nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE, HOUDENDE INTREKKING VAN HET WETSVOORSTEL
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 september 1997
* De eerder gedrukte stukken met betrekking tot dit wetsvoorstel zijn
verschenen onder de nrs. 375 en 375a, 1993–1994, en nr. 195, 1996–1997.
Bij Koninklijk Besluit van 11 maart 1993 is aan de Tweede Kamer aangeboden
het voorstel van Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband
met de regeling van het opnemen van gesprekken met een technisch hulpmiddel
(Kamerstukken II 1992/93, 23 047, nrs. 1–2).
Het voorstel van wet is sinds 14 april 1994 in behandeling bij de Eerste
Kamer (Kamerstukken I 1993/94, 23 047, nr. 342).
Bij brief van 31 januari 1997 stelde ik u ervan op de hoogte voornemens
te zijn het wetsvoorstel in te trekken.
Inmiddels is bij de Tweede Kamer ingediend het voorstel van Wet tot wijziging
van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van enige bijzondere
bevoegdheden tot opsporing en wijziging van enige andere bepalingen (bijzondere
opsporingsbevoegdheden) (Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nrs. 1–2).
In dit wetsvoorstel is opgenomen, in gewijzigde vorm, een regeling van
het opnemen van gesprekken met een technisch hulpmiddel, zoals ook neergelegd
in voornoemd voorstel van Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering
in verband met de regeling van het opnemen van gesprekken met een technisch
hulpmiddel. Intrekking van laatstgenoemd wetsvoorstel is daarom aan de orde.
Daartoe gemachtigd door de Koningin trek ik het voorstel van wet hierbij
in.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager