24 646
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de bestuursorganisatie van en medezeggenschap in universiteiten (modernisering universitaire bestuursorganisatie)

nr. 41
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET ZOALS HET LUIDT NA DE DAARIN T/M 8 OKTOBER 1996 AANGEBRACHTE WIJZIGINGEN

15 oktober 1996

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot integraal bestuur en beheer van de openbare universiteiten en tot een kwalitatieve versterking van de organisatie van onderwijs en onderzoek, in welk verband het tevens wenselijk is te komen tot het instellen van een raad van toezicht binnen de universiteit;

dat het voorts wenselijk is het systeem van medebestuur te heroverwegen en te komen tot op de eigen positie van studenten en personeel toegesneden vormen van medezeggenschap;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

2. Onderdeel n vervalt.

B

Artikel 1.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «9, titel 1» vervangen door: 9, titels 1 en 2.

2. In de eerste volzin van het tweede lid wordt «9, titel 2» vervangen door: 9, titel 3, en wordt «artikel 9.76» vervangen door: artikel 9.51.

C

In de artikelen 2.3, eerste lid, 2.4, tweede en derde lid, 5.1, eerste lid, en 7.52, vijfde lid, wordt «Onderwijs en Wetenschappen» telkens vervangen door: Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

D

In artikel 4.7, derde lid, vervalt de laatste volzin.

E

In artikel 6.3, derde lid, vervalt de laatste volzin.

F

In het opschrift van artikel 7.9c wordt «de artikelen 7.9a en 7.9b» vervangen door: de artikelen 7.9a, 7.9b, 7.9ba en 7.9bb.

G

In artikel 7.18, vierde lid, wordt na «college voor promoties» ingevoegd: , bedoeld in artikel 9.10.

H

In artikel 7.37, derde lid, wordt «door Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: bij ministeriële regeling.

I

In paragraaf 5 van titel 3 van hoofdstuk 7 wordt voorafgaand aan artikel 7.58 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.57a. Huisregels en ordemaatregelen

Het instellingsbestuur kan voorschriften geven en maatregelen nemen met betrekking tot de goede gang van zaken in de gebouwen en terreinen van de instelling. Die maatregelen kunnen inhouden dat aan degene die de bedoelde voorschriften heeft overtreden, de toegang tot die gebouwen en terreinen geheel of gedeeltelijk voor de tijd van ten hoogste een jaar wordt ontzegd.

J

Artikel 7.60 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid vervalt de tweede volzin.

2. In het vijfde lid vervalt «(Stb. 1972, 463)».

K

Artikel 7.61 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

1. Een belanghebbende kan beroep instellen bij het college van beroep voor de examens tegen:.

2. In het eerste lid wordt, onder verlettering van de onderdelen d en e tot de onderdelen e en f, een nieuw onderdeel d ingevoegd, luidende:

d. beslissingen, genomen op grond van het aanvullend onderzoek, bedoeld in de artikelen 7.25, tweede lid, en 7.28, vierde lid,.

3. In het eerste lid onderdeel e vervalt «en», en aan het slot van onderdeel f wordt de punt vervangen door: , en. In dit lid wordt na onderdeel f een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

g. beslissingen, genomen op grond van artikel 7.31 met het oog op de toelating tot de in dat artikel bedoelde opleidingen.

4. Het tweede lid vervalt. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid en komt te luiden:

2. Het beroep kan, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht, worden ingesteld ter zake dat een beslissing in strijd is met het recht.

5. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid en komt te luiden:

3. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, vier weken.

6. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid. Aan het slot van de eerste volzin wordt de punt vervangen door een komma, waarna wordt toegevoegd: wat de openbare instellingen betreft in afwijking van afdeling 7.3 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid en komt te luiden:

5. Het college van beroep beslist binnen tien weken na ontvangst van het beroepschrift, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 7:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Het zevende lid wordt vernummerd tot zesde lid. De tweede volzin komt te luiden: Het college is niet bevoegd in de plaats van het geheel of gedeeltelijk vernietigde besluit een nieuw besluit te nemen, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van artikel 7:25 van de Algemene wet bestuursrecht.

9. Het achtste lid wordt vernummerd tot zevende lid en de eerste volzin daarvan komt te luiden: Indien onverwijlde spoed dat vereist kan de voorzitter van het college van beroep een voorlopige voorziening treffen op verzoek van de indiener van het verzoekschrift, onverminderd het bepaalde in artikel 7.66, tweede lid, en artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

10. Het negende lid vervalt.

L

In artikel 7.62, eerste lid, wordt in onderdeel e «vijfde lid» vervangen door: vierde lid.

M

Artikel 7.64, vierde lid, vervalt.

N

Artikel 7.65 wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin van het eerste lid komt te luiden: De leden en de plaatsvervangende leden van het college van beroep worden benoemd voor een termijn van ten minste drie en ten hoogste vijf jaar.

2. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.

3. In de derde volzin van het tweede lid wordt «De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter» vervangen door: De leden en de plaatsvervangende leden.

4. De vijfde volzin van het tweede lid komt te luiden: De tweede volzin is van toepassing.

O

Artikel 7.66 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «over het beroep ingesteld tegen» vervangen door: over het beroep dat door een belanghebbende is ingesteld tegen.

2. In het eerste lid vervalt in onderdeel a «en» en wordt de punt aan het slot van het lid vervangen door: , en.

3. In het eerste lid wordt na onderdeel b een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

c. besluiten van het instellingsbestuur, genomen op grond van artikel 7.57a.

4. Het tweede lid komt te luiden:

2. Hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1, eerste en tweede lid, en 8:13.

5. Het derde lid vervalt en het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.

6. Aan dit artikel wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:

4. Tegen uitspraken van het college van beroep staat generlei beroep open.

P

Artikel 7.68 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin van het eerste lid vervalt «, onder a en b».

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De artikelen 7.60, vierde lid eerste en tweede volzin, vijfde en zesde lid, 7.61, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, en 7.63 zijn van overeenkomstige toepassing.

Q

Titel 1 van hoofdstuk 9 komt te luiden:

TITEL 1. HET BESTUUR EN DE INRICHTING VAN DE OPENBARE UNIVERSITEITEN

Artikel 9.1. Reikwijdte

Deze titel heeft betrekking op de openbare universiteiten.

Paragraaf 1. Het bestuur van de universiteit

Artikel 9.2. Algemene bevoegdheden college van bestuur

1. Het college van bestuur is belast met het bestuur van de universiteit in haar geheel en met het beheer daarvan, onverminderd de bevoegdheden van de raad van toezicht volgens dit hoofdstuk.

2. Het college van bestuur oefent de taken en bevoegdheden uit die bij of krachtens de wet aan het instellingsbestuur zijn opgedragen, voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald.

3. De voorzitter van het college van bestuur vertegenwoordigt de universiteit in en buiten rechte.

Artikel 9.3. Samenstelling college van bestuur; rechtspositie leden

1. Het college van bestuur bestaat uit ten hoogste drie leden, waaronder de rector magnificus van de universiteit.

2. De leden van het college van bestuur worden door de raad van toezicht benoemd, geschorst en ontslagen. De benoeming geschiedt voor een door de raad van toezicht te bepalen termijn. Met het einde van de maand waarin een lid de voor de openbare dienst geldende functionele leeftijdsgrens heeft bereikt, wordt hem eervol ontslag verleend.

3. Alvorens tot benoeming of ontslag van een lid van het college van bestuur over te gaan, hoort de raad van toezicht vertrouwelijk de universiteitsraad of de ondernemingsraad en het orgaan binnen de universiteit dat op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede volzin, is ingesteld, over het voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag. Titel 2 van dit hoofdstuk is niet van toepassing. Het horen geschiedt op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming.

4. De voorzitter van het college van bestuur wordt uit de leden door de raad van toezicht benoemd.

5. In het bestuurs- en beheersreglement worden nadere regels gegeven omtrent de wijze van voordracht en benoeming van de rector magnificus.

6. Een lid van het college van bestuur kan om gewichtige redenen tussentijds worden ontslagen.

7. Een lid van het college van bestuur kan niet tevens zijn:

a. lid van de raad van toezicht,

b. decaan van een faculteit of lid van het bestuur daarvan, tenzij een universiteit slechts een faculteit omvat,

c. lid van het bestuur van een opleiding, voor zover dat met toepassing van artikel 9.17 is ingesteld, of

d. lid van de raad van toezicht of van het college van bestuur van een andere universiteit.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de rechtspositie van de voorzitter en de andere leden van het college van bestuur.

Artikel 9.4. Bestuurs- en beheersreglement

Het college van bestuur stelt een bestuurs- en beheersreglement ter regeling van het bestuur, het beheer en de inrichting van de universiteit vast.

Artikel 9.5. Richtlijnen aan decanen

Het college van bestuur kan richtlijnen vaststellen met het oog op de organisatie en coördinatie van de uitoefening van de in de artikelen 9.14, derde lid, en 9.15, eerste lid, bedoelde bevoegdheden.

Artikel 9.6. Verantwoordings- en inlichtingenplicht college van bestuur

1. Het college van bestuur is verantwoording verschuldigd aan de raad van toezicht.

2. Het college van bestuur verstrekt de raad van toezicht de gevraagde inlichtingen betreffende zijn besluiten en handelingen.

3. Het college van bestuur verstrekt Onze minister de gevraagde inlichtingen omtrent de universiteit.

Artikel 9.7. Samenstelling raad van toezicht

1. De raad van toezicht bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden.

2. De voorzitter en de andere leden worden door Onze minister benoemd, geschorst en ontslagen. Onze minister benoemt een lid dat in het bijzonder het vertrouwen geniet van de universiteitsraad, dan wel het vertrouwen geniet van de ondernemingsraad en het orgaan dat op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede volzin, is ingesteld, gezamenlijk. De benoeming geschiedt voor een periode van vier jaren. Met het einde van de maand waarin een lid de voor de openbare dienst geldende functionele leeftijdsgrens heeft bereikt, wordt hem eervol ontslag verleend.

