24 881
Instelling van vaste colleges van advies van het Rijk op het terrein van het Ministerie van Justitie (Wet adviesstelsel Justitie)

nr. 224b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 12 juni 1997

Naar aanleiding van de vragen van de leden van de CDA-fractie brengen wij het volgende naar voren.

Bij gelegenheid van de herziening van het voor de rijksoverheid geldende adviesstelsel hebben wij de adviesbehoeften van het ministerie van Justitie aan een grondige heroverweging onderworpen. Die heroverweging heeft geleid tot belangrijke wijzigingen in het adviesstelsel op het terrein van Justitie. De constatering dat het wetsvoorstel in de kern het bestaande «adviesstelsel» handhaaft is dan ook onjuist.

Wij hebben nagegaan voor welke beleidsterreinen van Justitie, mede in het licht van het nieuwe stelsel, externe en onafhankelijke advisering nodig is en, indien zulks het geval is, wat de aard en de vorm van die advisering zouden moeten zijn.

De omvang van de behoefte aan externe en onafhankelijke advisering over beleid en regelgeving – dat is advisering die valt onder het bereik van de Kaderwet adviescolleges – is mede afhankelijk van de vraag of, en zo ja, in welke mate binnen Justitie en haar diverse geledingen kennis, ervaring en deskundigheid op het desbetreffende beleidsterrein voorhanden zijn. Zo heeft het openbaar ministerie veel kennis, ervaring en deskundigheid op het gebied van de strafrechtelijke rechtshandhaving. Voorts is van belang na te gaan of behoefte bestaat aan algemene en strategische advisering over beleid en regelgeving dan wel aan advisering over de praktische toepassing en uitvoering van beleid en regelgeving. Wat betreft die laatste advisering hebben de Centrale Raad voor strafrechtstoepassing en het College van advies voor de justitiële kinderbescherming een belangrijke adviestaak.

Bij het bepalen van de behoefte aan externe en generale advisering – naast de deskundigheid die binnen Justitie in brede zin bestaat en naast advisering over toepassing en uitvoering van regelgeving – hebben wij de vraag onder ogen gezien of het zinvol zou zijn om voor het gehele beleidsterrein van Justitie één permanent adviescollege in te stellen. Wij hebben die vraag ontkennend beantwoord. Wij achten de instelling van een dergelijk college thans nodig noch wenselijk. De terreinen waarvoor de minister van Justitie (primaire) verantwoordelijkheid draagt zijn divers en complex. Sommige (deel)terreinen vertonen samenhang; bij andere terreinen is die samenhang niet of slechts in geringe mate aanwezig. Dat geldt ook voor de beleidsterreinen die liggen in de zogenoemde justitiële keten. De problemen die zich op de terreinen van rechtshandhaving en rechtsverzorging voordoen, zijn zodanig complex en divers dat met één permanent college met een klein aantal vaste leden in onvoldoende mate zou kunnen worden ingespeeld op de behoefte aan strategische advisering. Wij geven de voorkeur aan een flexibel systeem waarin in beginsel slechts plaats is voor commissies die eenmalig of op tijdelijke basis adviseren over een bepaald vraagstuk. Taakopdracht, samenstelling en bestaansduur van een dergelijk adviescollege kan aldus optimaal worden afgestemd op de adviesbehoefte die op een bepaald moment ontstaat. Voorbeelden daarvan zijn de Commissie bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke handhaving en de op korte termijn in te stellen Adviescommissie toerusting en organisatie zittende magistratuur.

Daarnaast is besloten tot handhaving van een beperkt aantal specialistische adviesorganen c.q. adviestaken.

In de afgelopen jaren is de behoefte gebleken aan externe advisering op het terrein van ons burgerlijk procesrecht. Het terrein is vaak van zeer juridisch-technische aard. Daarbij is deskundige advisering van buiten het departement een noodzakelijke aanvulling op de departementale wetgevingsarbeid. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zal de komende jaren nog ingrijpende wijzigingen ondergaan. Het is van groot belang dat onderdelen van dit omvangrijke wetsgevingsproject kunnen worden voorgelegd aan het deskundig oordeel van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht. De verwachting bestaat dat ook na deze herziening nog behoefte zal blijven bestaan aan de advisering van de Adviescommissie.

Wat het bestuursprocesrecht betreft kan worden opgemerkt dat met de totstandkoming van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht het bestuursprocesrecht grotendeels is geüniformeerd. Er bestaat thans geen behoefte aan een specifiek op het bestuursprocesrecht toegesneden adviescollege. De Commissie algemene regels van bestuursrecht of een specifieke commissie kan zo nodig advies uitbrengen over incidentele wijzigingen.

De Commissie herijking Wetboek van Strafvordering heeft enige tijd geleden geadviseerd over of de aanzet gegeven tot enkele belangrijke wijzigingen in dit Wetboek. Er bestaat op dit moment geen behoefte aan een permanent adviescollege op het terrein van het strafprocesrecht. Zo nodig kan over specifieke onderdelen een afzonderlijke commissie worden ingesteld.

De in de artikelen 1 tot en met 3 genoemde commissies hebben de namen gekregen die zij reeds hadden. Wij zagen geen aanleiding om wijziging aan te brengen in de naamgeving van deze commissies alleen vanwege het belang van een consequente naamgeving.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Naar boven