Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25321 nr. 170a |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25321 nr. 170a |
Vastgesteld 3 februari 1998
Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.
De leden van de CDA-fractie hadden met grote bezorgdheid kennis genomen van de wijziging van de les- en cursusgeldwet en de wet tegemoetkoming studiekosten.
De bezwaren tegen dit wetsvoorstel zijn kort samengevat: het loslaten van de gelijkheid van leerplicht en lesgeldverplichting, verzwaring van de onderwijslast voor de ouders, geen ander doel dan bezuiniging en het verdraagt zich slecht met internationale verdragen. Waarom heeft de minister er niet voor gekozen, als het toch alleen maar om een bezuiniging gaat, om gewoon het lesgeld te verhogen?
Wanneer kan het dekkingsvoorstel voor het besparingsverlies 1998 en 1999 tegemoet gezien worden? Zal de dekking die binnen de begroting van OCenW gevonden moet worden in ieder geval niet ten koste van de kwaliteit van het onderwijs en het onderzoek gaan?
De leden van de fractie van de PvdA hadden met gemengde gevoelens kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hadden begrepen dat het uitsluitend gebaseerd is op een bezuinigingstaakstelling, hetgeen hun – nu alom de noodzaak wordt onderschreven van méér financiële middelen ten behoeve van onderwijs – als niet erg logisch voorkomt. Uit de schriftelijke voorbereiding van de behandeling in de Tweede Kamer maakten zij op dat het aanvankelijk (memorie van toelichting Kamerstukken II 25 321, nr.3, blz. 5) ging om een structurele netto opbrengst van f 50 miljoen per jaar. Uit de berekening op dezelfde bladzijde wordt een netto opbrengst geraamd van f 80 miljoen, dus f 30 miljoen méér. Vervolgens is bij nota van wijziging de ingangsdatum verschoven naar 1 augustus 1999. Uit de handelingen (p. 33-2642) blijkt dat er nu een dekkingsprobleem is van f 78 miljoen per jaar (f 28 miljoen in 1998 en f 50 miljoen in 1999).
Deze leden zouden het op prijs stellen wanneer dit nog eens wordt verduidelijkt.
Van meer principiële aard achtten de leden van de PvdA-fractie de loskoppeling van de leerplicht en de lesgeldverplichting. Zij vonden het begrip loskoppeling de situatie beter kenschetsen dan het veelvuldig gebruikte verhullende begrip «nuancering». De nuancering bestaat eruit dat het leerplichtig onderwijs slechts kosteloos blijft voor minvermogenden (tot een belastbaar inkomen van f 50 275). Zij hadden kennisgenomen van de strikt formeel-juridische argumentatie dat dit niet in strijd is met de internationale verdragen. Naar de letter, zo constateerden zij, is dit het geval. Echter allerminst naar de geest. In het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten wordt immers gesproken over een geleidelijke invoering van kosteloos [secundair] onderwijs. De aan het woord zijnde leden dachten dat dit wetsvoorstel meer lijkt op een «geleidelijke afschaffing».
Ter gelegenheid van dit wetsvoorstel hadden de leden van de fractie van de PvdA zich nog eens verdiept in de Wet tegemoetkoming studiekosten. Het toetsingsinkomen is de som van de belastbare inkomens van de aanvrager en diens partner. Zij realiseerden zich dat dit betekent dat iemand een ton of meer kan verdienen en als gevolg van aftrekposten, zoals hypotheekrente, koopsompolissen, etc. desalniettemin tot een belastbaar inkomen beneden het toetsingsinkomen van f 50 275 zou kunnen komen. Hij/zij krijgt dan alle verschuldigde lesgelden vergoed, terwijl de aan het woord zijnde leden bij een inkomen van een ton of meer niet direct het predikaat minvermogend voor de geest kwam. Is er geen reden, zo vroegen zij, het toetsingsinkomen nog eens tegen het licht te houden en daarbij dan meteen de vermogenspositie van de ouder(s) in de beschouwingen te betrekken?
Mensen met een belastbaar inkomen boven de norm gaan er in het ongunstigste geval f 1 272,– per kind op achteruit (memorie van toelichting blz. 5). Iemand met een belastbaar inkomen van f 50 276,– (inclusief vakantiegeld, etc.) verdient «regulier» per maand ca f 3 850,– bruto.
Volgens de witte tabel 1998 wordt daarop in tariefgroep 3 ingehouden f 795,66,- (afgerond f 800,-). Rest derhalve een netto besteedbaar inkomen van f 3 050,- per maand (op jaarbasis f 36 600,-). De leden hier aan het woord vroegen of deze berekening bij benadering klopt en of derhalve in dit geval de wijziging in de lesgeldsystematiek een koopkrachtverlies van ca 3,5% betekent.
De minister heeft ongetwijfeld ook kennisgenomen van het bericht in de Staatscourant (nr. 12, 20 januari 1998) waarin de landelijke verenigingen van ouders de verwachting uitspreken dat ouders als gevolg van de vernieuwing in havo en vwo tussen de f 700,- en f 1 400,- meer per jaar aan boeken en leermiddelen zullen moeten betalen. Als dit juist zou zijn, betekent dit dat de kosten van het volgen van onderwijs per kind zouden kunnen stijgen met in totaal 6 à 7% van het netto inkomen voor de net-niet «minvermogenden». Kan de minister hierop zijn reactie geven? En houdt hij zijn stelling staande dat deze maatregel de toegankelijkheid van het onderwijs niet frustreert?
In de Tweede Kamer is de vrees uitgesproken dat het voortijdig schoolverlaten door deze lesgeldverplichting zal groeien. De aan het woord zijnde leden deelden deze vrees. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 25 321, nr. 5, blz. 5) kondigt de minister aan dat een onderzoek naar bepalingen op het terrein van lesgeld, cursusgeld en collegegeld die een «premie» betekenen op tussentijdse uitstroom zonder diploma «binnenkort» wordt afgerond. Aangezien de nota naar aanleiding van het verslag dateert van juni 1997, waren zij benieuwd of de onderzoeksresultaten al bekend zijn.
De leden van de fracties van GPV, SGP, en RPF hadden met veel scepsis kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze scepsis heeft betrekking op de onvoldoende gemotiveerde verzwaring van lasten voor ouders met leerplichtige kinderen en is nog vergroot door de wijze waarop het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is afgehandeld.
Wat zullen de gevolgen zijn van de aanvaarding door de Tweede Kamer van de motie Stellingwerf c.s. (kamerstuk 25 321, nr. 11)?
De leden van de commissie vroegen zich tenslotte af, waarom de Eerste Kamer een wetsvoorstel zou moeten aannemen waarbij de Minister zelf, in de toelichting bij de nota van wijziging (stuk nr. 10), opmerkt dat politieke heroverweging tot nader uitstel van de invoering kan leiden of zelfs tot intrekking van de wet.
Verdient het geen aanbeveling deze politieke heroverweging af te wachten, alvorens tot afhandeling van dit wetsvoorstel over te gaan?
Samenstelling: Grol-Overling (CDA), Jaarsma (PvdA) (voorzitter), Holdijk (SGP), Tuinstra (D66), Veling (GPV), Werner (CDA), Roscam Abbing-Bos (VVD), Schoondergang-Horikx (GL), Hofstede (CDA), De Jager (VVD), Dees (VVD) en Linthorst (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19971998-25321-170a.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.