25 122
Regeling voor de totstandkoming van een gemeentelijk werkfonds voor voorzieningen ter bevordering van de toetreding tot het arbeidsproces van langdurig werklozen en jongeren (Wet inschakeling werkzoekenden)

nr. 2d
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 november 1997

Bij de voorbereiding van het onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 bij brief van 22 oktober 1997 de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid informatie gevraagd met betrekking tot een brief d.d. 6 oktober 1997 van wethouder Van Kampen van Den Haag, namens de vier grote gemeenten2.

De minister heeft hierop bij brieven van 27 oktober 1997 (Kamerstukken I, 1997–1998, 25 122, nr. 2c) en 3 november 1997 gereageerd.

De commissie doet hierbij verslag van het gevoerde overleg.

De brief van de commissie en het laatst vermelde antwoord van de minister zijn als bijlagen 1 en 2 hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Heijmans

De griffier van de commissie,

Heijnis

BIJLAGE 1

Den Haag, 5 november 1997

Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De heer drs. A.P.W. Melkert Anna van Hannoverstraat 4 2595 BJ Den Haag

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft op 21 oktober de procedure besproken met betrekking tot wetsvoorstel 25 122Regeling voor de totstandkoming van een gemeentelijk werkfonds voor voorzieningen ter bevordering van de toetreding tot het arbeidsproces van langdurig werklozen en jongeren (Wet inschakeling werkzoekenden).Hierbij is tevens aan de orde gesteld een brief van de betrokken wethouder van Den Haag van 6 oktober 1997 namens de G4 aan de Voorzitter van de Eerste Kamer waarvan een afdruk hierbij gaat.

De vraag is gerezen hoe de passage in deze brief, dat er van wordt uitgegaan «dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bereid is de gemeenten de gelegenheid te geven 1998 als een aanloopjaar te beschouwen, omdat niet alle administratieve processen c.a. per 1 januari 1998 op orde kunnen zijn» moet worden geïnterpreteerd.

De commissie zal gaarne uw oordeel hieromtrent en over mogelijke consequenties vernemen. In het bijzonder vraagt de commissie of hierdoor in strijd met de wet zal kunnen worden gehandeld.

De commissie overweegt plenaire behandeling te doen plaatsvinden op 4 november 1997 mits een tijdige en adequate reactie uwerzijds is ontvangen.

De griffier van de commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

mw. mr. G. E. Heijnis

BIJLAGE 2

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 22 's-Gravenhage

Datum, 3 november 1997

In uw brief van 22 oktober jl. heeft u mij verzocht te reageren op een brief die u namens de vier grote gemeenten door wethouder Van Kampen van Den Haag op 6 oktober jl. werd toegezonden. In mijn reactie was bijgesloten een afschrift van mijn brief aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van 21 oktober jl. (AM/RAW/97/2005).

Uit uw brief van 29 oktober jl. komt naar voren dat in het bijzonder de brief aan de VNG voor u aanleiding is geweest voor een raadpleging van de fracties, waardoor de openbare behandeling van het wetsvoorstel op 4 november a.s. geen doorgang kan vinden.

Mede naar aanleiding van de gedachtenwisseling met uw commissie tijdens het overleg op 28 oktober jl. meen ik er goed aan te doen u over enkele aspecten nog nader te informeren, met name over de praktische afspraken teneinde de invoering van de wet beter mogelijk te maken en die naar mijn oordeel in de overgangs- en invoeringssituatie inpasbaar zijn in het kader van de wet.

Het eerste heeft betrekking op het verzoek van de VNG met betrekking tot het toezicht in de eerste periode op de verplichting tot het maken van samenwerkingsafspraken met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie over de uitvoering van de wet (artikel 7). De VNG is toegezegd dat ik in de eerste zes maanden na inwerkingtreding van de wet coulance in het toezicht zal betrachten ten einde betrokken partijen voldoende tijd te bieden deze afspraken te maken.

Dit betekent echter niet dat de samenwerking tussen de gemeenten en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie niet nader geregeld is, dan wel niet van start zou gaan. In het voorgenomen besluit uitvoering en financiering Wet inschakeling werkzoekenden – dat voor advies aan de Raad van State is gezonden – is invulling gegeven aan artikel 7, tweede lid, van het wetsvoorstel. De bepalingen in het besluit hebben betrekking op de samenwerking bij het verstrekken van de verklaring van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie over de afstand tot de arbeidsmarkt (de WIW-verklaring).

Het besluit regelt de termijnen die in acht moeten worden genomen om de verschillende procedures rond het verstrekken van de WIW-voorzieningen op elkaar af te stemmen. Dit geldt in het bijzonder voor de toepassing van artikel 13 van het wetsvoorstel, namelijk voor het aangaan van een nieuwe (verlengde) WIW-dienstbetrekking.

