nr. 224b
MEMORIE VAN ANTWOORD
Naar aanleiding van de vragen van de leden van de CDA-fractie
brengen wij het volgende naar voren.
Bij gelegenheid van de herziening van het voor de rijksoverheid geldende
adviesstelsel hebben wij de adviesbehoeften van het ministerie van Justitie
aan een grondige heroverweging onderworpen. Die heroverweging heeft geleid
tot belangrijke wijzigingen in het adviesstelsel op het terrein van Justitie.
De constatering dat het wetsvoorstel in de kern het bestaande «adviesstelsel»
handhaaft is dan ook onjuist.
Wij hebben nagegaan voor welke beleidsterreinen van Justitie, mede in
het licht van het nieuwe stelsel, externe en onafhankelijke advisering nodig
is en, indien zulks het geval is, wat de aard en de vorm van die advisering
zouden moeten zijn.
De omvang van de behoefte aan externe en onafhankelijke advisering over
beleid en regelgeving – dat is advisering die valt onder het bereik
van de Kaderwet adviescolleges – is mede afhankelijk van de vraag of,
en zo ja, in welke mate binnen Justitie en haar diverse geledingen kennis,
ervaring en deskundigheid op het desbetreffende beleidsterrein voorhanden
zijn. Zo heeft het openbaar ministerie veel kennis, ervaring en deskundigheid
op het gebied van de strafrechtelijke rechtshandhaving. Voorts is van belang
na te gaan of behoefte bestaat aan algemene en strategische advisering over
beleid en regelgeving dan wel aan advisering over de praktische toepassing
en uitvoering van beleid en regelgeving. Wat betreft die laatste advisering
hebben de Centrale Raad voor strafrechtstoepassing en het College van advies
voor de justitiële kinderbescherming een belangrijke adviestaak.
Bij het bepalen van de behoefte aan externe en generale advisering –
naast de deskundigheid die binnen Justitie in brede zin bestaat en naast advisering
over toepassing en uitvoering van regelgeving – hebben wij de vraag
onder ogen gezien of het zinvol zou zijn om voor het gehele beleidsterrein
van Justitie één permanent adviescollege in te stellen. Wij
hebben die vraag ontkennend beantwoord. Wij achten de instelling van een dergelijk
college thans nodig noch wenselijk. De terreinen waarvoor de minister van
Justitie (primaire) verantwoordelijkheid draagt zijn divers en complex. Sommige
(deel)terreinen vertonen samenhang; bij andere terreinen is die samenhang
niet of slechts in geringe mate aanwezig. Dat geldt ook voor de
beleidsterreinen die liggen in de zogenoemde justitiële keten. De problemen
die zich op de terreinen van rechtshandhaving en rechtsverzorging voordoen,
zijn zodanig complex en divers dat met één permanent college
met een klein aantal vaste leden in onvoldoende mate zou kunnen worden ingespeeld
op de behoefte aan strategische advisering. Wij geven de voorkeur aan een
flexibel systeem waarin in beginsel slechts plaats is voor commissies die
eenmalig of op tijdelijke basis adviseren over een bepaald vraagstuk. Taakopdracht,
samenstelling en bestaansduur van een dergelijk adviescollege kan aldus optimaal
worden afgestemd op de adviesbehoefte die op een bepaald moment ontstaat.
Voorbeelden daarvan zijn de Commissie bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke
handhaving en de op korte termijn in te stellen Adviescommissie toerusting
en organisatie zittende magistratuur.
Daarnaast is besloten tot handhaving van een beperkt aantal specialistische
adviesorganen c.q. adviestaken.
In de afgelopen jaren is de behoefte gebleken aan externe advisering op
het terrein van ons burgerlijk procesrecht. Het terrein is vaak van zeer juridisch-technische
aard. Daarbij is deskundige advisering van buiten het departement een noodzakelijke
aanvulling op de departementale wetgevingsarbeid. Het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering zal de komende jaren nog ingrijpende wijzigingen ondergaan.
Het is van groot belang dat onderdelen van dit omvangrijke wetsgevingsproject
kunnen worden voorgelegd aan het deskundig oordeel van de Adviescommissie
voor burgerlijk procesrecht. De verwachting bestaat dat ook na deze herziening
nog behoefte zal blijven bestaan aan de advisering van de Adviescommissie.
Wat het bestuursprocesrecht betreft kan worden opgemerkt dat met de totstandkoming
van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht het bestuursprocesrecht
grotendeels is geüniformeerd. Er bestaat thans geen behoefte aan een
specifiek op het bestuursprocesrecht toegesneden adviescollege. De Commissie
algemene regels van bestuursrecht of een specifieke commissie kan zo nodig
advies uitbrengen over incidentele wijzigingen.
De Commissie herijking Wetboek van Strafvordering heeft enige tijd geleden
geadviseerd over of de aanzet gegeven tot enkele belangrijke wijzigingen in
dit Wetboek. Er bestaat op dit moment geen behoefte aan een permanent adviescollege
op het terrein van het strafprocesrecht. Zo nodig kan over specifieke onderdelen
een afzonderlijke commissie worden ingesteld.
De in de artikelen 1 tot en met 3 genoemde commissies hebben de namen
gekregen die zij reeds hadden. Wij zagen geen aanleiding om wijziging aan
te brengen in de naamgeving van deze commissies alleen vanwege het belang
van een consequente naamgeving.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
De Staatssecretaris van Justitie,
E. M. A. Schmitz