3. Alvorens tot benoeming of ontslag van een lid van de raad van toezicht over te gaan, hoort Onze minister de universiteitsraad, dan wel de ondernemingsraad en het orgaan binnen de universiteit dat op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede volzin, is ingesteld, vertrouwelijk over het door hem voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag. Titel 2 van dit hoofdstuk is niet van toepassing. Het horen geschiedt op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming.

4. Een lid kan om gewichtige redenen tussentijds worden ontslagen.

5. Een lid van de raad van toezicht kan niet tevens:

a. voor het merendeel van zijn arbeidstijd personeelslid zijn van een in de bijlage van deze wet opgenomen universiteit of voor het merendeel werkzaam zijn aan een onderzoekinstituut of onderzoekschool,

b. werkzaam zijn bij een departement van algemeen bestuur, of

c. lid zijn van de Eerste of Tweede Kamer der Staten-Generaal.

6. Het college van bestuur voorziet in de administratieve ondersteuning van de raad van toezicht.

7. De leden van het college van bestuur wonen de vergaderingen van de raad van toezicht bij, tenzij de raad anders beslist. Zij hebben daarin een adviserende stem.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld omtrent toelagen en tegemoetkomingen aan de leden van de raad van toezicht.

Artikel 9.8. Taken en bevoegdheden raad van toezicht

1. De raad van toezicht is belast met het toezicht op het bestuur van de universiteit in haar geheel en op het beheer daarvan. Hij staat het college van bestuur met raad bij. De raad van toezicht ziet er op toe dat het college van bestuur bij de uitoefening van zijn bevoegdheden de op de universiteit betrekking hebbende wetten alsmede de krachtens die wetten uitgevaardigde regelingen, richtlijnen, aanwijzingen en reglementen naleeft.

2. De raad van toezicht is belast met:

a. de goedkeuring van het bestuurs- en beheersreglement, bedoeld in artikel 9.4,

b. de goedkeuring van het instellingsplan, bedoeld in artikel 2.2,

c. de goedkeuring van de begroting, bedoeld in artikel 2.8,

d. de goedkeuring van het verslag, bedoeld in artikel 2.9,

e. de goedkeuring van het besluit of de herroeping daarvan, bedoeld in artikel 9.30, en, in voorkomende gevallen, van de daarbij behorende medezeggenschapsregeling, en

f. de goedkeuring van een besluit betreffende een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 8.1.

Artikel 9.9. Verantwoordings- en inlichtingenplicht raad van toezicht

1. De raad van toezicht is verantwoording verschuldigd aan Onze minister.

2. De raad van toezicht verstrekt Onze minister de gevraagde inlichtingen betreffende zijn handelen.

Artikel 9.10. College voor promoties

1. Aan een universiteit is een college voor promoties verbonden. Het college voor promoties bestaat uit hoogleraren.

2. Het college voor promoties hoort het college van bestuur over het verlenen van het doctoraat honoris causa, bedoeld in artikel 7.19, tweede lid.

3. In het bestuurs- en beheersreglement worden de taak, de samenstelling en de wijze van benoeming van het college voor promoties nader geregeld.

Paragraaf 2. Onderwijs en wetenschapsbeoefening

Artikel 9.11. Faculteiten en opleidingen

In het bestuurs- en beheersreglement wordt bepaald welke faculteiten of faculteit een universiteit omvat. Tevens wordt in dat reglement vermeld welke opleidingen in die faculteiten of faculteit zijn ingesteld.

Artikel 9.12. Faculteit; decaan

1. De verzorging van het onderwijs en de beoefening van de wetenschap geschieden in de faculteit. Aan het hoofd van de faculteit staat de decaan van de faculteit.

2. In afwijking van het eerste lid kan in het bestuurs- en beheersreglement worden bepaald dat aan het hoofd van de faculteit een bestuur staat, bestaande uit de decaan van de faculteit, tevens voorzitter, en een of meer andere leden. Indien de eerste volzin toepassing heeft gevonden, wordt in deze titel en in titel 2 met uitzondering van artikel 9.13, vierde en zesde lid, onder decaan tevens verstaan het bestuur van de faculteit. Indien aan het hoofd van de faculteit een meerhoofdig bestuur staat, wordt een student van de desbetreffende faculteit in de gelegenheid gesteld de vergaderingen van dit bestuur bij te wonen in welke vergaderingen deze student een adviserende stem heeft. In het bestuurs- en beheersreglement wordt bepaald, op welke wijze de in de vorige volzin bedoelde student wordt aangewezen.

3. Indien een universiteit slechts een faculteit omvat:

a. is de rector magnificus tevens decaan,

b. staat aan het hoofd van de faculteit een bestuur,

c. wordt in deze titel en in titel 2 met uitzondering van artikel 9.13, vierde en zesde lid onder decaan tevens verstaan het bestuur van de faculteit, en

d. worden de taken en bevoegdheden van het bestuur van de faculteit uitgeoefend door het college van bestuur.

4. Een lid van het bestuur van de faculteit kan niet tevens lid zijn van de faculteitsraad van die faculteit.

Artikel 9.13. Benoeming en ontslag decaan

1. De decaan wordt benoemd, geschorst en ontslagen door het college van bestuur. De benoeming geschiedt voor een door het college van bestuur te bepalen termijn.

2. Alvorens tot benoeming of ontslag van de decaan over te gaan, hoort het college van bestuur vertrouwelijk de faculteitsraad van de desbetreffende faculteit over het voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag. Titel 2 van dit hoofdstuk is niet van toepassing. Het horen geschiedt op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming.

3. De decaan kan om gewichtige redenen worden geschorst of tussentijds worden ontslagen.

4. De decaan bezit de hoedanigheid van hoogleraar.

5. Indien aan het hoofd van de faculteit een bestuur als bedoeld in artikel 9.12, tweede lid, staat, zijn het eerste, tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing.

6. Dit artikel is niet van toepassing, indien de rector magnificus tevens decaan is.

Artikel 9.14. Taken en bevoegdheden decaan algemeen; faculteitsreglement

1. De decaan is belast met de algemene leiding van de faculteit. De decaan is voorts belast met het bestuur en de inrichting van de faculteit voor het onderwijs en de wetenschapsbeoefening.

2. De decaan werkt mede aan het bestuur van de universiteit door onder meer het plegen van overleg met het college van bestuur ter zake van de voorbereiding van het instellingsplan en de begroting.

3. Onverminderd artikel 9.5 stelt de decaan ter nadere regeling van het bestuur en de inrichting van de faculteit het faculteitsreglement vast.

4. Het faculteitsreglement behoeft de goedkeuring van het college van bestuur.

5. Indien binnen een door het college van bestuur te bepalen termijn het faculteitsreglement niet of niet volledig is vastgesteld, stelt het college van bestuur het reglement of het ontbrekende gedeelte daarvan vast.

Artikel 9.15. Overige taken en bevoegdheden decaan

1. De decaan is, onverminderd artikel 9.5, voorts belast met:

a. het vaststellen van de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, alsmede de regelmatige beoordeling daarvan,

b. het vaststellen van algemene richtlijnen voor de wetenschapsbeoefening,

c. het vaststellen van het jaarlijks onderzoekprogramma van de faculteit,

d. het houden van toezicht op de uitvoering van de onderwijs- en examenregeling en op het jaarlijks onderzoekprogramma, alsmede het uitbrengen van regelmatig verslag hieromtrent aan het college van bestuur,

e. het instellen van de examencommissies en de commissie, bedoeld in artikel 7.29, eerste lid, alsmede de benoeming van de leden van die commissies,

f. het vaststellen van nadere regels omtrent de wijze waarop vrijstelling als bedoeld in de artikelen 7.25, eerste en tweede lid, 7.28, tweede tot en met vierde lid, en 7.29, eerste lid, kan worden verkregen, en

g. het sluiten van een gemeenschappelijke regeling ten behoeve van een of meer opleidingen met een of meer decanen van andere faculteiten.

2. De decaan oefent het recht tot voordracht, bedoeld in artikel 7.19, tweede lid, uit.

3. In het bestuurs- en beheersreglement worden regels gesteld omtrent de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid onderdeel g.

Artikel 9.16. Verantwoordings- en inlichtingenplicht decaan

De decaan is verantwoording verschuldigd aan het college van bestuur. Hij verstrekt het college de gevraagde inlichtingen omtrent de faculteit.

Artikel 9.17. Bestuur opleidingen

1. De decaan voorziet in een meerhoofdig bestuur van elke opleiding die in de faculteit is ingesteld. In afwijking van de eerste volzin kan volstaan worden met een opleidingsdirecteur.

2. Indien in een meerhoofdig bestuur wordt voorzien, maakt daarvan een student deel uit.

3. In het faculteitsreglement worden nadere regels gesteld omtrent het bestuur van de opleidingen.

4. Een lid van het bestuur van de opleiding kan niet tevens lid zijn van de opleidingscommissie van die opleiding.

Artikel 9.18. Opleidingscommissies

1. Voor elke opleiding wordt een opleidingscommissie ingesteld. De commissie heeft tot taak:

a. advies uit te brengen over de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13,

b. het jaarlijks beoordelen van de wijze van uitvoeren van de onderwijs- en examenregeling, en

c. het desgevraagd of uit eigen beweging advies uitbrengen aan het bestuur van de opleiding, bedoeld in artikel 9.17, eerste lid, en de decaan over alle aangelegenheden betreffende het onderwijs in de desbetreffende opleiding.

2. Op een advies als bedoeld in het eerste lid, is artikel 9.35, aanhef en onderdelen b en c, van overeenkomstige toepassing.

