nr. 94c
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN
WERKGELEGENHEID1
Na lezing van de memorie van antwoord bestaat binnen de vaste commissie
nog behoefte de regering de volgende opmerkingen en vragen ter beantwoording
voor te leggen.
De leden van de CDA-fractie stelden vast dat de verschuiving
van de wachtgeldpremie WW naar de werkgevers voor de verschillende sectoren
verschillend zal uitwerken. Met name sectoren met veel kortdurende (wachtgeld)
WW worden hierdoor getroffen, terwijl sectoren met veel langdurige werkloosheid
erop vooruit (kunnen) gaan. Is er een schatting te maken van de gevolgen van
deze operatie voor de verschillende sectoren?
De leden van de PvdA-fractie stellen over twee onderdelen nog
vragen:
a) Artikel XXXV
In artikel 81 lid 2 WW wordt de premie voor de wachtgeldfondsen geheel
toebedeeld aan de werkgevers als onderdeel van het streven naar inkomens-
en loonkostenneutraliteit. Hiermee wordt tevens bereikt dat werkgevers in
hogere mate geconfronteerd worden met de WW-lasten in hun sector (24 776,
nr. 5, blz. 26).
Deze premiedifferentiatie (over 13 weken) betreft alleen de kortdurende
werkloosheid. De verdeling van werkloosheid tussen kortdurend (13 weken) en
langer durend verschilt sterk per sector of branche. Weersgevoelige sectoren
(bouw, schildersbedrijf, delen van horeca) produceren veel kortdurende werkloosheid
en misschien wel relatief weinig langdurige werkloosheid.
Kan in algemene zin aangegeven worden welk deel van de WW-uitkeringen
ten laste komt van de wachtgeldfondsen en welk deel ten laste van AWF. Kan
voorts – althans bij benadering – aangegeven worden hoe die verdeling
tussen sectoren (branches/risicoklassen) divergeert? Wat zijn de uitersten
in dit spectrum? Een deel van de sectoren die «getroffen»
wordt door de volledige toerekening van de wachtgeldpremie aan werkgevers,
valt waarschijnlijk samen met de sectoren die eveneens «getroffen»
worden door de effecten van premiedifferentiatie WAO (b.v. bouw, schildersbedrijf).
Is rekening gehouden met dergelijke cumulatieve premiegevolgen voor werkgevers
in dergelijke sectoren? In hoeverre kan hier een negatief werkgelegenheidseffect
optreden (vlucht in «doe het zelf» en/of zwart circuit«)?
Is de macrorationaliteit ook gewogen voor effecten voor afzonderlijke sectoren?
Wie bepaalt – na de opheffing van de bedrijfsverenigingen –
de indeling van het bedrijfs- en beroepsleven in (38) wachtgeldfondsen en
eventuele veranderingen in die bestaande indeling?
b) Artikel XLII
In artikel XLII wordt de WOR op 2 onderdelen gewijzigd.
Het eerste onderdeel betreft artikel 25 lid 1 W.O.R.. Dit onderdeel wordt
toegelicht en beargumenteerd, b.v. in Pemba, Memorie van Toelichting, blz.
54.
Het tweede onderdeel betreft artikel 27 lid 1: een versmalling van het
instemmingsrecht van de ondernemingsraad ten aanzien van de pensioenverzekering
(schrapping instemmingsrecht O.R. ten aanzien van invaliditeitspensioen).
De leden van de PvdA-fractie hebben vergeefs gezocht naar een toelichting
of argumentatie. Het is één ding dat het kabinet het instemmingsrecht
van de O.R. niet wil uitbreiden in het kader van Pemba tot de werkgevers voor
eigen risicodragen.
Het is een andere zaak dat het kabinet zonder toelichting of argumentatie
via de Invoeringswet als het ware terloops het instemmingsrecht van de O.R.
wil reduceren.
Deze leden stellen daarom de volgende vragen:
1. Heeft het schrappen van het instemmingsrecht van de O.R. inzake invaliditeitspensioen
iets te maken met Pemba? Bij eerste blik kunnen de leden van de PvdA-fractie
geen verband bespeuren tussen (bovenwettelijk) invaliditeitspensioen en het
thema van premiedifferentiatie en «marktwerking» in de WAO.
2. Indien er geen causale relatie met Pemba is, waarom wordt dan langs
oneigenlijke (om)weg terloops het instemmingsrecht van de O.R. beperkt?
3. Wat is de consequentie van het elimineren van het instemmingsrecht
van de O.R. op dit punt? Betekent dit dat de werkgever thans lopende toezeggingen
over eventueel toekomstig invaliditeitspensioen (b.v. herverzekering WAO-gat)
eenzijdig kan wijzigen ten nadele van zijn werknemers?
4. Indien dat inderdaad een (onbedoeld of onvoorzien) effect kan zijn
van dit voorgestelde wetsartikel, is het kabinet dan bereid tot heroverweging
van dit wijzigingsvoorstel?
De voorzitter van de commissie,
Heijmans
De griffier van de commissie,
Nieuwenhuizen