24 544
Voorstel van wet van het lid Verhagen tot wijziging van de Vreemdelingenwet (wettelijke vastlegging van de machtiging tot voorlopig verblijf)

nr. 25d
NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 29 mei 1998

De memorie van antwoord heeft bij een aantal leden nog geleid tot aanvullende vragen en opmerkingen. De leden van de CDA-fractie herhaalden de vraag over de kwantitatieve betekenis van het onderhavige wetsvoorstel, anders gezegd de vraag hoeveel aanvragen voor een verblijfsvergunning niet in behandeling zullen worden genomen bij gebreke van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De staatssecretaris van Justitie heeft mij desgevraagd medegedeeld dat beantwoording van deze vraag in kwantitatief opzicht niet eenvoudig is omdat het om een nieuwe situatie gaat die zich moeilijk laat vergelijken met de huidige.

De situatie die in 1994 ontstond na invoering van het mvv-vereiste heeft te kort geduurd om hieraan betrouwbare conclusies te kunnen verbinden. Bovendien bestaat onvoldoende inzicht in het aantal aanvragen naar een vergunning tot verblijf (vtv) dat thans wordt ingediend door vreemdelingen die ingevolge het wetsvoorstel moeten beschikken over een geldige mvv. Derhalve is het niet mogelijk om reeds een verantwoord inzicht te geven in het vermoedelijke aantal gevallen waarin de aanvraag om een vtv buiten behandeling zal worden gesteld.

De leden van de PvdA-fractie vroegen wederom naar de positie van vreemdelingen die niet tijdig om verlenging van de vergunning hebben gevraagd of die het verblijfsdoel in Nederland willen wijzigen.

Naar mijn mening moet het mvv-vereiste gelden voor vreemdelingen die zijn toegelaten voor een tijdelijk verblijfsdoel. In dit verband wil ik er op wijzen dat vreemdelingen bekend zijn met het feit dat zij slechts voor een specifiek en naar zijn aard tijdelijk verblijfsdoel zijn toegelaten en dat zij dienen te verklaren dat zij Nederland zullen verlaten bij beëindiging van het verblijf voor dat doel. In algemene zin kan dan ook niet worden gesteld dat indien een vreemdeling om wijziging van het tijdelijk verblijfsdoel vraagt de financiële en maatschappelijke kosten van terugkeer voor een aanvraag om een mvv in alle gevallen onevenredig hoog zullen zijn. De staatssecretaris is om deze reden niet voornemens voor deze categorie in een uitzondering te voorzien. Slechts onder zeer bijzondere omstandigheden kan de hardheidsclausule worden toegepast. Ik deel deze zienswijze van de staatssecretaris.

De staatssecretaris heeft mij verder laten weten voornemens te zijn voor vreemdelingen die door omstandigheden buiten hun schuld hun vergunning, niet zijnde voor een tijdelijk verblijfsdoel, niet tijdig hebben verlengd een uitzondering op te laten nemen in de in artikel 16a, vijfde lid d bedoelde AMvB. Ik hecht er aan op te merken dat een AMvB met deze inhoud voorbij gaat aan de doelstelling van dit initiatief-wetsvoorstel. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik aangegeven dat de inhoud van de AMvB de categorieën e en g uit de vreemdelingencirculaire 1994 zou moeten betreffen. Het uitbreiden van de categorieën op de manier zoals de staatssecretaris zich dat voorstelt, zal leiden tot een nieuwe uitzonderingsregel waarop een beroep zal worden gedaan. Het aantal juridische procedures op basis van deze wet zal dientengevolge toenemen.

Eén van de doelstellingen die ik met deze wet evenwel beoog, is heldere regelgeving te maken die juist niet door uitzonderingen in de lagere regelgeving tot te veel procedures zou leiden.

Aan dat uitgangspunt, waarmee ik wil voorkomen dat de rechterlijke macht door dit wetsvoorstel voor een ongewenste taakverzwaring komt te staan, wil ik vasthouden. Ik zal de AMvB dan ook, wanneer deze de Tweede Kamer in het kader van de voorhangprocedure bereikt, aan mijn bovenweergegeven uitgangspunt toetsen.

De leden van de PvdA-fractie vonden het antwoord op de vraag betreffende de kosten van legalisatie van documenten bepaald ongenoegzaam. Met name meenden zij dat niet was ingegaan op de vraag of het mogelijk is te voorkomen dat een vreemdeling een veelvoud van de kosten voor legalisatie en verificatie moet betalen. De staatssecretaris heeft mij laten weten naar aanleiding van de opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie nader contact te hebben gehad met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Een en ander heeft geleid tot de volgende opmerkingen van de staatssecretaris.