3. In het faculteitsreglement wordt de wijze van benoeming en samenstelling van de opleidingscommissie geregeld, met dien verstande dat de helft van het totaal aantal leden van de commissie voortkomt uit de voor de desbetreffende opleiding ingeschreven studenten.

4. Indien een faculteit slechts een opleiding omvat, kan het faculteitsreglement bepalen dat de taken en bevoegdheden van de opleidingscommissie worden uitgeoefend door de faculteitsraad, bedoeld in artikel 9.37.

Artikel 9.19. Verantwoordelijkheden en rechten hoogleraren

1. Tot het personeel van de universiteit behoren in elk geval de hoogleraren. In het benoemingsbesluit wordt vermeld het wetenschapsgebied waarop de hoogleraar zijn onderwijs- en onderzoektaken uitoefent.

2. De hoogleraren zijn bij uitstek verantwoordelijk voor de ontwikkeling van het hun toegewezen wetenschapsgebied en voor de inhoud van het te geven onderwijs op dat gebied, onverminderd de bevoegdheid van het bestuur van de opleiding, bedoeld in artikel 9.17.

3. Eervol ontslagen hoogleraren behouden nog gedurende vijf jaren na hun ontslag het recht als promotor op te treden.

4. De hoogleraren zijn gerechtigd de titel professor te voeren. De oud-hoogleraren aan wie om gezondheidsredenen, wegens vrijwillig vervroegd uittreden dan wel bij of na het bereiken van de voor de openbare dienst geldende functionele leeftijdsgrens eervol ontslag als hoogleraar is verleend, zijn eveneens gerechtigd deze titel te voeren.

Paragraaf 3. Onderzoekinstituten en onderzoekscholen

Artikel 9.20. Onderzoekinstituten en onderzoekscholen binnen een faculteit

1. In het faculteitsreglement kunnen binnen de faculteit onderzoekinstituten en onderzoekscholen worden ingesteld. De decaan regelt het bestuur en de inrichting van deze onderzoekinstituten en onderzoekscholen.

2. In het faculteitsreglement worden regels gesteld omtrent het bestuur en beheer van onderzoekinstituten en onderzoekscholen.

Artikel 9.21. Onderzoekinstituten en onderzoekscholen tussen twee of meer faculteiten binnen een universiteit

1. In het bestuurs- en beheersreglement kunnen binnen de universiteit onderzoekinstituten en onderzoekscholen worden ingesteld waarop artikel 9.20 niet van toepassing is. Het college van bestuur regelt het bestuur, beheer en de inrichting van deze onderzoekinstituten en onderzoekscholen.

2. In het bestuurs- en beheersreglement kan een faculteit worden aangewezen waarvan de decaan de bevoegdheden uitoefent die bij of krachtens deze wet met betrekking tot een onderzoekinstituut of onderzoekschool aan het college van bestuur zijn toegekend.

Artikel 9.22. Interne verzelfstandiging van onderzoekinstituten en onderzoekscholen

1. In het faculteitsreglement kan worden bepaald dat het bestuur van een onderzoekinstituut of onderzoekschool als bedoeld in artikel 9.20 gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar met beheerstaken wordt belast.

2. In het bestuurs- en beheersreglement kan door het college van bestuur worden bepaald dat het bestuur van een onderzoekinstituut of onderzoekschool als bedoeld in artikel 9.21 gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar met beheerstaken wordt belast. Het besluit van het college van bestuur behoeft de instemming van de decanen van de desbetreffende faculteiten.

3. Indien het tweede lid toepassing heeft gevonden, stelt het college van bestuur jaarlijks de financiële middelen ter beschikking aan het bestuur van het onderzoekinstituut of de onderzoekschool.

Artikel 9.23. Onderzoekinstituten en onderzoekscholen tussen twee of meer universiteiten

1. Een onderzoekinstituut of onderzoekschool tussen twee of meer universiteiten wordt in overeenstemming met de decanen van de betrokken faculteiten ingesteld bij gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 8.1. Daarin kan de bepaling worden opgenomen dat het bestuur van het onderzoekinstituut of de onderzoekschool met beheerstaken wordt belast.

2. Indien het eerste lid toepassing heeft gevonden, stellen de colleges van bestuur jaarlijks de financiële middelen ter beschikking aan het bestuur van het onderzoekinstituut of de onderzoekschool.

Paragraaf 4. Schorsing en vernietiging besluiten faculteit en voorziening bij verwaarlozing bestuur faculteit

Artikel 9.24. Schorsing en vernietiging besluiten decaan en examencommissies

1. De besluiten van de decaan kunnen wegens strijd met het recht of het algemeen belang door het college van bestuur bij met redenen omkleed besluit geheel of gedeeltelijk worden geschorst of vernietigd. Het college van bestuur bepaalt in geval van schorsing de duur hiervan met dien verstande dat schorsing niet langer kan duren dan vier maanden.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een besluit van de decaan betreffende de benoeming van leden van de commissies, bedoeld in artikel 9.15, eerste lid onderdeel e.

3. Het eerste lid is van toepassing op besluiten van een examencommissie met dien verstande dat gehele of gedeeltelijke schorsing of vernietiging uitsluitend kan plaatsvinden, voor zover tegen de desbetreffende besluiten geen beroep krachtens deze wet openstaat of heeft opengestaan.

Artikel 9.25. Gevolgen schorsing en vernietiging

1. Een besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, kan niet worden geschorst of vernietigd.

2. Schorsing stuit onmiddellijk de werking van het geschorste besluit of een gedeelte daarvan.

3. Een besluit of een gedeelte daarvan dat geschorst is geweest, kan niet opnieuw worden geschorst.

4. Vernietiging brengt mede vernietiging van alle daarvoor vatbare gevolgen, voor zover in het besluit tot vernietiging niet anders is bepaald.

Artikel 9.26. Voorziening na schorsing of vernietiging; termijn

Het orgaan waarvan het besluit geheel of gedeeltelijk is geschorst of vernietigd, draagt er zorg voor dat aan artikel 9.25, tweede lid, of het bepaalde bij of krachtens artikel 9.25, vierde lid, wordt voldaan en dat opnieuw in hetgeen het geschorste of vernietigde besluit of gedeelte daarvan regelde, voor zover nodig is, wordt voorzien. Het orgaan dat het desbetreffende besluit geheel of gedeeltelijk heeft geschorst of vernietigd, kan daarvoor een termijn stellen.

Artikel 9.27. Voorziening bij verwaarlozing bestuur faculteit of deel daarvan

1. Ingeval van verwaarlozing of in strijd met de wet functioneren van het bestuur van een faculteit of een deel daarvan treft het college van bestuur, zonodig met afwijking van de paragrafen 2 en 3 van deze titel en paragraaf 2 van titel 2, voor een door het college van bestuur te bepalen tijdvak van ten hoogste één jaar de voorzieningen die het noodzakelijk oordeelt. Het college doet hiervan onverwijld mededeling aan de raad van toezicht.

2. De voorzieningen vervallen, indien zij niet binnen drie weken na de ontvangst van de mededeling van het college van bestuur door de raad van toezicht zijn bekrachtigd.

Paragraaf 5. Klachtrecht studenten

Artikel 9.28. Collectief recht van beklag voor studenten

1. Het faculteitsreglement bepaalt op welke wijze aan een groep van studenten de gelegenheid wordt geboden bij de decaan hun beklag te doen ter zake van de naleving van verplichtingen van de universiteit jegens studenten, zomede binnen welke termijn de decaan voorzieningen treft in de gevallen waarin naar zijn oordeel het beklag gegrond is.

2. Het beklag, bedoeld in het eerste lid, evenals de op grond daarvan door de decaan getroffen voorzieningen laten onverlet de rechten die een belanghebbende ingevolge de wet heeft.

R

De titels 2 en 3 van hoofdstuk 9 worden vernummerd tot de titels 3 en 4. Na titel 1 van dat hoofdstuk wordt een nieuwe titel 2 ingevoegd, luidende:

TITEL 2. MEDEZEGGENSCHAP BINNEN DE OPENBARE UNIVERSITEITEN

Artikel 9.29. Reikwijdte

Deze titel heeft betrekking op de openbare universiteiten.

Artikel 9.30. Keuze uit medezeggenschapsstelsels

1. Het college van bestuur besluit:

a. dat de Wet op de ondernemingsraden met uitzondering van hoofdstuk VII B van toepassing is op de universiteit, dan wel

b. dat de onder a bedoelde wet niet van toepassing is op de universiteit.

2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid kan telkens opnieuw worden genomen, doch niet eerder dan nadat vijf jaren zijn verstreken sedert het van kracht worden van het vorige besluit terzake.

3. Het besluit, bedoeld in het eerste lid aanhef en onderdeel a, stelt de paragrafen 1 tot en met 6 van deze titel buiten werking voor de desbetreffende universiteit. Dit besluit gaat gepaard aan de vaststelling door het college van bestuur van een medezeggenschapsregeling ten behoeve van de studenten binnen de universiteit en haar faculteiten, die ten minste gelijkwaardig is aan het bepaalde in de paragrafen 1 tot en met 5 van deze titel.

4. Ten gevolge van het besluit, bedoeld in het eerste lid aanhef en onderdeel b, zijn de paragrafen 1 tot en met 6 van deze titel van toepassing op de desbetreffende universiteit.

5. In het geval dat het eerste lid aanhef en onderdeel a toepassing heeft gevonden, behoeft het college van bestuur de voorafgaande instemming van de ondernemingsraad voor het door het college van bestuur te nemen besluit met betrekking tot de keuze uit de medezeggenschapsstelsels, bedoeld in het eerste lid.

