24 481
Wijziging van de Rampenwet en andere wetten in verband met de uitbreiding van de reikwijdte van de Rampenwet tot zware ongevallen en de regeling van enige andere onderwerpen

nr. 18d
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 juni 1997

Op 11 maart jl. vond in uw Kamer de mondelinge behandeling plaats van het wetsvoorstel Wijziging van de Rampenwet en andere wetten in verband met de uitbreiding van de reikwijdte van de Rampenwet tot zware ongevallen en de regeling van enige andere onderwerpen (24 481). Ik heb tijdens die behandeling toegezegd u nader te informeren over een tweetal zaken, te weten (1) de voortgang van het project Versterking Geneeskundige Hulpverlening bij Rampen met name op het punt van de noodzakelijke aanschaffingen, en (2) de oefening crisisbeheersing voor bewindslieden. Door verschillende omstandigheden heeft de beantwoording van de gestelde vragen langer geduurd dan te doen gebruikelijk. Met mijn excuses daarvoor treft u de toegezegde nadere informatie hieronder aan.

Ad 1: Project Versterking Geneeskundige Hulpverlening bij Rampen (PVGHR)

De hierover gestelde vragen vonden hun grondslag in zorgen van althans een aantal leden van uw Kamer over de voortgang in de verbetering van organisatie en logistiek van de rampenbestrijding. Inmiddels is met voortvarendheid verder gewerkt. Zoals tijdens het debat in uw Kamer is aangegeven, zijn er nauwe raakvlakken met het beleid dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) voert, meer in het bijzonder met het opzetten van een nieuwe structuur voor de ambulancezorg en voor de traumazorg. Dat noopte ertoe met naar de «klokken gelijk te zetten». Dit overleg met de minister van VWS heeft ertoe geleid dat op dinsdag 3 juni jl. een brief van ons beiden aan de Tweede Kamer is gezonden waarin wij onze gezamenlijke beleidsvoornemens kenbaar maken. Tevens is daarbij gevoegd het eindbeeld voor de geneeskundige hulpverlening bij rampen en het – geactualiseerde – projectprogramma «Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen». Deze brief is, met de bijlagen, in afschrift aan uw Kamer gezonden. In de daarbij gevoegde gezamenlijke nota «Met zorg verbonden» benadrukken wij de koppeling tussen verschillende in gang gezette ontwikkelingen tot een samenhangend proces voor delen van de spoedeisende geneeskundige hulpverlening bij zowel kleinschalig als grootschalig optreden. Een voorwaarde voor adequate geneeskundige hulpverlening bij grootschalig optreden is namelijk, dat ook de dagelijkse spoedeisende hulpverlening goed verloopt.

Met betrekking tot het traject van de aanschaffingen kan ik u melden dat februari jl. met alle betrokkenen uit het veld overeenstemming is bereikt over de samenstelling van deze uitrusting en het daarbij behorende vervoersconcept. De middelen daarvoor zijn beschikbaar. Eind november van dit jaar zal de eerste basisuitrusting worden uitgereikt.

Nu de beantwoording van de in uw Kamer gestelde vragen als het ware is ingehaald door de inmiddels aan de Tweede Kamer gezonden, nieuwe informatie, moge ik u voor de verdere voortgang in het project verwijzen naar de brief met bijlagen aan de Tweede Kamer. Doelstelling is in het jaar 2000 de organisatie van de geneeskundige hulpverlening bij rampen operationeel te hebben.

Ad 2: Oefening crisisbeheersing voor bewindspersonen

Op 11 november 1996 heeft op initiatief van de minister-president en mij een crisisbeheersingsoefening plaatsgevonden op politiek-bestuurlijk niveau. Deelnemers waren de minister-president, de ministers van Binnenlandse Zaken, van Defensie, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat, de staatssecretaris van Justitie, alsmede beleidsambtenaren van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Buitenlandse Zaken en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Doelstelling van de oefening was enerzijds bewindslieden vertrouwd te maken met een aantal aspecten van crisisbesluitvorming. Anderzijds was de oefening nadrukkelijk ook bedoeld als signaal dat voor crisisbeheersing en rampenbestrijding oefenen op alleniveaus – dus ook op landelijk en politiek-bestuurlijk niveau – aandacht verdient. Ik wijs in dit verband ook op het rapport «Meer en beter oefenen voor de rampenbestrijding» van de Adviescommissie Oefenen Rampenbestrijding (de commissie-Hermans). Dit rapport heb ik op 21 december 1995 aan het parlement aangeboden en mijn standpunt over de aanbevelingen van de commissie heb ik het parlement op 9 juli 1996 doen toekomen (Kamerstukken II 1995–1996, 21 516, nr. 6).

De oefening bestond uit twee rondes van elk circa één uur, waarin de deelnemers werden geconfronteerd met een aantal politiek-bestuurlijke dilemma's waarover binnen zeer korte tijd een besluit moest worden genomen. Het scenario voorzag in incidenten die zich tegelijkertijd afspeelden op de Westerschelde, te weten een aanvaring tussen een chemicaliën-tanker en een cruise-schip, dat – naar later in de oefening zou blijken – gegijzeld werd door een onbekend aantal terroristen.

De oefening werd georganiseerd door en vond plaats in het Landelijk Coördinatiecentrum van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Het adviesbureau Berenschot verleende bijstand aan de organisatie.

De bevindingen met de oefening worden betrokken bij de evaluatie van het crisisbeheersingsbeleid op rijksniveau, waarover ik de Kamer nog dit najaar nader zal informeren.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven