25 389
Securitel-debat

nr. 312
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 april 1998

Op dinsdag 2 december jl. heeft uw Kamer met ons gedebatteerd over de gevolgen van het Securitel-arrest van het Hof van Justitie van de EG en de maatregelen die naar aanleiding van dat arrest zijn genomen. In deze brief willen wij, mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gevolg geven aan een tweetal toezeggingen die door ons in dat debat zijn gedaan.

Naar aanleiding van een vraag van de heer Jurgens (PvdA) is toegezegd om aan de leden van de Eerste Kamer inzicht te verschaffen in de Nederlandse inbreng in de prejudiciële procedure voor het Hof van Justitie van de EG, aanhangig gemaakt door de rechtbank Maastricht. Gelet op het stadium waarin deze procedure zich bevindt, zenden wij u deze stukken vertrouwelijk ter inzage.

Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks) over de implementatie van Richtlijn 86/378/EEG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in ondernemings- en sectoriële regelingen inzake sociale zekerheid, de zogenaamde Vierde richtlijn gelijke behandeling mannen en vrouwen, en Richtlijn 96/97/EG, de zogenaamde Barber-richtlijn welke de Vierde richtlijn wijzigt naar aanleiding van uitspraken van het Hof van Justitie EG, wordt volledigheidshalve gemeld dat de wetsvoorstellen 20 890 en 22 695 op 10 maart jl. door de Eerste Kamer zijn aangenomen. Beide wetten zullen zo spoedig mogelijk in het Staatsblad worden geplaatst. Zij treden in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij worden geplaatst.1

Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks) over de implementatie van Richtlijn 79/409/EEG, de zogenaamde Vogelrichtlijn, en Richtlijn 92/43/EEG, de zogenaamde Habitatrichtlijn, kan het volgende worden gemeld. In 1994 en 1995 heeft de Nederlandse regering aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen bericht dat met de inwerkingtreding van een wijziging van de Jachtwet, de Vogelwet 1936 en de Natuurbeschermingswet en met de daarop gebaseerde nadere regelgeving de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn volledig in de Nederlandse wetgeving zijn geïmplementeerd. Bij deze gelegenheden zijn beide richtlijnen afgevoerd van het richtlijnenoverzicht dat periodiek aan uw Kamer wordt gezonden. Een en ander neemt niet weg dat, afgezien van de implementatie in de Nederlandse wetgeving, Nederland ook moet voldoen aan de verplichtingen uit de richtlijnen tot het aanmelden in Brussel van gebieden en het aanwijzen van gebieden als speciale beschermingszone. Ter zake van de uitvoering van deze verplichtingen zij het volgende opgemerkt. Naar aanleiding van het wetgevingsoverleg met betrekking tot het voorstel voor een nieuwe Natuurbeschermingswet is op 2 oktober jl. aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een overzicht gezonden van de stand van zaken met betrekking tot het aanwijzen van speciale beschermingsgebieden in het kader van onder meer de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn (Kamerstukken II, 1997/98 23 580, nr. 23).

Tijdens de behandeling van voornoemd wetsvoorstel in de Tweede Kamer heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) toegezegd dat bij de begroting voor 1999 van het Ministerie van LNV een Landelijk Meerjarenprogramma Groene Ruimte zal worden gevoegd. Daarin zal ook een programmering voor de aanwijzing van gebieden ter uitvoering van internationale verplichtingen worden opgenomen.

Naar aanleiding van de vraag van mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks) over de implementatie van Richtlijn 91/676/EEG, de zogenaamde Nitraatrichtlijn, zij allereerst opgemerkt dat de Commissie geen zaak tegen Nederland bij het Hof van Justitie van de EG aanhangig heeft gemaakt.

De Nitraatrichtlijn bevat verschillende verplichtingen voor de lid-staten. De belangrijkste verplichtingen zijn: de aanwijzing van kwetsbare zones, het opstellen en bij de Europese Commissie indienen van een actieprogramma voor deze gebieden, het opstellen en bij de Europese Commissie indienen van een code voor goede landbouwpraktijken en het in werking stellen van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ter uitvoering van de richtlijn. Aan alle verplichtingen van deze richtlijn heeft Nederland voldaan. Wel heeft de Commissie Nederland in gebreke gesteld, eerst bij brief van 10 juli 1995, wegens het niet tijdig indienen van een actieprogramma, later bij aanvullende ingebrekestelling d.d. 13 juni 1997 wegens het niet voldoen aan artikel 12, eerste lid (de verplichting aan de Commissie mededeling te doen van uitvoeringsmaatregelen). Door het indienen van het actieprogramma op 15 december 1997 heeft Nederland aan zijn verplichting voldaan.

De aanvullende ingebrekestelling berustte op een misverstand. De Nederlandse regering heeft op 18 december 1993 aan deze verplichting voldaan door de Commissie een uitgebreid implementatie-overzicht toe te zenden als bijlage bij de Nederlandse Code goede landbouwpraktijken. Ook bij de ingediende actieprogramma's zijn steeds aangepaste implementatie-overzichten als bijlagen gevoegd.

De Commissie heeft derhalve de procedure (de ingebrekestelling) tegen Nederland beëindigd.

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder griffienr. 120007.14.

Naar boven