25 172
Wijziging van de Vreemdelingenwet

nr. 199c
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 27 april 1998

De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd naar de verhouding tussen het voorgestelde artikel 4b en de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vanzelfsprekend voldoen wij gaarne aan dit verzoek. De leden hebben terecht geconstateerd dat feitelijk nog slechts de eerste twee leden van het voorgestelde artikel 4b aan de orde zijn en dat dit samenhangt met de inmiddels in werking getreden derde tranche van de Awb (zie voor de inwerkingtreding het Besluit van 11 december 1997, Stb. 1997, 581).

Ingevolge de Aanpassingswet derde tranche Awb II (Stb. 1997, 580) zal artikel 4b van de Vreemdelingenwet opnieuw worden vastgesteld zodra het onderhavige wetsvoorstel in werking treedt (ik verwijs naar hoofdstuk 3, artikel 6, onder E, van de Aanpassingswet derde tranche Awb II). Het aldus vastgestelde artikel 4b bevat dan drie leden, waarvan de eerste twee leden vrijwel woordelijk overeenkomen met de eerste twee leden van het onderhavige voorstel. De leden drie tot en met zes van het onderhavige voorstel zullen komen te vervallen. Dit hangt samen met de bij de aanpassing aan de derde tranche van de Awb gehanteerde werkwijze, waarbij de met de Awb overeenkomende bevoegdheden en verplichtingen van toezichthouders zijn geschrapt (voor een algemene uiteenzetting over de gehanteerde systematiek verwijs ik naar het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet derde tranche Awb I (Stb. 1997, 510)). Ik merk op dat bij het uitbrengen van de nota van wijziging op het onderhavige wetsvoorstel (3 juli 1997) uit is gegaan van de verwachting dat het onderhavige wetsvoorstel eerder in werking zou treden dan de derde tranche van de Awb. Deze verwachting bleek ongegrond en daarom is in de Aanpassingswet derde tranche Awb II een nadere voorziening opgenomen. Over de verhouding tot de Awb wil ik nog het volgende opmerken.

Artikel 4b maakt deel uit van de nieuwe systematiek die naar aanleiding van de inwerkingtreding van de derde tranche van de Awb ook in de Vreemdelingenwet is neergelegd. Die systematiek kenmerkt zich daardoor dat er toezichthouders worden aangewezen in de bijzondere wet (in casu in de Vreemdelingenwet in artikel 4, zoals dat artikel sinds 1 januari 1998 luidt ingevolge de Aanpassingswet derde tranche Awb II, hoofdstuk 3, artikel 6, onder C). De aanwijzing van de ambtenaren als toezichthouders heeft tot gevolg dat de in afdeling 5.2 van de Awb opgenomen bevoegdheden aan hen toekomen. Naast de toekenning van bevoegdheden, stelt de Awb in afdeling 5.2 ook enkele eisen aan de uitoefening van de toezichtsbevoegdheden (artikelen 5:13 en 5:14 Awb) en bevat het een medewerkingsverplichting (artikel 5:20 Awb).

De in afdeling 5.2 neergelegde bevoegdheden zijn de veel voorkomende, standaardbevoegdheden van toezichthouders. In een bijzondere wet kunnen nog aanvullende toezichtsbevoegdheden worden opgenomen. In artikel 4b, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet wordt zo'n aanvullende bevoegdheid voorgesteld.

Het gaat daarbij immers om de bevoegdheid om vervoermiddelen te onderzoeken waarmee naar het redelijk oordeel van de ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, alsmede de bevoegdheid van de bestuurder van een voertuig of de schipper van een vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en overbrengt naar een door de ambtenaren aangewezen plaats. Deze bevoegdheden komen niet overeen met die van artikel 5:19 Awb en kunnen dus niet worden geschrapt.

De thans in het derde tot en met zesde lid voorgestelde bevoegdheden en verplichtingen komen wel overeen met de in afdeling 5.2 Awb neergelegde bevoegdheden en verplichtingen en kunnen dus wel worden geschrapt.

De leden van de PvdA-fractie hebben vervolgens gevraagd of reeds in een instructie is vastgelegd hoe lang ambtenaren, belast met het vreemdelingentoezicht bescheiden onder zich mogen houden om kopieën te maken. In dit verband hebben de leden van de PvdA-fractie ook gevraagd of het een vreemdeling wiens rijbewijs is ingehouden voor het maken van kopieën, is toegestaan om te rijden.

De bevoegdheid tot het tijdelijk innemen van reis- en identiteitspapieren in het belang van het toezicht is geregeld in artikel 20 Vreemdelingenwet. Een en ander is verder uitgewerkt in artikel 77 Vreemdelingenbesluit, de artikelen 15 en 46 van het Voorschrift Vreemdelingen en hoofdstuk A5.2.1 van de Vreemdelingencirculaire.

Aan hoofdstuk A5.5.2.1 van de Vreemdelingencirculaire zal met het oog op onderhavig wetsvoorstel een korte passage worden toegevoegd waarin wordt aangegeven dat de duur van het tijdelijk in bewaring nemen voor het kopiëren van reis- en identiteitspapieren en eventuele andere relevante documenten zoals een rijbewijs, in het kader van het mobiel toezicht op vreemdelingen, zo kort mogelijk dient te zijn.

In de praktijk komt het hoogst zelden voor dat ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee in het kader van het mobiel toezicht vreemdelingen reis- en identiteitsdocumenten tijdelijk in bewaring nemen om deze te kopiëren. Immers, indien de identiteit van een aangehouden persoon niet aanstonds kan worden vastgesteld, dan wel niet aanstonds blijkt dat het hem is toegestaan in Nederland te blijven, zal betrokkene doorgaans worden overgebracht naar een plaats voor verhoor. Mocht het in bijzondere gevallen toch noodzakelijk zijn om een kopie te maken van reis- en identiteitspapieren, dan zal de tijdelijke inbewaringneming slechts van korte duur zijn: er zijn voorzieningen getroffen die de ambtenaren, belast met het mobiel toezicht op vreemdelingen in staat stellen in de directe omgeving waar zij het toezicht uitoefenen, een kopie te maken.

Wat de vraag over het rijbewijs betreft diene het volgende. Als hoofdregel geldt dat iedere bestuurder van een voertuig te allen tijde dient te kunnen aantonen dat hij in het bezit is van een geldig rijbewijs. Een rijbewijs bevat evenwel doorgaans geen gegevens over de nationaliteit van de houder en is om die reden een minder relevant document in het kader van de uitoefening van het vreemdelingentoezicht. Mochten er toch redenen zijn om een rijbewijs tijdelijk in te nemen, teneinde er een kopie van te maken, dan geldt hetzelfde als bij inname van andere documenten: deze periode zal kort zijn. Het ligt niet in de rede de vreemdeling gedurende deze periode zijn weg te laten vervolgen, aangezien er in die fase nog sprake is van activiteiten in het kader van artikel 19 Vreemdelingenwet.

De leden van de PvdA-fractie hebben tenslotte gevraagd welke criteria zullen worden gehanteerd voor de toepassing van de vrijheidsbeperkende en -ontnemende maatregelen van artikel 7a Vreemdelingenwet.

De vrijheidsbeperkende en -ontnemende maatregelen van artikel 7a van de Vreemdelingenwet kunnen worden toegepast op vreemdelingen aan wie aan de grens de verdere toegang wordt geweigerd. Ten aanzien van niet-asielzoekers aan wie de verdere toegang wordt geweigerd zal in alle gevallen de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 7a, tweede lid worden toegepast. Indien het vertrek uit Nederland niet binnen afzienbare termijn gerealiseerd kan worden, zal worden overgegaan tot toepassing van de vrijheidsontnemendemaatregel van artikel 7a, tweede juncto derde lid, tenzij sprake is van een medische indicatie of van aantoonbare minderjarigheid. In die gevallen zal de geweigerde vreemdeling zoveel mogelijk worden ondergebracht bij de Medische Dienst Schiphol respectievelijk in het Airport Hotel, dan wel onder toezicht worden gesteld van de Raad voor de Kinderbescherming.

Ten aanzien van asielzoekers aan wie de verdere toegang wordt geweigerd, zal de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 7a tweede, juncto derde lid in de volgende gevallen kunnen worden toegepast dan wel worden voortgezet (na afwijzing van de aanvraag om toelating):

– het asielverzoek kan binnen de AC-procedure als kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk worden afgedaan (bijv. indien sprake is van zogenaamd «asieltoerisme» of een flinterdun asielrelaas);

– de asielzoeker maakt deel uit van een grotere groep asielzoekers die op hetzelfde moment arriveert, waarbij aanleiding bestaat om uitgebreid onderzoek te doen naar de herkomst of oorzaak daarvan;

– er is sprake van «misbruik van de asielprocedure», bijv. doordat betrokkene onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn reis of identiteit, of zich van zijn al dan niet valse of vervalste reisdocument heeft ontdaan of zijn retourticket heeft verscheurd;

– ten aanzien van de asielzoeker, zijn identiteit of nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten is nader onderzoek of analyse noodzakelijk, teneinde te bepalen of sprake is van een kennelijk ongegronde of niet-ontvankelijke aanvraag;

– de asielzoeker is door Nederland geclaimd op basis van het Akkoord van Dublin;

– ten aanzien van de asielzoeker is een claim gelegd bij de aanvoerende luchtvaartmaatschappij.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Naar boven