Het besluit regelt voorts het afstemmen van de procedures, indien tegen het besluit over de WIW-verklaring bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld. Ook is geregeld dat een dergelijk bezwaar en beroep het verstrekken van de voorzieningen opschort. Het wordt aan de samenwerking in de regio overgelaten in hoeverre de bezwaar- en beroepsprocedures nog meer op elkaar worden afgestemd.

De samenwerking tussen de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en de gemeenten op grond van artikel 7 zal verder vorm krijgen op basis van het voorgenomen Samenwerkingsbesluit dat naar aanleiding van het advies van de Regiegroep Samenwerking Werk en Inkomen zal worden uitgewerkt. Ook de totstandkoming van deze afspraken zullen de nodige tijd vergen en dus van invloed zijn op het tijdpad voor de samenwerkingsafspraken op grond van artikel 7 van het wetsvoorstel.

Bij nieuwe wetten is het beleid uiteraard gericht op een tijdige en juiste invoering ervan. In dit verband heeft Arbeidsvoorziening Nederland mij inmiddels laten weten op 1 januari a.s. klaar te zullen zijn voor de uitvoering van alle wettelijke taken die Arbeidsvoorziening in het kader van de WIW zullen worden opgelegd. Dit voegt zich dus bij de wens van de gemeenten om op 1 januari a.s. daadwerkelijk met de uitvoering van de nieuwe wet te kunnen starten.

In het algemeen leert de ervaring dat de uitvoerders in het invoeringsjaar op onderdelen nog geconfronteerd kunnen worden met aanloopproblemen. Bij de invoering van de nieuwe Algemene bijstandswet en de Wet boeten en maatregelen is daarom bepaald dat het toezicht met betrekking tot deze problemen enige coulance zal betrachten1. In mijn brief van 27 oktober jl. heb ik aangegeven dat ik voornemens ben om die lijn door te trekken met betrekking tot de invoering van de WIW. Dit betekent dat bij de beoordeling van de uitvoering rekening wordt gehouden met de reële krachtsinspanningen die de uitvoerder zich getroost heeft om tot een juiste wetsuitvoering te komen. De coulance kan uiteraard nummer betrekking hebben op tekortkomingen die de uitvoerder redelijkerwijs had kunnen voorkomen respectievelijk had behoren te voorkomen.

De tweede tegemoetkoming die de VNG is gedaan heeft betrekking op haar voorstel om de daadwerkelijke aanlevering van beleidsinformatie door gemeenten op basis van het (voorgenomen) informatiebesluit niet eerder te laten plaatsvinden dan na zes maanden na publicatie van het besluit. Dit voorstel is door mij overgenomen.

Het voornemen is om de aanlevering van beleidsinformatie kwartaalsgewijs te laten plaatsvinden. Op basis van deze informatie zal jaarlijks een rapportage worden samengesteld die inzicht moet bieden in de uitvoering van de wet.

De informatie zal in geautomatiseerde vorm door de gemeenten aan het departement worden aangeleverd, hetgeen betekent dat de bestaande programmatuur hiervoor zal moeten worden aangepast. Voorts is het beleidsmatig minder relevant gegevens omtrent de uitvoering van de wet te specificeren voor een beperkte, eerste periode van implementatie.

Derhalve ligt het in de rede voor het eerste moment van informatie-aanlevering uit te gaan van 1 juli 1998. In het voorgenomen informatiebesluit zal dit worden vastgelegd. Op deze wijze meen ik tegemoet te kunnen komen aan een door de VNG voorgelegd aandachtspunt bij de invoering. De bedoelde uitvoering van de wet staat dit niet in de weg.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert


XNoot
1

Samenstelling commissie: Van de Zandschulp (PvdA), Heijmans (VVD), voorzitter, Gelderblom-Lankhout (D66), Jaarsma (PvdA), Rongen (CDA), Veling (GPV), Van den Broek-Laman Trip (VVD), Batenburg (AOV), J. van Leeuwen (CDA), Van den Berg (SGP), Hendriks, Hofstede (CDA), De Wit (SP), De Haze Winkelman (VVD) en Zwerver (GL).

XNoot
2

Deze brief is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt onder griffienr. 120257.3.

XNoot
1

Zie brief aan de Tweede Kamer over de «Voortgangsrapportage invoering nieuwe Algemene bijstandswet (d.d. 26.09.96) en de beantwoording van kamervragen over de Wet boeten en maatregelen (d.d. 26.06.97).

Naar boven