Op grond van artikel 4 onder d van de Wet op de kanselarijrechten kan een ieder die zijn onvermogen aannemelijk maakt, worden vrijgesteld van het betalen van kanselarijrechten. Voor zover valt na te gaan is tot op heden nimmer een beroep gedaan op dit artikel. Het is zelfs opmerkelijk dat de aanbieders van stukken in de probleemlanden weinig tot geen opmerkingen over de heffing van de bedoelde bedragen maken. De opmerkingen die wel worden gemaakt, komen met name uit Nederland van de zijde van belanghebbenden en hun advocaten. Ook heeft het invoeren van tarieven niet geleid tot een vermindering van het aantal aangeboden documenten, hetgeen er op zou kunnen duiden dat de hoogte van het bedrag geen belemmering vormt. Zoals aangegeven in de memorie van antwoord doet het probleem van de hoge kosten zich voornamelijk voor met betrekking tot een vijftal probleemlanden. Bij de aanwijzing van de vijf landen als probleemland met betrekking tot het schriftelijk bewijs is tevens bepaald dat de werkelijke kosten van legalisatie en verificatie door een ieder, ongeacht nationaliteit, zou moeten worden betaald. In het bedrag zijn de kosten van het personeel van het Ministerie van Buitenlandse Zaken te Den Haag, het personeel op de posten in het buitenland, de derden die moeten worden ingeschakeld (advocaten, veldwerkers) en de overheadkosten opgenomen. De werkelijke kosten zijn gebaseerd op de gegevens van het jaar 1995. Daarbij is het bedrag aan onkosten gedeeld door het aantal documenten dat in 1995 werd aangeboden bij de vertegenwoordigingen in de vijf probleemlanden. Op dit moment is een evaluatie gaande van de procedures in de vijf probleemlanden. Aan de hand van de uitkomsten van deze evaluatie zal worden bezien in hoeverre bepaalde procedures en/ of bedragen dienen te worden bijgesteld.

De leden van de PvdA-fractie vroegen nader naar de uitvoering van de moties met betrekking tot de behandeltermijnen, de voorlichting en het uitvoeringsplan.

De staatssecretaris heeft het uitvoeringsplan en het voorlichtingsplan betreffende het onderhavige wetsvoorstel op 29 mei 1998 aan de Tweede Kamer en aan de Eerste Kamer toegezonden.

Aan de bedoeling van de motie Dittrich cs. inzake het bevorderen dat de behandelingstermijnen zo kort mogelijk zullen zijn (24 544, nr. 22) is gevolg gegeven in TBV 1997/9 waarin is geregeld dat alle aanvragers van een mvv bij indiening van de aanvraag op de ambassade wordt kennisgegeven dat met gebruikmaking van de in de AWB aangeduide «redelijke termijn» binnen drie maanden beslist wordt. De zgn. referent-procedure, waarbij de in Nederland rechtmatig verblijvende belanghebbende ambtshalve advies vraagt aan de vreemdelingendienst, wordt analoog toegepast.

In de TBV wordt ook gewezen op het feit, dat de tijd die de vreemdeling nodig heeft of wordt gegund om de aanvraag aan te vullen, de termijn waarbinnen de behandeling en beslissing moeten plaatsvinden, opschort.

Een ervaringsgegeven is dat in een aantal gevallen de termijn van drie maanden niet wordt gehaald. Oorzaken hiervoor zijn aan de zijde van het bestuur te vinden in capaciteits- of logistieke problemen, maar liggen ook bij de vreemdeling bijvoorbeeld doordat hij een onvolledig gedocumenteerde aanvraag indient. Vaak ontbreken gewaarmerkte, gelegaliseerde of geverifieerde documenten in welke gevallen de behandeling van de aanvraag veelal wordt opgeschort om de vreemdeling en/of referent gelegenheid te geven deze stukken alsnog te regelen. De ervaring leert dat het, afhankelijk van het betrokken land, enige tijd kan duren voordat de vreemdeling aan deze eis kan voldoen. In samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt door de staatssecretaris bezien of de mvv-procedure zo kan worden ingericht, dat alleen aanvragen om een mvv die voorzien zijn van gelegaliseerde en zonodig geverifieerde documenten in behandeling kunnen worden genomen. Op deze manier kan de procedure worden versneld.

De eerder hierboven uitgesproken verwachting dat er na de invoering van artikel 16a Vw. een verschuiving komt van onderzoek in het kader van een vtv naar de mvv voor aanvragen om eerste toelating, heeft voor wat betreft het halen van de termijnen consequenties. Het onderzoek in het kader van de mvv is hetzelfde als in het kader van de vtv wordt gedaan. De toegestane behandeltermijn van drie maanden voor een mvv is echter de helft van de op grond van artikel 15e Vw toegestane termijn voor de afdoening van een vtv. Dit heeft als gevolg dat een groter aanbod in kortere tijd door de vreemdelingendiensten en de IND moet worden afgedaan. De IND beziet thans de mogelijkheid of deze belasting door tijdelijk personeel kan worden opgevangen. Overigens betekent dit slechts een verschuiving. Het extra onderzoek dat in de aanloopperiode voor de mvv moet worden gedaan, hoeft later niet meer in het kader van de vtv verlenging te worden gedaan. Per saldo zal er dus van extra werk geen sprake zijn.

M. Verhagen

Naar boven