, onderdeel a, vervalt «waaronder technische aftapbaarheid», 13j, 13k, met uitzondering van het zevende lid, 13l, 13n, 13t, voorzover het betreft de verwijzing naar artikel 11, eerste tot en met derde lid, en vijfde tot en met zevende lid, 13u, 13v, 13x en 13y van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen van toepassing.

Artikel 20.3

1. Een machtiging die is verleend krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een vergunning, verleend krachtens artikel 3.3, eerste lid.

2. De toekenning van radio-frequenties krachtens artikel 3, tweede lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen aan de houder van de concessie wordt gelijkgesteld met een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.

3. Voorzover bij een machtiging die is verleend krachtens artikel 21 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen radiofrequenties zijn toegekend, wordt deze toekenning van radiofrequenties gelijkgesteld met een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid.

4. Een vergunning als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, geldt voor een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt al naar gelang de toepassing waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 20.4

1. Regels vastgesteld krachtens de hoofdstukken IV, V en VII van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, alsmede het bepaalde bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen, worden gelijkgesteld met regels vastgesteld krachtens de hoofdstukken 3, 10 en 16.

2. Apparaten die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in gebruik zijn bij de houder van de concessie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, ten dienste van de uitoefening van de aan de houder van de concessie opgedragen taken, worden, voorzover deze niet voldoen aan het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 10 van deze wet, geacht te voldoen aan het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 10.

Artikel 20.5

1. Met betrekking tot de instandhouding, de verplaatsing en de opruiming van kabels en kabelwerken, voorzover de kabels en kabelwerken zijn aangelegd met toepassing van hoofdstuk VI van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen is hoofdstuk 5 van deze wet van toepassing met dien verstande, dat kabels en kabelwerken, aangelegd in en op openbare gronden als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, onder 3°, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen worden gelijkgesteld met kabels, aangelegd in en op openbare gronden als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van deze wet.

2. Ten aanzien van kabels en kabelwerken, bedoeld in het eerste lid, die deel uitmaken van een telecommunicatienetwerk dat tot gebruik strekt van het Ministerie van Defensie geldt dat:

a. gedurende een periode van vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op de aanleg van kabels en kabelwerken ten behoeve van uitbreiding van dat telecommunicatienetwerk hoofdstuk 5 van deze wet van toepassing is, en

b. dat tijdens de periode, genoemd onder a, alsmede na afloop van die periode op de kabels en kabelwerken die zijn aangelegd voor uitbreiding van dat telecommunicatienetwerk de bepalingen van hoofdstuk 5 van deze wet met betrekking tot de instandhouding, de verplaatsing en de opruiming van toepassing blijven.

Artikel 20.6

1. Een nummerplan vastgesteld krachtens artikel 40d van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een nummerplan als bedoeld in deze wet.

2. De toekenning of reservering van nummers, bedoeld in artikel 17, elfde lid, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de toekenning of reservering van nummers alsmede de wijziging daarvan, bedoeld in artikel 40d van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, de toekenning van nummers als bedoeld in artikel 40e van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, alsmede de toekenning van nummers, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur, worden gelijkgesteld met een reservering, toekenning of wijziging als bedoeld in hoofdstuk 4 van deze wet.

Artikel 20.7

1. Een vergunning zonder gebiedsbeperking die is verleend krachtens artikel 2, eerste lid, van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur wordt gelijkgesteld met een registratie als aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk als bedoeld in artikel 2.3.

2. Voor een geregistreerde als bedoeld in het eerste lid blijven de artikelen 4b van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen en 21 van de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur nog van toepassing gedurende vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 20.8

1. Ten aanzien van degene op wie ingevolge artikel 2.1 een verplichting tot registratie rust, blijft artikel 2.1 buiten toepassing gedurende zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, en indien binnen die termijn een aanvraag tot registratie is ingediend, ook nadien, tot zes weken na de datum van de beschikking waarbij op de aanvraag is beslist.

2. Een registratie als bedoeld in artikel 4ac van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt gelijkgesteld met een registratie als bedoeld in artikel 2.1 van deze wet.

Artikel 20.9

1. Het frequentieplan wordt voor de eerste maal vastgesteld binnen zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

2. Tot het tijdstip waarop het frequentieplan voor de eerste maal is vastgesteld, worden vergunningen voor frequentieruimte als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, verleend door middel van de procedure op volgorde van binnenkomst.

