25 332
Wet Raad voor de Transportveiligheid

nr. 304a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VERKEER EN WATERSTAAT1

Vastgesteld 26 mei 1998

Het wetsvoorstel gaf de leden van de commissie voor Verkeer en Waterstaat aanleiding tot het stellen van de navolgende vragen:

Ten eerste vroegen zij welke centrale inhoudelijke taak de voorgestelde Raad voor de Transportveiligheid heeft naast de volledige inhoudelijke behandeling van respectievelijk scheepvaart-, luchtvaart-, railweg- en wegenverkeersongevallen door telkens een van de vier in te stellen kamers van de Raad.

Als het tuchtrecht en de Raad voor de Scheepvaart verdwijnen, waardoor de combinatie van onderzoek en tuchtrecht niet meer bestaat, zijn er dan voldoende garanties om de veiligheid van schepen onder Nederlandse vlag op hetzelfde hoge peil te houden?

Vervolgens stelden zij de vraag of de minister bij wijze van schatting kan aangeven in hoeveel procent van de gevallen, welke thans door de Raad voor de scheepvaart worden behandeld, onder de nieuwe wet na de behandeling door de desbetreffende kamer naar waarschijnlijkheid een strafvervolging zal worden ingesteld.

Ook wilden zij weten of het de bedoeling is dat er bij de rechtbanken expertise wordt opgebouwd voor scheepvaartzaken.

Zij merkten op dat er sprake is van dat op het terrein van dit wetsvoorstel ook een Europese regeling in voorbereiding is. Kan de minister aangeven, zo vroegen de leden van de commissie, hoe het daarmee staat en hoe die regeling zich dan zal verhouden tot die van het onderhavige wetsvoorstel.

Kan de minister ook meedelen, zo vervolgden zij, hoe de stand van zaken is in de belangrijkste zeevarende landen in de Europese Unie op dit terrein.

Voorts vroegen zij welke plaats de minister toedenkt aan de thans geleidelijk ingevoerd wordende International Safety Management Code, opgesteld door de International Maritime Organisation, een orgaan van de Verenigde Naties.

Ook wilden zij weten of het waar is dat maritieme organisaties en autoriteiten in Groot-Brittannië en Duitsland met waardering en respect spreken over de huidige werkwijze, inclusief tuchtrecht, van de Nederlandse Raad voor de Scheepvaart.

Tenslotte vroegen de leden van de commissie of de minister al kan aangeven wat haar standpunt is over de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Van Waning-Blaauw inzake een regeling van een aan de eisen van de huidige tijd aangepast tuchtrecht voor de zeescheepvaart, en welke inhoud zij eventueel aan die regeling denkt te geven.

Het lid Bierman wenste vervolgens nog een uitleg waarom het buisleidingtransport buiten deze wettelijke integratie van (ongevallen)transportsystemen is gehouden, gegeven de toename die van dit soort transporten lijkt te worden verwacht en de daarbij behorende toename van de kans op ongevallen.

De voorzitter van de commissie,

Baarda

De griffier van de commissie,

Heijnis


XNoot
1

Samenstelling: Talsma (VVD), Baarda (CDA) (voorzitter), Zijlstra (PvdA), Eversdijk (CDA), Hilarides (VVD), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Rongen (CDA), Batenburg, Lodewijks (VVD), Van den Berg (SGP), Hendriks, Bierman, Linthorst (PvdA) en Ruers (SP).

Naar boven