24 761
Wijziging van enige belastingwetten (herziening regime ter zake van winst uit aanmerkelijk belang, consumptieve rente en vermogensbelasting)

nr. 62c
VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 6 december 1996

De memorie van antwoord gaf de leden van de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van de memorie van antwoord (EK nr. 62b), waarin de staatssecretaris een groot aantal onduidelijkheden heeft weggenomen. Deze leden betreurden het dat de staatssecretaris niet is tegemoetgekomen aan de in brede kring levende wens om de rente verschuldigd ter financiering van de door de staat geheven successierechten als een uitzondering op de beperking van de aftrek van de persoonlijke verplichtingen op te nemen. Zij delen het standpunt van de staatssecretaris niet dat dergelijke rente betrekking heeft op consumptieve uitgaven.

2. Aanmerkelijk belang

Algemeen

De leden van de CDA-fractie vroegen of de staatssecretaris de heffingsmomenten kan noemen van de feiten genoemd in artikel 20a, zesde lid, voorzover de toepassing van artikel 20h geen eenduidig uitsluitsel biedt. Hierbij dachten deze leden aan bijvoorbeeld het passeren van een notariële akte in het geval van een juridische fusie of het betaalbaar stellen van een liquidatieuitkering.

Kan nader worden ingegaan op de situatie dat een fictief aanmerkelijk belanghouder een verlies lijdt? Is de conclusie juist dat een fictief aanmerkelijk belanghouder naar de ratio van het wetsvoorstel een verlies uit aanmerkelijk belang in aanmerking kan nemen?

Stel een zoon heeft de wens te kennen gegeven om niet langer werkzaam te zijn in het bedrijf van zijn vader. Vader neemt de aandelen welke de zoon in de vennootschap houdt, over en blijft de koopsom schuldig tegen enkelvoudige interest. In het testament van vader is een ouderlijke boedelverdeling opgenomen waarbij de schuld aan de zoon ook aan die zoon wordt toebedeeld. Is de conclusie juist dat in dit geval de vordering welke de zoon op vader heeft krachtens boedelvermenging teniet gaat?

Is de conclusie juist dat in het geval een in het buitenland woonachtig persoon geen aandelen houdt in een in Nederland gevestigde vennootschap, maar wel ten minste een 5% belang houdt via een in het buitenland gevestigde vennootschap, waarvan hij alle aandelen heeft, geen sprake is van een middellijk aanmerkelijk belang? Indien wel sprake is van een middellijk aanmerkelijk belang, is dan de conclusie juist dat deze persoon in de heffing van Nederlandse inkomstenbelasting wordt betrokken, wanneer hij een deel van de aandelen in de buitenlandse vennootschap vervreemdt?

Een waardeloze turbovordering van een aandeelhouder wordt omgezet in aandelenkapitaal. Zowel voor als na de omzetting zijn de aandelen waardeloos. Is sprake van een belastbaar feit en zo ja, welk bedrag wordt in het inkomen begrepen en hoeveel bedraagt de verkrijgingsprijs van de aandelen?

Artikel 26, tweede lid Invorderingswet verleent een tegemoetkoming aan een aanmerkelijk belanghouder waardoor eventueel geheven Nederlandse dividendbelasting op de conserverende aanslag bij emigratie wordt kwijtgescholden. De tekst van dit artikel luidt echter zodanig dat alleen kwijtschelding van dividendbelasting wordt verleend wegens «....reguliere voordelen in de zin van artikel 20b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964...». Dit artikel lijkt dus een verrekening van de dividendbelasting verschuldigd bij de inkoop van aandelen en de liquidatie-uitkering op aandelen van een vennootschap uit te sluiten, door deze rechtshandelingen niet als een regulier voordeel, maar als een vervreemdingsvoordeel te kwalificeren. Deze leden vroegen zich af, of dit gevolg ook door de staatssecretaris is beoogd.

Bedrijfsovernames

De leden van de CDA-fractie vroegen of de staatssecretaris kan bevestigen dat voor de vraag of de financiering met geleend geld van de overname noodzakelijk is, met name de bezittingen van de vennootschap waarop het aanmerkelijk belang betrekking heeft, bepalend zijn. Is het juist dat een ex-echtgeno(o)t(e) pas als derde wordt gekwalificeerd als het huwelijk ontbonden is?

3. Consumptieve rente

De leden van de VVD-fractie wilden nog eens benadrukken dat zij groot belang hechten aan de aftrekbaarheid van de hypotheekrente met betrekking tot het eigen woonhuis. Zij hadden enige zorg dat in het onderhavige wetsvoorstel – met name door de wijze waarop de consumptieve rente daarin impliciet wordt bepaald – een theoretisch kader zou kunnen worden gezien voor een verdergaande beperking van de renteaftrek. In dit verband wilden zij nog opmerken dat het niet zonder meer voor de hand ligt om de consumptieve rente gelijk te stellen aan de rente die thans als persoonlijke verplichting wordt afgetrokken. In de wetenschappelijke literatuur is bijvoorbeeld heel terloops wel opgemerkt dat het voorstel juist niet de consumptieve rente treft.

De leden van de VVD-fractie zagen ondanks het arrest van de Hoge Raad BNB 1994/298, niet in dat de rente op een lening die is aangegaan ter financiering van de successierechten als persoonlijke verplichtingenrente moet worden aangemerkt. Zij meenden dat dit onder omstandigheid zeer onredelijk en onrechtvaardig zou zijn.

Als voorbeeld zouden zij willen wijzen op het geval dat iemand een verpachte boerderij erft ter waarde van 2 miljoen gulden en ter financiering van de successierechten een lening sluit van 0,7 miljoen gulden. Het causale verband tussen de lening en het landgoed is niet te ontkennen. Dit geldt nog te meer als er in feite geen mogelijkheid is om de lening af te lossen en er dus sprake is van een situatie die als bestendig is te beschouwen.

Deze leden zouden gaarne een opgave ontvangen van het aantal personen (volgens de laatst bekende gegevens) dat onder de beperking van de rente-aftrek zou vallen boven de grens van f 5 000,–, respectievelijk f 10 000,– en welk totaalbedrag aan belastingen dit zou meebrengen.

Tevens ontvingen zij gaarne een opgave van het aantal personen, die wel een rente-aftrek opgeven maar beneden genoemde grenzen blijven, alsmede een opgave van het totaalbedrag aan belastingen dat zij zonder die vrijstelling verschuldigd zouden zijn.

De leden van de VVD-fractie waren van mening dat een waardevol aandeel altijd een bron van inkomen zal zijn, omdat het bewijs dat er nimmer een belastbaar (contant) dividend zal worden uitgekeerd, mede gelet op het vennootschapsrecht, niet valt te leveren.

De leden van de CDA-fractie constateerden dat de staatssecretaris belangrijke uitspraken heeft gedaan met betrekking tot het begrip bron. Hij heeft hierbij een subjectief criterium geïntroduceerd. Heeft dit criterium algemene gelding of is de werking van dit criterium slechts beperkt tot situaties waarin bewust geen belastbare inkomsten worden genoten?

Vertrouwende dat bovenstaande vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Boorsma

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Boorsma (CDA), voorzitter, De Boer (GL), Van Dijk (CDA), Stevens (CDA), Schuyer (D66), Hilarides (VVD), Rensema (VVD), Van den Berg (SGP), Wöltgens (PvdA), Ter Veld (PvdA), De Haze Winkelman (VVD).

Naar boven