25 456
Wijziging van de Wet Nationale ombudsman en de Wet openbaarheid van bestuur

nr. 256a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1

Vastgesteld 27 maart 1998

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie waren van mening dat de Nationale ombudsman een belangrijke functie kan vervullen en in feite naar hun waarneming ook vervult.

Zij hadden evenwel enige zorg dat de verdere uitbouw van de functie en het werkterrein van de Nationale ombudsman ook negatieve effecten zou kunnen hebben.

Het leek hen nog de vraag of een verdere uitbreiding van het werkterrein naar decentrale overheden wel wenselijk is. De instandhouding en uitbreiding van een groot bureau vergt aanzienlijke kosten. Nog ernstiger is echter dat hier noodzakelijkerwijs werk wordt verricht dat rechtstreeks tot werk van andere ambtenaren moet leiden. Als een ambtenaar inlichtingen moet verschaffen en zich moet verantwoorden voor zijn handelwijze belemmert dat zijn normale taakvervulling. De leden hier aan het woord waren van mening dat Nederland beschikt over een goede rechtsbescherming en vroegen zich af of dit niet voldoende waarborgen biedt. Hoeveel tijd moet worden besteed aan klachten die uiteindelijk niet leiden tot de conclusie dat er onbehoorlijk of onzorgvuldig gehandeld is? De leden van de VVD-fractie hadden voorlopig ook de indruk dat de gemeenten een veel goedkopere oplossing kunnen kiezen door één of meer ombudscommissies of zo nodig een eigen ombudsman in te stellen. Zij vroegen hierover het oordeel van de regering.

Vervolgens verwezen deze leden naar de brief van de Unie van Waterschappen*.

Gaarne zouden zij het commentaar van de regering vernemen op deze brief. Met name op de stelling dat «met het oog op de continuïteit en vanuit het belang dat wij hechten aan het feit dat alle waterschappen gebruik kunnen maken van de klachtenvoorziening van de Nationale ombudsman willen wij ten sterkste pleiten voor handhaving van de categoriale aanwijzing. Ook de duidelijkheid voor de burger is ermee gediend dat alle waterschappen onder de bevoegdheid van de Nationale ombudsman vallen.

Een tweede element betreft de financiering. De Unie draagt thans op vrijwillige basis de kosten die zijn verbonden aan de aanwijzing. Daarbij wilden zij opmerken dat indertijd het voorbehoud is gemaakt dat bij een eventuele uitbreiding van de bevoegdheden van de Nationale ombudsman tot provincies en gemeenten deze regeling zou worden herzien.

Hoewel de leden behorende tot de CDA-fractie in algemene zin wel konden instemmen met het voorliggende wetsvoorstel hadden zij toch met gemengde gevoelens kennis genomen van een aantal onderdelen. Wat ontbreekt in de toelichting is een duidelijke uiteenzetting van de eindsituatie waarin de bewindslieden willen uitkomen met betrekking tot het externe klachtrecht voor de gehele overheidssector en hoe en wanneer zij die situatie willen bereiken.

De situatie die op basis van dit wetsvoorstel zal ontstaan is weinig doorzichtig; vooral artikel 1a is rommelig en voor buitenstaanders, die de achtergronden niet kennen, ook niet erg logisch. De indruk wordt gewekt dat een stap voorwaarts wordt gezet bijvoorbeeld door de omkering van de aanwijzingssystematiek ten aanzien van de zelfstandige bestuursorganen, maar ook weer een stap terug bijvoorbeeld door intrekking van de categoriale aanwijzing van de Waterschappen. Verwachten de bewindslieden dat deze op korte termijn (wederom) een verzoek tot categoriale aanwijzing (conform artikel 1b, tweede lid) zullen doen?

Deze leden waren ook weinig tevreden met het antwoord dat de bewindslieden hadden gegeven op de door de Tweede Kamer gestelde vragen over de (soort) criteria die zullen gelden voor de uitzondering van zelfstandige bestuursorganen.

Zonder een beleidskader waarin dit soort uitzonderingen zullen worden gemaakt dreigt een situatie van onduidelijkheid, inconsistenties en mogelijk rechtsongelijkheid te ontstaan.

Gaarne zouden deze leden worden ingelicht over de (soort) overwegingen en criteria die dit uitzonderingsbeleid zullen bepalen.

Deze leden hadden zeker begrip voor de vrije beleidsruimte die de gemeenten wordt geboden met betrekking tot de voorziening in een externe klachtenprocedure. Toch zullen gemeenten uiteindelijk een keuze moeten maken tussen de mogelijkheden die er voor hen bestaan. De toelichting die de bewindslieden daaromtrent geven op blzz. 5 en 6 van de nota naar aanleiding het verslag van de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 25 456, nr. 6) heeft hen echter niet optimistisch gestemd omtrent de snelheid waarmee ook op dit bestuursniveau een dekkende voorziening zal zijn tot stand gebracht. Welke middelen denken de bewindslieden in te zetten om het proces te versnellen?

Deze leden hadden geen bezwaren van principiële aard tegen het in rekening brengen van de kosten verbonden aan de klachtvoorziening bij de Nationale Ombudsman ten behoeve van de mede-overheden. Zij vroegen zich wel af of het nodig is. Anders gezegd: Wat heeft het in financiële termen om het lijf? Wat is de materiële betekenis van al dat gepriegel met 0,25 klachten per duizend inwoners à raison van f 1 741 – f 1 920,– per klacht. Stel dat straks de helft van de bevolking leeft in gemeenten die worden aangewezen op basis van artikel 1b van deze wet.

Kan dat op basis van deze rekenarij ooit meer opleveren dan f 3 à 3,5 miljoen gulden per jaar? Kan het ministerie zijn tijd niet beter gebruiken?

Een tweede vraag die zich opdringt is waarom ook de zelfstandige bestuursorganen geen kosten in rekening worden gebracht.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Wiegel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Postma (CDA), Holdijk (SGP), Van Dijk (CDA), Tiesinga-Autsema (D66), vac. (PvdA), De Beer (VVD), Batenburg (AOV), Rensema (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Jurgens (PvdA), Hendriks, Bierman, Wiegel (VVD), (plv. voorzitter), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA). * Deze brief is ter kennis gebracht van de regering en ter inzage gelegd op het Centraal informatiepunt onder nr. 121654.

Naar boven