25 066
Wijziging van enkele bepalingen van de Wet op de rechtsbijstand

nr. 34
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 3 oktober 1997

* Het eerder gedrukte stuk inzake dit wetsvoorstel is verschenen onder EKnr. 300, vergaderjaar 1996–1997.

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende vragen en opmerkingen.

Algemeen

De leden van de fractie van D66 hadden met grote belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel en de behandeling daarvan in de Tweede Kamer. Het corrigeren van de grenzen waarop een beroep kan worden gedaan op rechtsbijstand kreeg hun volledige steun. Ook het amendement in de Tweede Kamer zagen zij als een verbetering.

De leden van de fractie van GroenLinks beschouwden deze wet als een (beperkte) stap vooruit. In het verleden is de term «uitroken van de sociale advocatuur» gebezigd. De reparaties voortkomend uit onderhavig wetsvoorstel dienen weer wat zuurstof toe, maar achtten zij ontoereikend.

Het lid van de SP-fractie stemde in grote lijnen in met de wetswijziging ter verbetering van de Wet op de Rechtsbijstand. Met name de verhoging van de inkomensgrenzen die door middel van een amendement in de Tweede Kamer in de wetswijziging is opgenomen zag hij ook als een eerste goede verbetering van de wet.

Inkomensgrens en eigen bijdrage

Tegelijkertijd vroeg het lid van de SP-fractie zich af of de wijziging wel ver genoeg gaat. Ten tijde van de Kamerbehandeling van de Wet op de rechtsbijstand is het parlement voorgehouden dat de wet een bereik zou houden van 62%. Dit blijkt reeds vanaf 1994 bij lange na niet het geval te zijn.

Ook met de onderhavige wetswijziging wordt een bereik gehaald van 50% in plaats van 62%. Dit lid vroeg zich af welke inkomensgrenzen zouden moeten gelden om een bereik van 62% te krijgen. Kan de regering daar een inschatting van geven? En zo nee, is zij bereid dit te laten uitrekenen door het WODC?

Het lid was van mening dat niet kan worden volgehouden dat een bereik van 50% redelijk is, nu een bereik van 62% is beoogd. Reeds tijdens het beleidsdebat justitie op 3 juni 1997 heeft hij aangegeven dat een tweedeling ontstaat tussen mensen die wel en die niet hun recht kunnen halen als gevolg van de wet. Ook het laatste onderzoek van het WODC weerspreekt dit niet. Hij verzocht de regering in te gaan op de van vele kanten geuite wens om het bereik terug te brengen naar 62%.

Het lid van de SP-fractie achtte de hoogte van de eigen bijdragen zorgwekkend. Uit het laatste WODC-onderzoek is immers gebleken dat mensen de hoogte van de eigen bijdragen als zeer bezwaarlijk ervaren. Uit het feit dat zij zich daardoor niet laten afhouden van het inroepen van rechtsbijstand, kan worden geconcludeerd dat zij genoodzaakt zijn rechtsbijstand te zoeken en dat zij daarin vrijwel geen keuze hebben. Tegelijkertijd kan dit naar de mening van het lid niets anders betekenen dan dat zij als gevolg van de hoogte van de eigen bijdrage moeten bezuinigen op andere noodzakelijke uitgaven. Het lid vond dit hoogst ongewenst.

De conclusie dat mensen met name bij als minder ernstig ervaren rechtsproblemen afzien van rechtsbijstand achtte het lid dubieus. Immers, ook de ernst van een rechtsprobleem staat niet los van de hoogte van de eigen bijdrage: een persoon met een zeer hoog inkomen kan het zich permitteren een rechtsprobleem voldoende ernstig te achten, terwijl een persoon met een laag inkomen eerder voor de afweging staat een rechtsprobleem in verhouding tot wat het hem kost als niet voldoende ernstig te beschouwen. Het lid achtte met andere woorden de eigen bijdrage een onbetrouwbaar selectiemechanisme. Hij verzocht de regering in te gaan op bovenstaande twee opmerkingen.

De regering heeft aangegeven het aspect van de eigen bijdrage te herbeoordelen bij de wetsevaluatie in 1998. Het lid vroeg zich af waarom niet reeds nù de regering deze problematiek voortvarend aanpakt en met voorstellen komt. Graag vernam hij ook hierop een antwoord van de regering.