6. De commissie voor geschillen, bedoeld in artikel 9.39, neemt kennis van geschillen op verzoek van het college van bestuur, indien het college van bestuur ten aanzien van een, na overleg al dan niet gewijzigd, te nemen besluit dat ingevolge het vijfde lid, instemming behoeft, de vereiste instemming niet heeft verworven en het college van bestuur zijn voorstel wenst te handhaven. De artikelen 9.40, derde en vijfde lid, en 9.41 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9.30a. Instemmingsbevoegdheid gezamenlijke vergadering personeel/studenten

1. Indien een besluit als bedoeld in artikel 9.30, eerste lid onderdeel a is genomen, is er aan een universiteit een gezamenlijke vergadering verbonden. Van deze vergadering maken deel uit de leden van de ondernemingsraad en de leden van het orgaan dat is ingesteld op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid tweede volzin.

2. Het college van bestuur behoeft de voorafgaande instemming van de gezamenlijke vergadering voor elk door het college van bestuur te nemen besluit met betrekking tot de vaststelling of wijziging van:

a. het instellingsplan, bedoeld in artikel 2.2,

b. de vormgeving van het systeem van kwaliteitszorg overeenkomstig artikel 1.18, eerste lid, alsmede het voorgenomen beleid in het licht van de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling, bedoeld in artikel 2.9, tweede lid, tweede volzin, en

c. het bestuurs- en beheersreglement, bedoeld in artikel 9.4.

3. Het college van bestuur stelt, met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens deze wet, een reglement voor de gezamenlijke vergadering vast. Artikel 9.34, tweede lid en derde lid aanhef en onderdelen f en g, is van overeenkomstige toepassing. In het reglement kunnen worden geregeld de aangelegenheden waarover de gezamenlijke vergadering, onverminderd het tweede lid, instemmingsrecht heeft. In het reglement wordt, indien de aantallen leden van de ondernemingsraad en het orgaan, bedoeld in het eerste lid, niet gelijk zijn, tevens geregeld de wijze waarop voor beide geledingen wordt voorzien in gelijke invloed op de besluitvorming binnen de gezamenlijke vergadering.

4. De commissie voor geschillen, bedoeld in artikel 9.39, neemt kennis van geschillen op verzoek van het college van bestuur, indien het college van bestuur ten aanzien van een, na overleg al dan niet gewijzigd, te nemen besluit dat ingevolge het tweede of derde lid, instemming behoeft, de vereiste instemming niet heeft verworven en het college van bestuur zijn voorstel wenst te handhaven. De artikelen 9.40, derde en vijfde lid, en 9.41 zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 1. Medezeggenschap binnen de universiteit

Artikel 9.31. Universiteitsraad

1. Aan een universiteit is een universiteitsraad verbonden.

2. Het aantal leden van de raad bedraagt ten hoogste vierentwintig leden.

3. De raad bestaat voor de helft uit leden die door en uit het personeel worden gekozen, en voor de helft uit leden die door en uit de studenten worden gekozen.

4. Zij die deel uitmaken van het college van bestuur of de raad van toezicht dan wel belast zijn met de functie van decaan van een faculteit, kunnen niet tevens lid zijn van de raad.

5. Kandidaten voor de verkiezingen van het deel van de raad dat uit en door het personeel wordt gekozen, kunnen worden gesteld door personeelsleden en door organisaties van personeel.

6. De verkiezing van de leden van de raad geschiedt bij geheime schriftelijke stemming. Stemming voor een geleding van de raad vindt slechts plaats, indien het aantal kandidaat-leden van een geleding groter is dan het aantal zetels ten behoeve van die geleding.

7. De raad stelt een reglement op voor de zaken van huishoudelijke aard en regelt tevens de wijze waarop door het college van bestuur beschikbaar gestelde middelen voor die raad en de eventuele faculteitsraden en commissies als bedoeld in artikel 9.47 worden verdeeld.

8. De raad kiest al dan niet uit zijn midden een voorzitter en een of meer plaatsvervangende voorzitters. De voorzitter, of bij diens verhindering een plaatsvervangende voorzitter, vertegenwoordigt de raad in rechte.

Artikel 9.32. Algemene bevoegdheden en taken universiteitsraad en raadsleden

1. Het college van bestuur stelt de universiteitsraad ten minste twee maal per jaar in de gelegenheid de algemene gang van zaken in de universiteit met hem te bespreken. Het college van bestuur en de raad komen met elkaar bijeen, indien daarom onder opgave van redenen wordt verzocht door het college van bestuur, de raad, het deel van de raad dat uit en door het personeel is gekozen, of het deel van de raad dat uit en door de studenten is gekozen.

2. De raad is bevoegd over alle aangelegenheden de universiteit betreffende aan het college van bestuur voorstellen te doen en standpunten kenbaar te maken. Het college van bestuur brengt op de voorstellen, bedoeld in de eerste volzin, binnen drie maanden een schriftelijke, met redenen omklede reactie uit aan de raad in de vorm van een voorstel. Alvorens over te gaan tot het uitbrengen van de in de vorige volzin bedoelde reactie, stelt het college van bestuur de raad ten minste eenmaal in de gelegenheid met hem overleg te plegen over zijn voorstel.

3. De raad bevordert naar vermogen openheid, openbaarheid en onderling overleg in de universiteit.

4. De raad waakt voorts in de universiteit in het algemeen tegen discriminatie op welke grond dan ook en bevordert in het bijzonder de gelijke behandeling van mannen en vrouwen alsmede de inschakeling van gehandicapten en allochtonen. Het reglement voor de raad, bedoeld in artikel 9.34, bepaalt of de raad een overeenkomstige bevoegdheid bezit als bedoeld in artikel 12, tweede lid aanhef en onderdeel d, van de Algemene wet gelijke behandeling. In dat geval is artikel 21, tweede lid, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen van overeenkomstige toepassing voor wat betreft het onderscheid, bedoeld in die wet of in artikel 1637ij van het Burgerlijk Wetboek.

5. Het college van bestuur verstrekt de raad aan het begin van het studiejaar schriftelijk de basisgegevens met betrekking tot de samenstelling van het college van bestuur, de raad van toezicht, de organisatie binnen de universiteit en de hoofdpunten van het reeds vastgestelde beleid. Het college van bestuur stelt de raad ten minste eenmaal per jaar schriftelijk in kennis van het door hem in het afgelopen jaar gevoerde beleid en van de beleidsvoornemens voor het komende jaar ten aanzien van de universiteit op financieel, organisatorisch en onderwijskundig gebied. Het college van bestuur stelt de raad onverwijld in kennis van voornemens met betrekking tot de aangelegenheden, beschreven in het instellingsplan. Voorts verschaft het college van bestuur de raad, al dan niet gevraagd, tijdig alle inlichtingen die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft.

6. Indien bij een bepaalde vergadering of een onderdeel daarvan een bij uitstek persoonlijk belang van een van de leden van de raad in het geding is, kan de raad besluiten dat het betrokken lid aan die vergadering of dat onderdeel daarvan niet deelneemt. De raad besluit dan tevens dat de behandeling van de desbetreffende aangelegenheid in een besloten vergadering plaats heeft.

7. De raad doet jaarlijks schriftelijk verslag van zijn werkzaamheden en draagt er zorg voor dat alle bij de universiteit betrokkenen van het verslag kennis kunnen nemen. De raad draagt er zorg voor dat de agenda's en verslagen van de vergaderingen van de raad worden toegezonden aan het college van bestuur, aan de faculteitsraden en aan de eventuele commissies, bedoeld in artikel 9.47, en ter inzage worden gelegd op een algemeen toegankelijke plaats op de universiteit ten behoeve van belangstellenden. De raad stelt de in de vorige volzin bedoelde commissies ten minste eenmaal per jaar in de gelegenheid om over aangelegenheden die de desbetreffende commissie in het bijzonder aangaan, met hem overleg te voeren.

8. Het college van bestuur draagt er jegens de raad zorg voor dat de leden van de raad niet uit hoofde van hun lidmaatschap daarvan worden benadeeld in hun positie met betrekking tot de universiteit. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van kandidaat-leden en voormalige leden.

9. De beëindiging anders dan op eigen verzoek van de betrekking van een aan de universiteit werkzame persoon mag geen verband houden met de kandidaatstelling voor het lidmaatschap, het lidmaatschap of het voormalig lidmaatschap van de betrokkene van de raad. Een beëindiging van de betrekking in strijd met het in dit lid bepaalde is nietig.

Artikel 9.33. Instemmingsbevoegdheid universiteitsraad

Het college van bestuur behoeft de voorafgaande instemming van de universiteitsraad voor elk door het college van bestuur te nemen besluit met betrekking tot ten minste de vaststelling of wijziging van:

a. het instellingsplan, bedoeld in artikel 2.2,

b. de vormgeving van het systeem van kwaliteitszorg overeenkomstig artikel 1.18, eerste lid, alsmede het voorgenomen beleid in het licht van de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling, bedoeld in artikel 2.9, tweede lid tweede volzin,

c. het studentenstatuut, bedoeld in artikel 7.59,

d. het bestuurs- en beheersreglement, bedoeld in artikel 9.4,

e. regels op het gebied van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn,

f. de keuze uit medezeggenschapsstelsels, bedoeld in artikel 9.30, eerste lid, en

g. de regeling, bedoeld in artikel 7.51, vierde lid.

Artikel 9.34. Reglement universiteitsraad

1. Het college van bestuur stelt, met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens deze titel, een reglement voor de universiteitsraad vast.

2. Het college van bestuur legt het reglement, daaronder elke wijziging ervan mede begrepen, als voorstel aan de raad voor en stelt het niet vast dan voor zover het voorstel de instemming van twee derden van het aantal leden van de raad heeft verworven.

