25 333
Wijziging van de Huisvestingswet, de Woningwet en enige andere wetten in verband met de integratie van de woonwagen- en woonschepenregelgeving

nr. 313b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 11 juni 1998

Onderstaand gaat de ondergetekende in op de door de vaste commissie voor Volkshuisvesting gestelde vragen en gemaakte opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie lieten blijken dat zij het wetsvoorstel mede gelet op de (overgangs)maatregelen die in verband daarmede worden genomen, een goede overgang vinden naar een vollediger integratie van het beleid op het terrein van woonwagenbewoners. Woonwagens en woonschepen zijn, naar het oordeel van deze leden, gewone woonvormen. Daarom kunnen bewoners ervan, zo stellen de aan het woord zijnde leden, terecht dezelfde aanspraken maken als iedere andere burger op huurbescherming, woningaanpassing bij een handicap of huursubsidie. De aan het woord zijnde leden constateerden hier in hun woorden «echter nog steeds een merkwaardig onderscheid tussen een woning op palen, op steigers en in het water». In dat verband vroegen zij of «drijvende of gedeeltelijk drijvende huurwoningen», te bouwen in de sociale sector, zoals opgenomen in de plannen voor IJburg, woningen of woonboten zijn in de zin van de IHS.

De ondergetekende merkt te dien aanzien op dat woningen die (gedeeltelijk) drijven en waar een fundering ontbreekt, woonschepen zijn; de huurders ervan komen ingevolge artikel 11, derde lid, van de Huursubsidiewet niet voor huursubsidie in aanmerking. Hierbij kan worden opgemerkt dat ca. 85% van de «klassieke» woonschepen eigendom van de bewoner is.

Ook van de behandeling van de Huursubsidiewet in de Eerste Kamer (handelingen I 1996/97, blz. 1189–1212) is uitvoerig over het al dan niet onder de Huursubsidiewet vallen van woonschepen – waartoe deze geheel of gedeeltelijk drijvende huurwoningen dus gerekend kunnen worden – van gedachten gewisseld. De ondergetekende heeft toen aangegeven dat enkele door hem genoemde praktische problemen het hem onmogelijk maken bewoners van woonschepen voor huursubsidie in aanmerking te laten komen. Deze praktische problemen zijn sindsdien niet gewijzigd. Ik som ze nog eens op:

1. woonschepen vallen niet onder de Woningwet en dus ook niet onder het Bouwbesluit; er gelden dus ook geen eisen voor b.v. constructie en oppervlakte e.d.;

2. het is mede door het onder 1 gestelde heel ingewikkeld om te bezien in hoeverre de prijs die gevraagd wordt voor het wonen, in relatie staat tot de kwaliteit; huurcommissies zouden de redelijkheid van die huurprijs moeten kunnen toetsen, maar daarvoor ontbreken objectieve maatstaven.

De Huursubsidiewet en de voorganger daarvan, de Wet individuele huursubsidie, zijn nooit voor woonschipbewoners bedoeld geweest en daarop ook bepaald niet toegesneden. De ondergetekende voegt daar nog aan toe dat het verlenen van huursubsidie aan huurders van woonschepen zijns inziens een niet op zichzelf staande zaak is. Kern van de zaak is dat het niet mogelijk is volkshuisvestingsinstrumenten toe te passen als het object niet onder de daartoe geëigende volkshuisvestingsregels valt. Voorafgaand aan de kwestie van een objectief systeem voor een waardebepaling van woonschepen zou de mogelijkheid aan de orde moeten komen aan deze woonvorm voor zowel bestaande als toekomstige woonschepen nadere voorschriften te stellen.

Het ligt niet in de bedoeling van ondergetekende om creatieve en innovatieve ontwikkelingen op stedebouwkundig gebied te blokkeren. Dat geldt in zijn algemeenheid en in het bijzonder ook voor de op handen zijnde ontwikkelingen in IJburg. Er zal nader onderzoek nodig zijn om te komen tot de formulering van de voorwaarden waaraan dergelijke nieuwe woonvormen als geheel of gedeeltelijk op het water drijvende woningen moeten voldoen om te bewerkstelligen dat de bewoners voor huursubsidie in aanmerking komen. Nogmaals: het mag duidelijk zijn dat het expliciet niet in de bedoeling ligt om bewoners van woonschepen in klassieke zin in aanmerking te doen komen voor huursubsidie.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

Naar boven