nr. 131a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1
Vastgesteld 19 januari 1998
Het voorbereidend onderzoek heeft de leden van de vaste commissie aanleiding
gegeven tot enkele opmerkingen en vragen.
De leden van de fractie van D66 hadden het totale Barber-dossier
doorgenomen. Zij constateerden dat de huidige staatssecretaris verantwoordelijk
is voor het gestelde en toegelichte gedeelte van kamerstukken II, 22 695, nr. 11.
Na aanname van beide voorstellen ligt de datum van 17 mei 1990 als datum
waar vanaf de gelijke pensioenaanspraken gelden als onherroepelijk vast.
Klaarblijkelijk, zo merkten deze leden op, zijn de «nationaal-politieke
overwegingen» waarvan de regering spreekt in kamerstukken II, 1991/1992, 22 695, nr. 3 voor het vastleggen van deze datum niet gewijzigd.
Of zijn er nog andere dan financiële redenen om aan deze datum vast
te houden?
De hieraan het woord zijnde leden hadden voorts de volgende vragen.
Heeft artikel III alleen betekenis voor werknemers die thans nog pensioenrechten
opbouwen of geldt de datum van 17 mei 1990 ook voor personen die vanaf deze
datum reeds gepensioneerd zijn?
Is de voorlichting over deze pensioenaanspraken een gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid van het Ministerie van Sociale Zaken en de gezamenlijke
pensioenfondsen of meent de regering dat elk pensioenfonds en het ministerie
hier een eigen verantwoordelijkheid heeft?
Graag zouden genoemde leden een verheldering hebben over het in stuk 22 695, nr. 3, op pagina 3 gestelde: «Bij aanvullende pensioenen
is het gelijke-opbouw beginsel van toepassing en niet het gelijke-uitkeringsbeginsel».
De leden van de D66-fractie zouden graag exact willen weten wat deze volzin
onder het kopje «precisering van het artikel 119 EG-verdrag» thans
betekent.
De Barber-richtlijn lijkt zich in hoofdzaak met gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bezig te houden. De leden van de fractie van D66 zouden
graag van de regering weten of de Barber-richtlijn ook gelijke berechtiging
van deeltijdwerkers ten opzichte van voltijdwerkers t.a.v. pensioenregelingen
regelt.
De leden van de fractie van GroenLinks wezen erop dat de Barber
richtlijn uitsluitend gaat over de codificatie van de jurisprudentie van het
Europese Hof. De richtlijn verandert niets aan de rechten die op grond van
de jurisprudentie bestonden. Het gaat hier om de implementatie van deze richtlijn.
De leden van de fractie van GroenLinks vonden het een gemiste kans dat de
regering niet tegelijkertijd zich nadrukkelijker uitspreekt over reparatie
van vrouwenpensioenen. Het met terugwerkende kracht repareren van een regeling
brengt problemen met zich mee. Dit realiseert de regering zich terdege. Maar
behalve problemen heeft de regering ook een eigen verantwoordelijkheid in
deze. Zij is toch degene geweest die al die jaren een «foutieve»
regeling heeft uitgevoerd. Reparatie van de vrouwenpensioenen is echter geen
afdwingbaar recht. E.e.a. betekent dat er grote verschillen kunnen ontstaan
in het beleid van pensioenfondsen in deze. Het ene pensioenfonds repareert,
het andere niet. Is de regering het niet met de leden van de fractie van GroenLinks
eens dat de reparatie alle vrouwenpensioenen moet omvatten? Hebben vrouwen
die bij een pensioenfonds zitten die niet repareert, de mogelijkheid om zich
tot de overheid te wenden?
Kortom, zo vroegen deze leden, welk beleid staat de regering inzake deze
problematiek voor ogen?
De voorzitter van de commissie,
Heijmans
De griffier van de commissie,
Heijnis
XNoot
1Samenstelling: Van de Zandschulp (PvdA), Heijmans (VVD) (voorzitter),
Gelderblom-Lankhout (D66), Jaarsma (PvdA), Rongen (CDA), Veling (GPV), Van
den Broek-Laman Trip (VVD), Batenburg (AOV), J. van Leeuwen (CDA), Van
den Berg (SGP), Hendriks, Hofstede (CDA), De Wit (SP), De Haze Winkelman (VVD),
Zwerver (GL)