3. In het reglement worden ten minste geregeld:

a. de aangelegenheden waarover de raad, onverminderd artikel 9.33, instemmingsrecht heeft,

b. de aangelegenheden waarover de raad adviesrecht heeft, met dien verstande dat de raad ten minste adviesrecht wordt toegekend inzake aangelegenheden die het voortbestaan en de goede gang van zaken binnen de universiteit betreffen, alsmede inzake de begroting,

c. het aantal leden van de raad,

d. de wijze en organisatie van de verkiezingen van de leden van de raad,

e. de zittingsduur van de leden van de raad,

f. de wijze waarop het college van bestuur informatie verschaft aan de raad,

g. de termijnen binnen welke tot instemming of onthouding van instemming dient te worden besloten, en de termijnen binnen welke advies dient te worden uitgebracht,

h. de bevoegdheden die door de faculteitsraden worden uitgeoefend,

i. de toekenning aan het deel van de raad dat uit en door het personeel is gekozen, van de bevoegdheden inzake de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in de universiteit, bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit onderwijs, krachtens welke de ondernemingsraad:

1°. in de gelegenheid wordt gesteld zijn mening kenbaar te maken dan wel te worden gehoord,

2°. het recht heeft een verzoek om wetstoepassing te doen, of

3°. het recht heeft een bezwaarschrift in te dienen,

j. de toekenning aan de raad van een overeenkomstige bevoegdheid als bedoeld in artikel 14, tweede lid aanhef en onderdeel d, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen, waarbij dan artikel 21, tweede lid, van genoemde wet van overeenkomstige toepassing is,

k. de toekenning aan de raad of het deel van de raad dat uit en door het personeel is gekozen, van de bevoegdheden inzake de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in de universiteit voor zover deze niet betreffen te nemen besluiten van het college van bestuur, bedoeld in artikel 9.33 onderdeel e, en

l. welke van de geschillen tussen het college van bestuur en de raad, waarvoor deze wet niet in een geschillenregeling voorziet, worden voorgelegd aan de commissie voor geschillen, bedoeld in artikel 9.39, wie het geschil aanhangig kan maken en of daarbij de commissie om bemiddeling dan wel een oordeel wordt verzocht, voor zover de commissie voor geschillen in haar reglement daarvoor de mogelijkheid biedt.

4. In het reglement kan, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van deze titel, worden bepaald dat een of meer groepen van personen die anders dan krachtens publiekrechtelijke aanstelling of op grond van een arbeidsovereenkomst dan wel anders dan op grond van een inschrijving als student of extraneus aan de universiteit zijn verbonden, worden aangemerkt als personeelsleden onderscheidenlijk studenten.

Artikel 9.35. Advies

Indien een te nemen besluit op grond van het bepaalde in het reglement van de universiteitsraad, krachtens artikel 9.34, derde lid onderdeel b, vooraf voor advies dient te worden voorgelegd aan de raad, draagt het college van bestuur er zorg voor dat:

a. advies wordt gevraagd op een zodanig tijdstip dat het advies van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming,

b. de raad in de gelegenheid wordt gesteld met hem overleg te voeren voordat advies wordt uitgebracht,

c. de raad zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis wordt gesteld van de wijze waarop aan het uitgebrachte advies gevolg wordt gegeven, en

d. de raad, indien het college van bestuur het advies niet of niet geheel wil volgen, in de gelegenheid wordt gesteld nader overleg met hem te voeren alvorens het besluit definitief wordt genomen.

Artikel 9.36. Bijzondere bevoegdheden

1. Het college van bestuur behoeft de voorafgaande instemming van het deel van de universiteitsraad dat uit en door het personeel is gekozen, voor elk door het college van bestuur te nemen besluit met betrekking tot aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel in de universiteit.

2. Indien het college van bestuur op grond van het eerste lid voor een te nemen besluit de voorafgaande instemming van het deel van de universiteitsraad dat uit en door het personeel is gekozen, behoeft, wordt het deel van de raad dat uit en door de studenten wordt gekozen, in de gelegenheid gesteld over het besluit advies uit te brengen.

3. Het instemmingsrecht of adviesrecht in aangelegenheden als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt niet uitgeoefend, voor zover de desbetreffende aangelegenheid voor de universiteit reeds inhoudelijk is geregeld in een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift of een collectieve arbeidsovereenkomst.

Paragraaf 2. Medezeggenschap binnen de faculteit

Artikel 9.37. Faculteitsraad

1. Indien een universiteit meer dan een faculteit omvat, is aan elke faculteit een faculteitsraad verbonden.

2. De faculteitsraad oefent tegenover de decaan van de faculteit het instemmingsrecht en het adviesrecht uit die toekomen aan de universiteitsraad, voor zover het aangelegenheden betreft die de faculteit in het bijzonder aangaan en de desbetreffende bevoegdheden tevens aan de decaan zijn toegekend.

3. Artikel 9.31, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Indien een universiteit slechts een faculteit omvat, worden de taken en bevoegdheden van de faculteitsraad uitgeoefend door de universiteitsraad.

5. De personeelsgeleding van de faculteitsraad oefent tegenover de decaan van de faculteit de rechten uit, bedoeld in artikel 9.50, voor zover het aangelegenheden betreft die de faculteit in het bijzonder aangaan en de desbetreffende bevoegdheden tevens aan de decaan zijn toegekend.

Artikel 9.38. Instemmingsbevoegdheid faculteitsraad

De decaan behoeft de voorafgaande instemming van de faculteitsraad voor elk door hem te nemen besluit met betrekking tot ten minste de vaststelling of wijziging van:

a. het faculteitsreglement, bedoeld in artikel 9.14, en

b. de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, met uitzondering van de onderwerpen, genoemd in het tweede lid onderdelen a tot en met d.

Artikel 9.38a. Algemene bevoegdheden en taken faculteitsraad en leden

Artikel 9.32, eerste, tweede, vijfde, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9.38b. Faculteitsreglement

In het faculteitsreglement worden ten minste geregeld de onderwerpen, genoemd in artikel 9.34, derde lid onderdelen c, d en e.

Paragraaf 3. Geschillen inzake medezeggenschap

Artikel 9.39. Commissie voor geschillen

1. Er is een commissie voor geschillen inzake universitaire medezeggenschapsaangelegenheden.

2. De commissie voor geschillen bestaat uit drie leden en drie plaatsvervangende leden, waarvan een lid en een plaatsvervangend lid worden gekozen door de colleges van bestuur en een lid en een plaatsvervangend lid door de universiteitsraden. Deze twee leden kiezen het derde lid, tevens voorzitter, en diens plaatsvervanger. De leden en plaatsvervangende leden worden gekozen voor een termijn van vier jaar en zijn een keer herkiesbaar.

3. De leden en de plaatsvervangende leden mogen niet deel uitmaken van een college van bestuur, een raad van toezicht, het bestuur van een faculteit, het bestuur van een opleiding, een universiteitsraad of een faculteitsraad.

Artikel 9.40. Competentie commissie voor geschillen

1. De commissie voor geschillen neemt kennis van geschillen in de volgende gevallen:

a. op verzoek van het college van bestuur, indien het college van bestuur ten aanzien van een, na overleg al dan niet gewijzigd, te nemen besluit dat ingevolge de artikelen 9.33 en 9.34, derde lid onderdeel a, instemming behoeft, de vereiste instemming niet heeft verworven en het college van bestuur zijn voorstel wenst te handhaven,

b. op verzoek van het college van bestuur of van de universiteitsraad, indien het college van bestuur ten aanzien van de inhoud van het reglement voor zover aangegeven in artikel 9.34, derde lid, geheel of gedeeltelijk niet de vereiste instemming heeft verworven,

c. op verzoek van de universiteitsraad, indien het college van bestuur een besluit heeft genomen waarover ingevolge de toepassing van artikel 9.34, derde lid onderdeel b, advies door de raad is uitgebracht, het college van bestuur daarbij het uitgebrachte advies niet of niet geheel volgt en de raad van oordeel is dat daardoor de belangen van de universiteit of de belangen van de raad ernstig worden geschaad, en

d. op verzoek van het college van bestuur of van de universiteitsraad, indien het college van bestuur en de raad van mening verschillen over de interpretatie van het bepaalde bij of krachtens deze titel dan wel het bepaalde in het reglement, bedoeld in artikel 9.34.

2. De commissie kan in haar reglement bepalen dat zij kennis neemt van andere geschillen tussen het college van bestuur en de raad dan bedoeld in het eerste lid. Artikel 9.41, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. Indien er een geschil is tussen het college van bestuur en de universiteitsraad, meldt het college van bestuur dan wel de universiteitsraad dit geschil aan bij de raad van toezicht. Het college van bestuur dan wel de universiteitsraad legt het geschil voor aan de commissie voor geschillen, tenzij de raad van toezicht van oordeel is dat het geschil kan worden opgelost zonder tussenkomst van de commissie voor geschillen en dat oordeel gepaard doet gaan aan een voorstel ter oplossing van het geschil, waar zowel het college van bestuur als de universiteitsraad mee instemt.

4. Indien er een geschil is tussen de decaan en een faculteitsraad, meldt de decaan dan wel de faculteitsraad dit geschil aan bij het college van bestuur. Het college van bestuur legt het geschil voor aan de commissie voor geschillen, tenzij het college van bestuur van oordeel is dat het geschil kan worden opgelost zonder tussenkomst van de commissie voor geschillen en dat oordeel gepaard doet gaan aan een voorstel ter oplossing van het geschil, waar zowel de decaan als de faculteitsraad mee instemt.

5. Een uitspraak van de commissie voor geschillen, bedoeld in artikel 9.41, wordt voor de toepassing van afdeling 7.1 van de Algemene wet bestuursrecht gelijkgesteld met een besluit, genomen in administratief beroep.

