nr. 269
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet kaderregeling
vut overheidspersoneel te wijzigen zo dat de overheidswerknemers in de zin
van de Wet privatisering ABP die niet behoren tot het personeel bij de overheid
en het onderwijs, uitzicht behouden op de basisuitkering ingevolge de regeling
van flexibel pensioen en uittreden, welke regeling geldt voor het personeel
bij de overheid en het onderwijs;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
In artikel 5 van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel vervallen
het eerste tot en met derde lid, alsmede de aanduiding «4» voor
het vierde lid.
ARTIKEL II
De regels, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de Wet kaderregeling vut
overheidspersoneel, zoals die regels luidden op de dag vóór
het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven na dat tijdstip van
toepassing op een instelling en haar personeel waarvan het gezag of bestuur
vóór dat tijdstip een besluit heeft genomen als bedoeld in het
eerste lid van het genoemde artikel 5.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 april 1997 dan wel indien
zij wordt geplaatst in het Staatsblad waarvan de datum van uitgifte is gelegen na 30 maart 1997, met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken,