nr. 304a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VERKEER EN WATERSTAAT1
Het wetsvoorstel gaf de leden van de commissie voor Verkeer en Waterstaat
aanleiding tot het stellen van de navolgende vragen:
Ten eerste vroegen zij welke centrale inhoudelijke taak de voorgestelde
Raad voor de Transportveiligheid heeft naast de volledige inhoudelijke behandeling
van respectievelijk scheepvaart-, luchtvaart-, railweg- en wegenverkeersongevallen
door telkens een van de vier in te stellen kamers van de Raad.
Als het tuchtrecht en de Raad voor de Scheepvaart verdwijnen, waardoor
de combinatie van onderzoek en tuchtrecht niet meer bestaat, zijn er dan voldoende
garanties om de veiligheid van schepen onder Nederlandse vlag op hetzelfde
hoge peil te houden?
Vervolgens stelden zij de vraag of de minister bij wijze van schatting
kan aangeven in hoeveel procent van de gevallen, welke thans door de Raad
voor de scheepvaart worden behandeld, onder de nieuwe wet na de behandeling
door de desbetreffende kamer naar waarschijnlijkheid een strafvervolging zal
worden ingesteld.
Ook wilden zij weten of het de bedoeling is dat er bij de rechtbanken
expertise wordt opgebouwd voor scheepvaartzaken.
Zij merkten op dat er sprake is van dat op het terrein van dit wetsvoorstel
ook een Europese regeling in voorbereiding is. Kan de minister aangeven, zo
vroegen de leden van de commissie, hoe het daarmee staat en hoe die regeling
zich dan zal verhouden tot die van het onderhavige wetsvoorstel.
Kan de minister ook meedelen, zo vervolgden zij, hoe de stand van zaken
is in de belangrijkste zeevarende landen in de Europese Unie op dit terrein.
Voorts vroegen zij welke plaats de minister toedenkt aan de thans geleidelijk
ingevoerd wordende International Safety Management Code, opgesteld door de
International Maritime Organisation, een orgaan van de Verenigde Naties.
Ook wilden zij weten of het waar is dat maritieme organisaties en autoriteiten
in Groot-Brittannië en Duitsland met waardering en respect spreken over
de huidige werkwijze, inclusief tuchtrecht, van de Nederlandse Raad voor de
Scheepvaart.
Tenslotte vroegen de leden van de commissie of de minister al kan aangeven
wat haar standpunt is over de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Van Waning-Blaauw
inzake een regeling van een aan de eisen van de huidige tijd aangepast tuchtrecht
voor de zeescheepvaart, en welke inhoud zij eventueel aan die regeling denkt
te geven.
Het lid Bierman wenste vervolgens nog een uitleg waarom het
buisleidingtransport buiten deze wettelijke integratie van (ongevallen)transportsystemen
is gehouden, gegeven de toename die van dit soort transporten lijkt te worden
verwacht en de daarbij behorende toename van de kans op ongevallen.
De voorzitter van de commissie,
Baarda
De griffier van de commissie,
Heijnis