Artikel 9.41. Geschil instemmingsbevoegdheid

1. Indien aan een te nemen besluit van het college van bestuur instemming, vereist ingevolge artikel 9.33 of het reglement, bedoeld in artikel 9.34, is onthouden, deelt het college van bestuur binnen drie maanden aan de universiteitsraad mede of het voorstel wordt ingetrokken dan wel wordt voorgelegd aan de commissie voor geschillen. Indien deze mededeling niet binnen drie maanden wordt gedaan, vervalt het voorstel.

2. Het college van bestuur doet een verzoek als bedoeld in artikel 9.40, eerste lid onderdeel a, onder overlegging van de door het college van bestuur gemaakte afweging van de belangen die daarbij voor het college van bestuur onderscheidenlijk de raad of het betrokken deel daarvan aan de orde zijn. De commissie stelt de raad of het betrokken deel daarvan in de gelegenheid om zijn argumenten voor het onthouden van zijn instemming bij de commissie naar voren te brengen.

3. De commissie is bevoegd een bemiddelingsvoorstel aan het college van bestuur en de raad voor te leggen, tenzij het college van bestuur dan wel de raad of het betrokken deel daarvan te kennen geven daarop geen prijs te stellen. Indien de commissie van deze bevoegdheid geen gebruik maakt of indien haar voorstel niet de instemming verwerft van het college van bestuur alsmede de instemming van de raad of het betrokken deel daarvan, beoordeelt de commissie of het college van bestuur bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn voorstel heeft kunnen komen. De uitspraak van de commissie is bindend voor het college van bestuur en de raad.

Artikel 9.42. Geschil inhoud reglement voor de universiteitsraad

1. Voor zover aan een voorstel van het college van bestuur tot vaststelling of wijziging van het reglement, bedoeld in artikel 9.34, wat onderwerpen betreft als bedoeld in het derde lid van dat artikel, de instemming die is vereist ingevolge het tweede lid van dat artikel is onthouden, deelt het college van bestuur aan de universiteitsraad dan wel de raad aan het college van bestuur binnen drie maanden mede, of het voorstel wordt voorgelegd aan de commissie voor geschillen. Indien een dergelijke mededeling niet binnen drie maanden wordt gedaan, vervalt het voorstel.

2. Indien het college van bestuur een verzoek doet als bedoeld in artikel 9.40, eerste lid onderdeel b, is artikel 9.41, tweede lid, van overeenkomstige toepassing. Indien de raad een verzoek doet als bedoeld in artikel 9.40, eerste lid onderdeel b, wordt het verzoek met redenen omkleed en stelt de commissie het college van bestuur in de gelegenheid om zijn argumenten voor handhaving van het voorstel bij de commissie naar voren te brengen.

3. De commissie is bevoegd een bemiddelingsvoorstel aan het college van bestuur en de raad voor te leggen, tenzij het college van bestuur dan wel de raad te kennen geven daarop geen prijs te stellen. Indien de commissie van deze bevoegdheid geen gebruik maakt of indien haar voorstel niet de instemming verwerft van het college van bestuur alsmede de instemming van de raad, beoordeelt de commissie of het college van bestuur bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn voorstel heeft kunnen komen. De commissie geeft, voor zover zij van oordeel is dat het college van bestuur bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn voorstel heeft kunnen komen, in haar uitspraak aan hoe het voorstel dient te worden gewijzigd. Na de uitspraak van de commissie stelt het college van bestuur het reglement, bedoeld in artikel 9.34, vast overeenkomstig de uitspraak van de commissie.

Artikel 9.43. Geschil adviesbevoegdheid

1. Indien het college van bestuur een besluit neemt waarbij het een advies van de universiteitsraad, vereist ingevolge artikel 9.34, derde lid onderdeel b, niet of niet geheel volgt, wordt de uitvoering van het besluit opgeschort met vier weken, tenzij de raad tegen onmiddellijke uitvoering van het besluit geen bedenkingen heeft.

2. De universiteitsraad doet een verzoek als bedoeld in artikel 9.40, eerste lid onderdeel c, binnen vier weken nadat het betrokken besluit door het college van bestuur is genomen, onder overlegging van de argumenten voor zijn advies en de argumenten voor zijn oordeel dat door het niet of niet geheel volgen van het advies de belangen van de universiteit of van de raad ernstig worden geschaad. De commissie voor geschillen stelt het college van bestuur in de gelegenheid om zijn argumenten voor het niet of niet geheel volgen van het advies van de raad bij de commissie naar voren te brengen. De behandeling van het verzoek verlengt de opschorting, bedoeld in het eerste lid, niet.

3. De commissie is bevoegd een bemiddelingsvoorstel aan het college van bestuur en de raad voor te leggen, tenzij het college van bestuur dan wel de raad te kennen geven daarop geen prijs te stellen. Indien de commissie van deze bevoegdheid geen gebruik maakt of indien haar voorstel niet de instemming verwerft van het college van bestuur en van de raad, beoordeelt de commissie of het college van bestuur bij het niet of niet geheel volgen van het advies van de raad:

a. gehandeld heeft in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze titel of het reglement, bedoeld in artikel 9.34,

b. onvoldoende gemotiveerd heeft waarom is afgeweken van het advies van de raad,

c. onzorgvuldig gehandeld heeft ten opzichte van de raad, of

d. bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen.

4. De commissie doet vervolgens de bindende uitspraak of het betrokken besluit al dan niet in stand kan blijven.

Artikel 9.44. Geschil interpretatie

Op een verzoek als bedoeld in artikel 9.40, eerste lid onderdeel d, doet de commissie voor geschillen de bindende uitspraak welke interpretatie aan het bepaalde bij of krachtens deze titel dan wel het bepaalde in het reglement, bedoeld in artikel 9.34, dient te worden gegeven.

Artikel 9.45. Nadere geschillen

Indien in het reglement, bedoeld in artikel 9.34, ingevolge de toepassing van het derde lid onderdeel l van dat artikel, geschillen worden aangegeven en indien het reglement van de commissie voor geschillen daarvoor de mogelijkheid biedt, kunnen deze geschillen aan de commissie worden voorgelegd overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in het reglement, bedoeld in artikel 9.34.

Paragraaf 4. Overige bepalingen

Artikel 9.46. Procesbevoegdheid universiteitsraad

1. De universiteitsraad kan in rechte optreden, indien de vordering strekt tot naleving door het college van bestuur van de verplichtingen jegens de raad, voortvloeiend uit deze titel.

2. In afwijking van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht kan de raad niet in de proceskosten worden veroordeeld.

3. De raad treedt op verzoek van een commissie als bedoeld in artikel 9.47 op, indien de rechten van die commissie specifiek aan de orde zijn.

Artikel 9.47. Commissies

1. Het college van bestuur stelt het personeel en de studenten in de gelegenheid om desgewenst onderscheidenlijk een personeelscommissie dan wel afzonderlijke commissies voor onderscheiden personeelscategorieën of -groeperingen, en een studentencommissie in te stellen. Een dergelijke commissie is bevoegd desgevraagd of eigener beweging advies uit te brengen aan de universiteitsraad over die aangelegenheden die de desbetreffende commissie in het bijzonder aangaan.

2. Op verzoek van een commissie stelt de universiteitsraad het college van bestuur in kennis van een schriftelijk advies als bedoeld in het eerste lid. Artikel 9.32, tweede lid derde volzin, is ten aanzien van een dergelijk schriftelijk advies van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9.48. Voorzieningen en scholing

1. Het college van bestuur staat de universiteitsraad het gebruik toe van de voorzieningen waarover het kan beschikken, en die de raad voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft.

2. Het college van bestuur stelt de leden van de universiteitsraad in de gelegenheid om gedurende een door het college van bestuur en de raad gezamenlijk vast te stellen hoeveelheid tijd de scholing te ontvangen die de leden van de raad voor de vervulling van hun taak nodig hebben. Het personeel van de universiteit wordt in de gelegenheid gesteld deze scholing in werktijd en met behoud van salaris te ontvangen.

3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de faculteitsraden met dien verstande dat de decaan in de plaats treedt van het college van bestuur.

Paragraaf 5. Medezeggenschap binnen onderzoekinstituten en onderzoekscholen

Artikel 9.49. Medezeggenschapsraad onderzoekinstituten en onderzoekscholen

De paragrafen 1 tot en met 4 van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing op de onderzoekinstituten en onderzoekscholen waarvan ingevolge artikel 9.23 het bestuur is belast met de beheerstaken.

Paragraaf 6. Medezeggenschap binnen centrale diensten

Artikel 9.50. Dienstraad t.b.v. centrale diensten

1. Indien in het bestuurs- en beheersreglement wordt bepaald dat er bij een universiteit centrale diensten zijn, worden door het college van bestuur, met inachtneming van de terzake gegeven voorschriften, bedoeld in artikel 4.5, een of meer dienstraden ingesteld ten behoeve van het personeel dat bij die diensten werkzaam is.

2. Het college van bestuur voorziet er in dat een dienstraad tijdig in de gelegenheid wordt gesteld advies aan het hoofd van de desbetreffende dienst uit te brengen en overleg te voeren over voorgenomen maatregelen met betrekking tot:

a. de wijze waarop de arbeids- en dienstvoorwaarden bij een centrale dienst worden toegepast,

b. de wijze waarop het algemeen personeelsbeleid bij een centrale dienst wordt uitgevoerd,

c. aangelegenheden op het gebied van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid in een centrale dienst,

d. de organisatie en werkwijze binnen een centrale dienst, en

e. de technische en economische dienstuitvoering bij een centrale dienst.

3. De dienstraad is bevoegd het hoofd van de desbetreffende dienst voorstellen te doen met betrekking tot de in het tweede lid genoemde aangelegenheden.

4. Het hoofd van de desbetreffende dienst behoeft de voorafgaande instemming van de dienstraad voor elke maatregel die hij bevoegd is te treffen en waarover de dienstraad op grond van het tweede lid heeft geadviseerd.