De cumulatie van eigen bijdragen kan voor rechtshulpzoekenden zeer bezwaarlijk zijn. De regering erkent dat ook. De regering is echter niet bereid om artikel 10 Bdr te herzien, maar kiest er voor om de Raden voor Rechtsbijstand een ruimere vrijheid te laten. Het lid van de SP-fractie vond dit onverstandig en ook ongewenst. In de eerste plaats komt dit de rechtszekerheid niet ten goede. De mensen weten immers niet in welke gevallen wel en in welke gevallen de anticumulatie niet wordt toegepast. Bovendien kan dit in de verschillende arrondissementen als gevolg van een verschillende toepassing van artikel 10 Bdr door de Raden leiden tot rechtsongelijkheid.

Dit lid zou er daarom voor willen pleiten dat door de regering duidelijke criteria worden opgesteld. Graag verneemt hij een reactie van de regering.

De leden van de fractie van GroenLinks sloten hierbij met vragen en opmerkingen aan.

Door amendering in de Tweede Kamer is de inkomensgrens verhoogd met 345 gulden. Door de Orde van Advocaten is (bij brief van 19-9-1997) gesteld, dat door deze verhoging het bereik van de Rechtsbijstand op 50% wordt gebracht, terwijl altijd een bereik van 62% redelijk werd geacht. Zij vroegen daarop:

Is het juist dat met de voorgestelde maatregelen het bereik op 50% wordt gebracht?

Waarom is het alleszins redelijke percentage van 62% verlaten?

In het WODC-rapport staat een uitgebreide passage over het systeem van eigen bijdragen. Vooral de effectiviteit ervan wordt fundamenteel betwijfeld en pleit voor een herbezinning. De Orde van Advocaten stelt, dat rechtzoekenden vanwege de hoogte van de eigen bijdragen afzien van rechtshulp.

Deze leden vroegen wat de visie is van de staatssecretaris op de eigen bijdrage-problematiek en wat is de reactie op het WODC-rapport.

Voorts vroegen zij de staatssecretaris naar haar reactie op het verzoek van de Orde, dat in afwachting van een herziening, niet wordt getornd aan de eigen bijdrage, ook niet nu de inkomensgrens met 345 gulden is verhoogd. Ook vroegen deze leden of de eigen bijdrage ad 975 gulden ook zou gaan gelden voor de (nieuwe) inkomenscategorie.

Sociale advocatuur

De leden van de fractie van D66 maakten zich zorgen over de mogelijkheid tot gebruik van de «sociale advocatuur».

Het wegvallen van een groot deel van de gebruikers van rechtshulp door de nu te corrigeren grensverhoging heeft ertoe geleid dat ook aan de aanbodkant versobering is opgetreden. Een groot goed als de «sociale advocatuur» heeft een gevoelige klap gekregen en is deels weggevallen. De leden van de fractie van D66 betreurden dat. Het is een groot goed, dat advocaten tegen een geringe beloning zich blijven inzetten voor groepen die behoefte hebben aan rechtshulp. Op basis van een toevoeging en ook tegen een gering uurtarief voor de groep die daar net niet voor in aanmerking komt. Voor die laatste groep is er een concurrerende aanbieder bijgekomen, de Stichting rechtshulp. Mede als gevolg van de conclusies uit het symposium Alternatieve Wegen en de aanbevelingen van prof. M.J. Cohen lijkt het dat deze ongewenste verstrengeling van gesubsidieerde activiteiten met marktactiviteiten zal eindigen. Wanneer is de staatssecretaris van plan dat afbouwen te effectueren?

De leden van de fractie van GroenLinks sloten daar met de volgende vraag bij aan:

Denkt de staatssecretaris met de voorgestelde maatregelen dat de positie van de sociale advocatuur structureel wordt verbeterd?

Overige vraag

Tenslotte vroegen de leden van de fractie van GroenLinks of de uitbreiding van de spreekuurvoorziening door middel van inschakeling van advocaten er toe zal leiden dat het accent van de bureaujuristen in het afhandelingsprofiel verschuift naar de tweede lijn?

Voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier voor dit verslag,

Baljé


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD) (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA) en De Haze Winkelman (VVD).

Naar boven