nr. 262a
MEMORIE VAN ANTWOORD
Met genoegen vernamen wij dat de leden van de fractie van de PvdA met
instemming kennis hadden genomen van het aan de orde zijnde voorstel van rijkswet
en het voorstel van wet.
De leden van de PvdA-fractie verzochten om opheldering inzake de ogenschijnlijk
tegenstrijdige informatie in de voorgaande parlementaire stukken betreffende
de detecteerbaarheid van explosieven. Indien de Verdragsverplichtingen ertoe
leiden dat de opsporing van met de gebruikelijke controleverrichtingen niet
detecteerbare kneedspringstoffen mogelijk wordt, waarom is daarvoor dan geen
nieuwe apparatuur nodig, zo vroegen deze leden zich af.
Voor de detectie van explosieven zijn in het algemeen twee methoden bruikbaar.
In de eerste plaats vindt opsporing plaats door middel van zogenoemde bulkdetectie.
Deze berust op onderzoek van de interactie van een bepaalde vorm van straling
met het te onderzoeken materiaal. In de tweede plaats wordt gebruik gemaakt
van sporendetectie, die berust op een chemische analyse van de samenstelling
van een stof.
De detectiemiddelen die ingevolge het Verdrag aan kneedspringstoffen worden
toegevoegd, hebben voor de opsporing via bulkdetectie geen toegevoegde waarde,
maar vergemakkelijken de opsporing via zogenoemde sporendetectie aanzienlijk.
Laatstgenoemde opsporingsmethode speelt evenwel tot dusver op de Nederlandse
luchthavens – en overigens ook in andere landen – op grond van
strategische overwegingen een relatief geringe rol.
Opsporing van explosieven vindt in Nederland vooral plaats via zogenoemde
bulkdetectie.
De opsporingsresultaten die met de huidige apparatuur worden bereikt,
noodzaken niet tot aanzienlijke investeringen in nieuwe apparatuur op korte
termijn. Op termijn zou het zwaartepunt meer dan tot dusver kunnen komen te
liggen bij opsporing door middel van sporenapparatuur. Dit is evenwel afhankelijk
van diverse factoren, waaronder het aanbod van geavanceerde apparatuur en
de ontwikkeling van het algemene beleid inzake de beveiliging
van het luchtvaartverkeer. Een en ander doet niet af aan het feit dat de totstandkoming
van het onderhavige Verdrag de opsporing van kneedspringstoffen in internationaal
verband aanzienlijk vergemakkelijkt.
De leden van de PvdA-fractie vroegen de bewindslieden voorts nader in
te gaan op de verhouding tussen het overleg binnen de NAVO en de voornemens
van de regering om het verdrag te ratificeren.
Sinds 1993 is binnen het NAAG-panel inzake Combat Engineering (AC/225
Panel IX) van de NAVO gesproken over het verdrag. De bondgenoten is daarbij
tevens gevraagd hun intenties wat betreft ratificatie kenbaar te maken. Nog
niet alle bondgenoten hebben echter hun beleid terzake bepaald en het overleg
is dan ook nog niet afgerond. Bij de eerstvolgende bijeenkomst van het panel
later dit jaar zal een actualisering van de standpunten worden gevraagd. Aan
de hand van die gegevens zullen wij vervolgens afwegen of verder overleg binnen
de NAVO opportuun is of dat tot ratificatie van het verdrag zal worden overgegaan.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
De Minister van Defensie,
J. J. C. Voorhoeve