5. Het college van bestuur stelt, in overeenstemming met de dienstraad, een reglement vast in verband met de uitoefening van de rechten, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid. Het reglement bevat in elk geval een geschillenregeling.

Paragraaf 7. Afwijking van titel 1 of titel 2

Artikel 9.50a. Afwijking van een of meer onderdelen van titel 1 of titel 2

1. Op verzoek van de raad van toezicht kan Onze minister onder door hem te stellen voorwaarden toestaan dat, al dan niet voor een bepaald tijdvak, wordt afgeweken van een of meer onderdelen van titel 1 of titel 2. Het college van bestuur toont aan in geval van afwijking van titel 1 dat is voorzien in een doelmatige bestuursorganisatie, dan wel toont aan in geval van afwijking van titel 2 dat is voorzien in een doelmatige vorm van medezeggenschap voor personeel en studenten.

2. Indien het eerste lid toepassing heeft gevonden, wordt de afwijkende regeling in het bestuurs- en beheersreglement opgenomen.

S

Het opschrift van de tot titel 3 vernummerde titel 2 komt te luiden:

Titel 3. Het bestuur en de inrichting van en de medezeggenschap binnen de bijzondere universiteiten.

T

Artikel 9.76 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het artikel wordt vernummerd tot artikel 9.51.

2. In de eerste volzin van het tweede lid wordt «het bestuur en de inrichting van hun universiteit» vervangen door: het bestuur en de inrichting van en de medezeggenschap binnen hun universiteit.

3. In de tweede volzin van het tweede lid wordt «wordt titel 1» vervangen door: worden de titels 1 en 2.

4. De vierde volzin van het tweede lid vervalt.

5. In de eerste volzin van het derde lid wordt «titel 1» vervangen door: de titels 1 en 2.

U

Artikel 9.77 vervalt.

V

De artikelen 9.78 tot en met 9.85 worden vernummerd tot de artikelen 9.52 tot en met 9.59.

W

Het tot artikel 9.52 vernummerde artikel 9.78 wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste en tweede volzin van het eerste lid komen te luiden: De hoogleraren aan de bij het in werking treden van de wet van 28 april 1876 (Stb. 102) bestaande kerkelijke kweekscholen en seminaria tot opleiding van leraren voor enig kerkgenootschap of kwekelingen voor de geestelijke stand alsmede zij, die een na die inwerkingtreding vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk tot hetzelfde doel gevestigde leerstoel bekleden, hebben, voor zover die kweekscholen, seminaria of leerstoelen op 1 januari 1904 waren gevestigd in gemeenten waar een rijksuniversiteit is, tot het einde van de maand waarin zij de voor de openbare dienst geldende functionele leeftijdsgrens hebben bereikt, toegang met raadgevende stem in de vergaderingen van de examencommissies van de faculteit die het onderwijs in opleidingen in de godgeleerdheid verzorgt.

2. In het derde lid wordt «artikel 9.61, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 9.19, derde en vierde lid.

X

In het tot artikel 9.53 vernummerde artikel 9.79 wordt «De raad» vervangen door: Het college van bestuur, en wordt «het college van dekanen» vervangen door: na raadpleging van het college voor promoties, bedoeld in artikel 9.10, en wordt «de vakken» vervangen door: het wetenschapsgebied.

Y

In het tot artikel 9.54 vernummerde artikel 9.80, eerste lid, wordt «Bij bestuursreglement» vervangen door: In het bestuurs- en beheersreglement.

Z

Het tot artikel 9.57 vernummerde artikel 9.83 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. De bijzonder hoogleraar heeft toegang met raadgevende stem tot de vergaderingen van de examencommissies van de faculteit waarbij hij is aangesteld.

2. In het vierde lid wordt «artikel 9.61, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 9.19, derde en vierde lid.

AA

De aanhef van het tot artikel 9.58 vernummerde artikel 9.84 wordt als volgt gewijzigd:

1. «artikel 9.79» wordt vervangen door: artikel 9.53.

2. «de universiteitsraad, het college van dekanen gehoord» wordt vervangen door: het college van bestuur, na raadpleging van het college voor promoties, bedoeld in artikel 9.10.

BB

In het tot artikel 9.59 vernummerde artikel 9.85 wordt «artikelen 9.80, tweede lid, en 9.81» vervangen door: artikelen 9.54, tweede lid, en 9.55.

CC

Artikel 10.4 vervalt en het opschrift van paragraaf 2 van titel 1 van hoofdstuk 10 komt te luiden: Geschillenregeling.

DD

Artikel 10.10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de tweede en derde volzin wordt «bij koninklijk besluit» telkens vervangen door: door Onze minister.

b. De vierde volzin vervalt.

EE

Artikel 10.13 komt te luiden:

Artikel 10.13. Van overeenkomstige toepassingverklaring afwijkende bevoegdheidsverdeling en geschillenregeling

De artikelen 10.3a, 10.3b, 10.3c en 10.5 zijn van overeenkomstige toepassing op de hogeschool met rechtspersoonlijkheid.

FF

In artikel 10.19, zevende lid derde volzin, wordt «de eventuele personeels- of studentencommissies» vervangen door: de in de vorige volzin bedoelde commissies.

GG

In de artikelen 10.21, eerste lid, 10.27, eerste lid onderdeel d, 10.30, derde lid onderdeel a, 10.31 en 10.33, eerste lid, wordt «deze wet» telkens vervangen door: deze titel.

HH

In artikel 10.22 onderdeel k wordt «onder e» vervangen door: onder f.

II

In artikel 10.24, tweede lid, wordt tussen de woorden «van» en «deel» ingevoegd: het.

JJ

In artikel 10.27, vierde lid, wordt «met een uitspraak in administratief beroep» vervangen door: met een besluit, genomen in administratief beroep.

KK

In artikel 10.35, eerste lid, en in artikel 10.36, eerste volzin wordt de zinsnede «Indien meer hogescholen door hetzelfde instellingsbestuur in stand worden gehouden» telkens vervangen door: Indien een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid meerdere hogescholen in stand houdt.

LL

In artikel 10.37 worden de woorden «hetzelfde instellingsbestuur» vervangen door: dezelfde rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid.

MM

Artikel 11.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid en derde lid wordt «bij koninklijk besluit» telkens vervangen door: door Onze minister.

2. In het derde lid vervalt de tweede volzin.

NN

Artikel 11.4 vervalt.

OO

Artikel 11.8, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt «bij koninklijk besluit» vervangen door: door Onze minister.

2. De derde volzin vervalt.

PP

In artikel 12.10, tweede lid, vervalt de derde volzin.

QQ

In artikel 12.20, eerste lid, wordt in de eerste volzin na «universiteitsraad» ingevoegd: of ondernemingsraad.

RR

In artikel 12.22, derde volzin, wordt «de artikelen 9.62, 9.67 en 9.68» vervangen door: de artikelen 10.14 en 10.15.

SS

In artikel 13.3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het derde lid vervalt «op de voordracht van Onze minister».

2. In het derde en vierde lid wordt «bij koninklijk besluit» telkens vervangen door: door Onze minister.

3. In het vierde lid vervalt «, op de voordracht van Onze minister».

TT

Artikel 16.5 vervalt.

UU

In artikel 16.23, derde lid, vervalt «9.73, 9.74,».

VV

Titel 5 van hoofdstuk 16 vervalt.

WW

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift van artikel 7.9c wordt «de artikelen 7.9a en 7.9b» vervangen door: de artikelen 7.9a, 7.9b, 7.9ba en 7.9bb.

2. Voor artikel 7.58 wordt toegevoegd:

Artikel 7.57a. Huisregels en ordemaatregelen.

3. Titel 1 van hoofdstuk 9 wordt vervangen door:

Titel 1. Het bestuur en de inrichting van de openbare universiteiten

Artikel 9.1. Reikwijdte

Paragraaf 1. Het bestuur van de universiteit

Artikel 9.2. Algemene bevoegdheden college van bestuur

Artikel 9.3. Samenstelling college van bestuur; rechtspositie leden

Artikel 9.4. Bestuurs- en beheersreglement

Artikel 9.5. Richtlijnen aan decanen

Artikel 9.6. Verantwoordings- en inlichtingenplicht college van bestuur

Artikel 9.7. Samenstelling raad van toezicht

Artikel 9.8. Taken en bevoegdheden raad van toezicht

Artikel 9.9. Verantwoordings- en inlichtingenplicht raad van toezicht

Artikel 9.10. College voor promoties

Paragraaf 2. Onderwijs en wetenschapsbeoefening

Artikel 9.11. Faculteiten en opleidingen

Artikel 9.12. Faculteit; decaan

Artikel 9.13. Benoeming en ontslag decaan

Artikel 9.14. Taken en bevoegdheden decaan algemeen; faculteitsreglement

Artikel 9.15. Overige taken en bevoegdheden decaan

Artikel 9.16. Verantwoordings- en inlichtingenplicht decaan

Artikel 9.17. Bestuur opleidingen

Artikel 9.18. Opleidingscommissies

Artikel 9.19. Verantwoordelijkheden en rechten hoogleraren

Paragraaf 3. Onderzoekinstituten en onderzoekscholen

Artikel 9.20. Onderzoekinstituten en onderzoekscholen binnen een faculteit

Artikel 9.21. Onderzoekinstituten en onderzoekscholen tussen twee of meer faculteiten binnen een universiteit

Artikel 9.22. Interne verzelfstandiging van onderzoekinstituten en onderzoekscholen

Artikel 9.23. Onderzoekinstituten en onderzoekscholen tussen twee of meer universiteiten

Paragraaf 4. Schorsing en vernietiging besluiten faculteit en voorziening bij verwaarlozing bestuur faculteit

Artikel 9.24. Schorsing en vernietiging besluiten decaan en examencommissies

Artikel 9.25. Gevolgen schorsing en vernietiging

Artikel 9.26. Voorziening na schorsing of vernietiging; termijn

Artikel 9.27. Voorziening bij verwaarlozing bestuur faculteit of deel daarvan

Paragraaf 5. Klachtrecht studenten

Artikel 9.28. Collectief recht van beklag voor studenten.