3. In afwijking van het tweede lid geldt dat indien een aanvraag voor een vergunning betrekking heeft op frequentieruimte die naar het oordeel van Onze Minister behoort tot een categorie van gebruik waarvoor vergunningen zullen worden verleend door middel van een veiling of een vergelijkende toets, kan Onze Minister besluiten een van genoemde procedures toe te passen.

Artikel 20.10

Het frequentieregister is beschikbaar binnen zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 20.11

1. De instemming, bedoeld in artikel 11.5, tweede lid, onder b, is, onverminderd het tweede lid van dit artikel, niet vereist voor de op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 11.5, met betrekking tot de voor het in artikel 11.5, tweede lid, onder b, genoemde doel reeds in gebruik zijnde gegevens.

2. Ten aanzien van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, geldt dat de aanbieders, genoemd in artikel 11.5, eerste lid, binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 11.5 aan de abonnee mededeling doen van het gebruik dat van deze gegevens wordt gemaakt. De abonnee wordt geacht met dit gebruik te hebben ingestemd, tenzij deze binnen een termijn van twee maanden na de datum van verzending van de mededeling, schriftelijk aan de desbetreffende aanbieder te kennen geeft dat met het gebruik niet wordt ingestemd.

Artikel 20.12

Artikel 11.6 is niet van toepassing op algemeen beschikbare telefoongidsen en de bestanden van algemeen beschikbare abonnee-informatiediensten die zijn uitgegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel.

Artikel 20.13

Ten aanzien van degene op wie het voorschrift van artikel 13.1 van toepassing is, blijft dat artikel gedurende negen maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet buiten toepassing, indien de door hem aangeboden openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten nog niet aftapbaar zijn.

Artikel 20.14

1. Ten aanzien van de instelling die zendtijd als bedoeld in artikel 1, onder ii, van de Mediawet heeft verkregen en die ingevolge artikel 3.3 een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep behoeft, blijft dat artikel voor dat doel buiten toepassing gedurende zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, en indien binnen die termijn een aanvraag voor een vergunning is ingediend, ook nadien, tot zes weken na de datum van de beschikking waarbij op de aanvraag is beslist.

2. Zolang en voorzover artikel 3.3 buiten toepassing blijft ten aanzien van het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep, blijft de Nederlandsche Omroep-Zender-Maatschappij «NOZEMA», genoemd in artikel 1 van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935, bevoegd gebruik te maken van de frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep, voorzover die frequentieruimte aan haar overeenkomstig artikel 2 van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 door Onze Minister is toegewezen.

3. Zolang en voorzover artikel 3.3 buiten toepassing blijft ten aanzien van het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep, blijft de NOZEMA, in afwijking van artikel 10.15, bevoegd radiozendapparaten aan te leggen en te gebruiken ten behoeve van het verzorgen van diensten, waarbij gebruik wordt gemaakt van de frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep.

4. Zolang en voorzover artikel 3.3 buiten toepassing blijft ten aanzien van het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep, blijven de krachtens artikel 3.3 gestelde regels ten aanzien van het gebruik van frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep ten aanzien van de NOZEMA eveneens buiten toepassing.

5. De frequentieruimte op het terrein van de publieke omroep die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet overeenkomstig artikel 2 van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 door Onze Minister aan de NOZEMA is toegewezen, wordt door de NOZEMA uiterlijk zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan Onze Minister ter beschikking gesteld.

Artikel 20.15

1. Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen een besluit krachtens de Wet op de telecommunicatievoorzieningen dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

2. Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt onderscheidenlijk is ingesteld, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

3. Ten aanzien van de behandeling van bezwaar of beroep dat op of na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is gemaakt onderscheidenlijk is ingesteld en dat is gericht tegen een besluit waartegen voor dat tijdstip eveneens bezwaar is gemaakt onderscheidenlijk beroep is ingesteld, blijft het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing.

Artikel 20.16

De tekst van de Mediawet wordt in het Staatsblad geplaatst.

Artikel 20.17

1. De Wet op de telecommunicatievoorzieningen wordt ingetrokken op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. De Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur wordt ingetrokken op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 20.18

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tot twee jaar na inwerkingtreding van deze wet, in gevallen waarin deze wet niet voorziet, regels worden gesteld met betrekking tot de invoering van artikelen van deze wet of onderdelen daarvan.

Artikel 20.19

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 20.20

Deze wet wordt aangehaald als: Telecommunicatiewet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Naar boven