nr. 32d
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD
Ontvangen 31 oktober 1997
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van het Nader voorlopig verslag
dat door de leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge
Colleges van Staat is uitgebracht bij het wetsvoorstel. Uit dit verslag blijkt
dat de leden van de fracties van de PvdA, D66 en GroenLinks op twee punten
nadere vragen hebben gesteld.
Allereerst zijn de leden van genoemde fracties niet overtuigd van het
feit dat het vastleggen van terugwerkende kracht in de Vreemdelingenwet of
het Vreemdelingenbesluit, gelet op de bestuurspraktijk bij de vreemdelingendiensten,
niet noodzakelijk is. Mede met het oog op het belang van terugwerkende kracht
voor de uitoefening van het kiesrecht, meenden zij dat meer waarborgen wenselijk
zijn dan welke door mij in de memorie van antwoord zijn genoemd. Naar aanleiding
hiervan kan ik na overleg met de Staatssecretaris van Justitie meedelen dat
wij uiteraard begrip hebben voor de overwegingen van de leden van deze fracties
om, juist met het oog op de uitoefening van het kiesrecht, ervoor te zorgen
dat indien de niet tijdige verlenging van een verblijfstitel op geen enkele
wijze is toe te rekenen aan de vreemdeling, gewaarborgd is dat de verblijfstitel
met terugwerkende kracht wordt verlengd. De Staatssecretaris van Justitie
acht het echter niet wenselijk om deze bestuurspraktijk te formaliseren in
de Vreemdelingenwet of het Vreemdelingenbesluit, vanwege de systematiek van
het vreemdelingenrecht. Het beleid ten aanzien van de toepassing van de Vreemdelingenwet
en het Vreemdelingenbesluit is immers neergelegd in de Vreemdelingencirculaire
en de daarin neergelegde beleidsregels zijn materieel met voldoende waarborgen
omgeven. De Staatssecretaris van Justitie heeft mij toegezegd dat zowel in
de Vreemdelingencirculaire als in een instructie aan de vreemdelingendiensten
expliciet zal worden ingegaan op de gevallen waarin een verblijfstitel met
terugwerkende kracht moet worden verlengd.
De leden van de genoemde fracties hebben tevens gevraagd naar mijn bezwaren
om niet van de gemeenten te verlangen dat zij alle vreemdelingen met onderbrekingen
in hun verblijfstitel, individueel zullen benaderen.
Dit vanwege het feit dat de koppeling van gegevens tussen GBA en VAS tot voor kort nog veel imperfecties vertoonde en dat mag worden verwacht
dat de informatie over de periode vanaf 1 februari 1996 niet foutloos is.
Uiteraard ben ik het met deze leden eens dat het in verband met de uitoefening
van het kiesrecht belangrijk is dat onjuistheden ten aanzien van mogelijke
«gaten» in de verblijfstitel tijdig zijn hersteld. Ik hecht er
daarom aan te benadrukken dat, zoals ik ook in de memorie van antwoord heb
meegedeeld, in de brief van de Staatssecretaris van Justitie en mij van 10
juli 1997 (kamerstukken II 1996/97, 24 233, nr. 49) is aangegeven dat
op basis van de landelijke bestandsmeting, sprake is van een correcte situatie
in 99% van het totaal aantal gevallen. Vanaf de invoering van de koppeling
VAS-GBA begin 1996, is hard gewerkt aan de oplossing van de zogeheten restproblematiek.
De gemeenten zullen door middel van een circulaire tijdig op de hoogte
worden gesteld van de gevolgen die dit wetsvoorstel voor vreemdelingen met
zich brengt, zodat de gemeenten daaraan voldoende aandacht kunnen besteden
bij hun voorlichting in het kader van de komende verkiezingen. Ook zal in
de landelijke voorlichtingscampagnes veel aandacht worden besteed aan het
kiesrecht van niet-Nederlanders. Op deze wijze worden vreemdelingen voldoende
op de hoogte gesteld van de voor de uitoefening van het kiesrecht geldende
criteria.
Alhoewel het uitvoeringstechnisch niet onmogelijk is om vreemdelingen
met onderbrekingen in hun verblijfstitel individueel te benaderen in verband
met de gevolgen hiervan voor de uitoefening van het kiesrecht, is het zeer
de vraag of dat gerechtvaardigd is. De hiervoor noodzakelijke aanpassingen
in de programmatuur, zullen namelijk leiden tot extra kosten voor de gemeenten
en door de aanschrijving van alle vreemdelingen met onderbrekingen in hun
verblijfstitel, kan het grootste gedeelte van die aanschrijvingen tevens onterecht
verwachtingen wekken. Het aantal gevallen waarin een onderbreking inderdaad
aan imperfecties van het systeem te wijten is, zal relatief zo klein zijn
dat niet van een efficiënte aanschrijving kan worden gesproken. Op grond
hiervan ben ik van oordeel dat met een goede voorlichting kan worden volstaan.
Wel zal ik de gemeenten expliciet wijzen op de gevolgen van onderbrekingen
in de verblijfstitel voor het kiesrecht.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,
J. Kohnstamm