4. De titels 2 en 3 van hoofdstuk 9 worden vernummerd tot de titels 3 en 4. Na titel 1 wordt ingevoegd:

Titel 2. Medezeggenschap binnen de openbare universiteiten

Artikel 9.29. Reikwijdte

Artikel 9.30. Keuze uit medezeggenschapsstelsels

Artikel 9.30a. Instemmingsbevoegdheid gezamenlijke vergadering personeel/studenten

Paragraaf 1. Medezeggenschap binnen de universiteit

Artikel 9.31. Universiteitsraad

Artikel 9.32. Algemene bevoegdheden en taken universiteitsraad en raadsleden

Artikel 9.33. Instemmingsbevoegdheid universiteitsraad

Artikel 9.34. Reglement universiteitsraad

Artikel 9.35. Advies

Artikel 9.36. Bijzondere bevoegdheden

Paragraaf 2. Medezeggenschap binnen de faculteit

Artikel 9.37. Faculteitsraad

Artikel 9.38. Instemmingsbevoegdheid faculteitsraad

Artikel 9.38a. Algemene bevoegdheden en taken faculteitsraad en leden

Artikel 9.38b. Faculteitsreglement

Paragraaf 3. Geschillen inzake medezeggenschap

Artikel 9.39. Commissie voor geschillen

Artikel 9.40. Competentie commissie voor geschillen

Artikel 9.41. Geschil instemmingsbevoegdheid

Artikel 9.42. Geschil inhoud reglement voor de universiteitsraad

Artikel 9.43. Geschil adviesbevoegdheid

Artikel 9.44. Geschil interpretatie

Artikel 9.45. Nadere geschillen

Paragraaf 4. Overige bepalingen

Artikel 9.46. Procesbevoegdheid universiteitsraad

Artikel 9.47. Commissies

Artikel 9.48. Voorzieningen en scholing

Paragraaf 5. Medezeggenschap binnen onderzoekinstituten en onderzoekscholen

Artikel 9.49. Medezeggenschapsraad onderzoekinstituten en onderzoekscholen

Paragraaf 6. Medezeggenschap binnen de centrale diensten

Artikel 9.50. Dienstraad t.b.v. centrale diensten

Paragraaf 7. Afwijking van titel 1 of titel 2

Artikel 9.50a. Afwijking van een of meer onderdelen van titel 1 of titel 2

5. Het opschrift van titel 3 van hoofdstuk 9 wordt vervangen door: Het bestuur en de inrichting van en de medezeggenschap binnen de bijzondere universiteiten.

6. Artikel 9.76 wordt vernummerd tot artikel 9.51.

7. Het opschrift van artikel 9.77 wordt vervangen door: [vervallen].

8. De artikelen 9.78 tot en met 9.85 worden vernummerd tot de artikelen 9.52 tot en met 9.59.

9. Het opschrift van paragraaf 2 van titel 1 van hoofdstuk 10 wordt vervangen door: Geschillenregeling.

10. Het opschrift van artikel 10.4 wordt vervangen door: [vervallen].

11. Het opschrift van artikel 10.13 komt te luiden: Van overeenkomstige toepassingverklaring afwijkende bevoegdheidsverdeling en geschillenregeling.

12. Het opschrift van artikel 11.4 word vervangen door: [vervallen].

13. Het opschrift van artikel 16.5 wordt vervangen door: [vervallen].

14. Het opschrift van titel 5 van hoofdstuk 16 wordt vervangen door: [vervallen], en de opschriften van de artikelen 16.52 tot en met 16.83 vervallen.

ARTIKEL II

In artikel 9.50, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt de zinsnede «met inachtneming van de terzake gegeven voorschriften, bedoeld in artikel 4.5» vervangen door: met inachtneming van de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften.

ARTIKEL III

Artikel 53 van de Wet op de ondernemingsraden wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «universiteiten,».

2. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De wet stelt regels omtrent het besluit van het bestuur van een op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bekostigde universiteit of deze wet met uitzondering van Hoofdstuk VII B al dan niet van toepassing is op die universiteit.

3. In de eerste volzin van het tweede lid wordt «het eerste lid» vervangen door: de eerste volzin van het eerste lid.

ARTIKEL IV

In de artikelen II, eerste lid, en III van de wet van 4 juli 1996 (Stb. 434) wordt «hoger onderzoek» telkens vervangen door: hoger onderwijs.

ARTIKEL V

Artikel VII van de wet van 28 maart 1996 (Stb. 226) vervalt.

ARTIKEL VI

De Wet op de studiefinanciering wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 17f, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de beoordeling van de in het eerste lid bedoelde prestatie tellen voor degene die in eenzelfde studiejaar meer dan een opleiding volgt, de studiepunten niet mee die zijn behaald als gevolg van een vrijstelling als bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onderdeel n, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

B

Aan artikel 31a, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de beoordeling van de studievoortgang tellen voor degene die in eenzelfde studiejaar meer dan een opleiding volgt, de studiepunten niet mee die zijn behaald als gevolg van een vrijstelling als bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, onderdeel n, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

ARTIKEL VII

1. De raad van toezicht van een openbare universiteit als bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dan wel, voor zover het betreft de openbare universiteit te Wageningen door Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, benoemd binnen 4 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

2. Het college van bestuur van een universiteit als bedoeld in het eerste lid, neemt het besluit, bedoeld in artikel 9.30, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voor de eerste maal binnen 6 maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, op welk besluit de artikelen 9.30, vijfde lid, en 9.33 onderdeel f van die wet niet van toepassing zijn. Het in de eerste volzin bedoelde besluit behoeft de goedkeuring van de raad van toezicht, bedoeld in het eerste lid. In afwijking van artikel 9.30, tweede lid, van de in de eerste volzin bedoelde wet neemt het college van bestuur binnen 2 jaar na het in de eerste volzin bedoelde besluit opnieuw een besluit als bedoeld in artikel 9.30, eerste lid.

3. Het college van bestuur draagt er zorg voor dat hoofdstuk 9, titels 1 en 2, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek uiterlijk een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op de desbetreffende universiteit toepassing vindt.

4. Tot het tijdstip waarop hoofdstuk 9, titels 1 en 2, van de in het derde lid bedoelde wet op een universiteit toepassing vindt, is hoofdstuk 9, titel 1, van die wet op de universiteit van toepassing, zoals laatstbedoelde titel luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Het college van bestuur kan besluiten dat een of meer onderdelen van de in het derde lid bedoelde titels eerder toepassing vinden dan het in het derde lid bedoelde tijdstip, waarop deze titels uiterlijk toepassing zullen vinden.

5. Het college van bestuur regelt de gevolgen van zijn besluit, bedoeld in het vierde lid.

ARTIKEL VIII

1. De verkiezing van de leden van de universiteitsraad, bedoeld in artikel 9.31 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, geschiedt met inachtneming van een voorlopig reglement voor de universiteitsraad.

2. Het college van bestuur van een universiteit als bedoeld in artikel VII, eerste lid, stelt het voorlopig reglement vast. Het in de eerste volzin bedoelde reglement behoeft de goedkeuring van de raad van toezicht van die universiteit.

3. In het voorlopig reglement worden de onderwerpen, bedoeld in artikel 9.31 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, geregeld.

4. Zo spoedig mogelijk na de verkiezing, bedoeld in het eerste lid, stelt het college van bestuur het reglement, bedoeld in artikel 9.34 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, vast.

5. Het voorlopig reglement vervalt met ingang van het tijdstip waarop het reglement, bedoeld in het vierde lid, door het college van bestuur is vastgesteld.

6. Artikel 9.34, tweede tot en met vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek blijft buiten toepassing tot het tijdstip, bedoeld in het vijfde lid.

ARTIKEL IX

1. Er is een tijdelijke commissie voor geschillen inzake universitaire medezeggenschapsaangelegenheden.

2. De tijdelijke commissie voor geschillen bestaat uit drie leden en drie plaatsvervangende leden. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden. Artikel 9.39, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is van toepassing.

3. De tijdelijke commissie voor geschillen neemt kennis van geschillen betreffende de invoering van titel 2 van hoofdstuk 9 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

4. De uitspraak van de tijdelijke commissie voor geschillen is bindend voor het college van bestuur en de raad van een openbare universiteit als bedoeld in artikel 1.8 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

5. De tijdelijke commissie voor geschillen beëindigt haar werkzaamheden met ingang van het tijdstip waarop de commissie voor geschillen, bedoeld in artikel 9.39 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, voor de eerste keer is samengesteld. De tijdelijke commissie voor geschillen handelt de geschillen af waarvan zij voorafgaand aan het in de eerste volzin bedoelde tijdstip kennis heeft genomen.

ARTIKEL X

De artikelen 17f, tweede lid, tweede volzin, en 31a, derde lid, tweede volzin, van de Wet op de studiefinanciering zijn niet van toepassing op studiepunten die de studerende vóór 28 augustus 1996 heeft behaald als gevolg van een vrijstelling.

ARTIKEL XI

De tekst van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt in het Staatsblad geplaatst. Voor de plaatsing in het Staatsblad wordt deze door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen overgebracht in de geldende spelling.

ARTIKEL XII

1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van de in het tweede, derde en vierde lid genoemde bepalingen.

2. Artikel I onderdeel N, derde lid, treedt in werking met ingang van 1 juli 1998.

3. Artikel I onderdeel R, wat artikel 9.36 betreft, en artikel II treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

4. Artikel IV treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 3 september 1996.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Naar boven