24 575
Wijziging van de Ambtenarenwet en de Militaire Ambtenarenwet 1931 in verband met het verrichten van nevenwerkzaamheden

nr. 36a
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 december 1996

Naar aanleiding van de vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA merkt de regering het volgende op.

De leden van de CDA-fractie wilden weten hoe in de huidige situatie het toezicht verloopt op nevenwerkzaamheden die de belangen van de dienst kunnen raken. In de huidige situatie is er geen geregeld toezicht op bedoelde nevenwerkzaamheden. Een dergelijk toezicht zal vorm kunnen krijgen nadat de meldingsplicht, zoals die in het onderhavige voorstel van wet is opgenomen, zal zijn geïmplementeerd in de diverse ambtenarenreglementen. Momenteel zal in concreto slechts achteraf blijken van een nevenwerkzaamheid die schadelijk is of kan zijn voor de functievervulling. Alsdan zal de desbetreffende minister tot het opleggen van een verbod kunnen komen.

In antwoord op de vraag hoe vaak in de afgelopen vijf jaar ten aanzien van rijksambtenaren wegens ongewenste nevenwerkzaamheden is ingegrepen, van welke aard de bezwaren waren en of daaruit geschillen zijn voortgevloeid die aan de rechter zijn voorgelegd delen wij mede dat er voor de rijksdienst geen overzicht wordt gehouden van de gevallen waarin sprake is geweest van ongewenste nevenwerkzaamheden, welke bezwaren zich manifesteerden en in welke gevallen de rechter is ingeschakeld. Met betrekking tot rijksambtenaren is sinds 1991 slechts weinig jurisprudentie gepubliceerd. Wij noemen:

– AR (Arrondissementsrechtbank Utrecht 5 maart 1993, AW 91/72 (TAR (Tijdschrift voor Ambtenarenrecht) 1993, 112), waarin het verbod aan een medewerker van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) werd bevestigd om nevenwerkzaamheden te verrichten in een door hem en anderen opgerichte onderneming die milieu-adviezen geeft, hetgeen kan leiden tot belangenvermenging;

– CRvB 23 juni 1994, AW 1993/267 (TAR 1994, 179) waarin in het hoger beroep van een collega van de RIVM-medewerker (zie de vorige casus) nogmaals het verbod nevenwerkzaamheden te verrichten in bovengenoemde onderneming in verband met de (mogelijke) belangenvermenging als gevolg van overlapping van de werkterreinen, werd bevestigd.

– AR Zwolle 11 maart 1993, AW 93/245 (TAR 1993, 133) waarin een besluit om geen ontheffing te verlenen van het verbod tot het verrichten van nevenwerkzaamheden ex artikel 90 van het Ambtenarenreglement voor de Rijkspolitie 1975 (ARRP) werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat afgewogen moet worden of objectief gezien te verwachten is dat de nevenwerkzaamheden van een politieambtenaar bij een bouwmaterialenhandel dienst functievervulling dan wel het aanzien van het politieambt kunnen schaden. Een schadelijke aard van de nevenwerkzaamheden kan niet worden aangenomen louter op basis van een door één burger geuite beschuldiging dat de politie onvoldoende optreedt tegen parkeerovertredingen tegenover de bouwmaterialenhandel, omdat de politieambtenaar daar nevenwerk verricht – een beschuldiging die overigens niet was gerelateerd aan een gedraging van de betrokken politieambtenaar – en een – ongegrond gebleken – klacht over een ingrijpen van die politieambtenaar in een twist tussen die burger en een derde tijdens het verrichten van de nevenwerkzaamheden terwijl dat ingrijpen daarmee in feite geen verband hield.

De leden van de CDA-fractie vroegen voorts naar de betaalde nevenwerkzaamheden van de hoogste rijksambtenaren, de vergoedingen daarvoor en in hoeverre deze aan hen ten goede komen. Ook hier geldt dat er geen overzicht van de gevraagde gegevens beschikbaar is. Uitzondering geldt voor het overizcht van commissarissen van overheidswege (zie artikel 63a, eerste lid, van het ARAR). Dit laatste overzicht is geactualiseerd toegezonden op 15 april 1996 in het kader van de beantwoording van desbetreffende vragen van de leden der Tweede Kamer Remkes, Hoogervorst en Voûte-Droste (Kamerstukken II, 1995/96, Aanhangsel 960). Overigens valt een zodanige commissarisfunctie eigenlijk niet onder het begrip nevenwerkzaamheid waarop in onderhavig wetsvoorstel wordt gedoeld. De commissarisfunctie maakt veelal onderdeel uit van, althans houdt verband met de ambtelijke functie. Dit laatste geldt in nog sterkere mate voor (neven)functies als bedoeld in het tweede lid van artikel 63a ARAR. Eventuele vergoedingen voor de hier bedoelde functies komen ingevolge voornoemde ARAR-bepaling in 's Rijks kas.

Op de vraag of de nevenwerkzaamheden van de hoogste rijksambtenaren tot toepassing kunnen leiden van de op artikel 125, eerste lid, onderdeel k, van de Ambtenarenwet te baseren regels moet het antwoord bevestigend luiden. Het zal dan uiteraard niet gaan om de zojuist aangeduide functies als bedoeld in artikel 63a, eerste en tweede lid, ARAR; deze functies kunnen niet tot verboden functies behoren, gelet op de in dat artikel aangegeven rol van het bevoegd gezag bij de benoeming daarin. Zodra de meldingsplicht zal zijn ingevoerd kan zich de situatie voordoen dat een (voorgenomen) nevenwerkzaamheid wordt gemeld ten aanzien waarvan het bevoegd gezag van oordeel is dat daardoor de goede functievervulling of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid is verzekerd.

Alsdan zal de toepassing van de op artikel 125, eerste lid, onderdeel k, van de Ambtenarenwet gebaseerde regels leiden tot een verbod tot het verrichten van die nevenwerkzaamheid, althans indien geen lichter middel aanwezig is om de goede functionering van de ambtenaar of de dienst te verzekeren.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling

Naar boven