24 481
Wijziging van de Rampenwet en andere wetten in verband met de uitbreiding van de reikwijdte van de Rampenwet tot zware ongevallen en de regeling van enige andere onderwerpen

nr. 18b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 29 januari 1997

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het voorlopig verslag dat de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat heeft uitgesproken over dit wetsvoorstel. De leden van de verschillende fracties hebben daarin een aantal vragen gesteld die hieronder worden beantwoord in de volgorde waarin deze zijn gesteld.

De leden van de VVD-, SGP-, GPV- en RPF-fractie hebben de vraag gesteld of, en zo ja, welke andere procedures zouden zijn gehanteerd bij de bestrijding van de vliegtuigramp op 15 juli 1996 met de Belgische C-130 Hercules op de Vliegbasis Eindhoven, indien ten tijde van die ramp reeds de reikwijdte van de Rampenwet was uitgebreid tot zware ongevallen. Voor de bestrijding van het onderhavige incident zou dit geen enkel verschil hebben gemaakt. Immers dit incident is bestreden als een ramp in de zin van de Rampenwet. Dit betekent dat gebruik is gemaakt van de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden uit de Rampenwet, alsmede van de bestuurlijke en operationele coördinatiestructuur die is neergelegd in de op deze wet gebaseerde Handleiding Rampenbestrijding. Zo had de burgemeester ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Rampenwet het opperbevel bij het repressieve optreden op de Vliegbasis Eindhoven vanaf het moment dat hij wist of had kunnen weten dat de vliegtuigramp had plaatsgevonden. Tot dat moment droeg de Minister van Defensie de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het repressieve optreden.

De leden van de genoemde fracties vroegen zich voorts af of het onderhavige wetsvoorstel adequaat is voor de bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval. Ik ga er vanuit dat met «wetsvoorstel» de Rampenwet wordt bedoeld, omdat het onderhavige wetsvoorstel geen nieuwe bevoegdheden aan bestuurlijk en operationeel verantwoordelijken met het oog op het bestrijden van een ramp toekent, maar slechts regelt dat de huidige bevoegdheden in geval van een ramp, ook kunnen worden gehanteerd ten tijde van een zwaar ongeval.

Of de bevoegdhedenverdeling, zoals vastgelegd in de Rampenwet en de daarmee samenhangende bestuurlijke en operationele coördinatiestructuur uit de Handleiding Rampenbestrijding, adequaat was bij de bestrijding van de vliegtuigramp te Eindhoven, zal aan de orde komen in het tweede deel van het onderzoek van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding. Hierin zal de inspectie onder meer ingaan op de wijze waarop de betrokken bestuurders hun verantwoordelijkheden hebben vervuld en hun bevoegdheden hebben uitgeoefend, alsmede op de vraag of deze bevoegdheden toereikend waren. Naar verwachting zal de inspectie hierover in maart a.s. rapporteren.

Overigens was één van de conclusies uit de evaluatie van het optreden van de overheid bij de bestrijding van de wateroverlast en haar gevolgen (kamerstukken II 1995/96, 24 071, nr. 28) dat de bestaande bevoegdhedenverdeling in geval van de bestrijding van een ramp ten tijde van de wateroverlast in algemene zin adequaat is gebleken. Ook de ervaring die in de afgelopen jaren met het optreden bij zware ongevallen en andere rampen dan de vliegtuigramp te Eindhoven is opgedaan, geven geen aanleiding tot een andere opvatting. Weliswaar zijn er ten tijde van de watersnood 1995 problemen opgetreden op het terrein van de bestuurlijke en operationele coördinatie, maar die behoeven niet te worden opgelost door wetswijziging.

De leden van de fractie van GroenLinks wilden mijn mening vernemen over de suggestie om vaste gespecialiseerde teams paraat te houden, zodat deze bijvoorbeeld per helikopter ingezet kunnen worden bij zware ongevallen en rampen.

Uitgangspunt van de rampenbestrijdingsorganisatie is dat onder alle omstandigheden flexibel en multifunctioneel op een rampsituatie kan worden gereageerd door de diensten die met de gewone dagelijkse hulpverlening (zoals brandweer, politie en ambulancediensten) zijn belast, waarbij de brandweer de spilfunctie vervult. Iedere operationele dienst vormt als het ware een gespecialiseerd team, voorzien van op zijn taken toegesneden personeel en materieel.

Bij het bestrijden van een ramp kan daarnaast gebruik worden gemaakt van de faciliteiten van andere diensten dan de diensten die dagelijks hulp verlenen, zoals traumateams, het Nederlandse Rode Kruis en de Koninklijke Nederlandse Bond tot het Redden van Drenkelingen. Verder wordt met het oog op de grootschalige hulpverlening in het gehele land gewerkt aan de totstandkoming van de zogenaamde snel inzetbare groepen ter medische assistentie (SIGMA's) en ambulanceteams.

De ervaring heeft geleerd dat de hulpverleningsdiensten over het algemeen adequaat optreden bij rampen en zware ongevallen. Evenwel kan niet worden voorkomen dat er ten tijde van het bestrijden van een ramp of een zwaar ongeval fouten worden gemaakt. Rampenbestrijding betekent immers optreden in een situatie waarin snel handelen vereist is en waarbij tegelijkertijd meestal sprake is van grote onduidelijkheid en onzekerheid over de ernst van het gevaar en de beste wijze van aanpak van de ramp. Daarom is het – de leden van de fractie van GroenLinks wijzen daar ook op – van belang dat de betrokken hulpverleners goed opgeleid en geoefend zijn. Om dat te bewerkstelligen is een aantal initiatieven ontplooid.

Voor een groot aantal functionarissen die een taak hebben in het kader van de rampenbestrijding, worden opleidingen voor de rampenbestrijding verzorgd. Zo wordt in de modulaire opleidingsstructuur van de brandweer, naast bijvoorbeeld brandbestrijding, ook aandacht besteed aan rampenbestrijding.

Op dit moment wordt het pakket aan opleidingen voor de rampenbestrijding herijkt. Zoals ik in mijn brief van 9 juli 1996 (kamerstukken II 1995/96, 21 516, nr. 6) aan de voorzitter van de Tweede Kamer heb aangegeven, is het doel van deze herijking dat eind 1997 de bestaande opleidingen voor de functies binnen de rampenbestrijding, waar nodig, zijn geactualiseerd en eventuele aanvullende opleidingen zijn ontwikkeld. Aan de hand van deze herijking zal tevens worden bezien welke opleidingen zo essentieel zijn voor de rampenbestrijding dat zij door de Minister van Binnenlandse Zaken dienen te worden aangewezen als opleidingen die met een rijksexamen worden afgesloten.

Voor de kwaliteit van de rampenbestrijding is het van wezenlijk belang dat door zowel de parate diensten als de bestuurlijk verantwoordelijken wordt geoefend. Behalve tijdens daadwerkelijke rampen kan immers alleen tijdens oefeningen worden getoetst of de bestuurlijke en operationele leiding adequaat functioneert en of de diensten afzonderlijk en gezamenlijk voldoende voor hun taken zijn toegerust en kan daarvan worden geleerd. Daarom is er al veel gedaan om te stimuleren dat er goed en regelmatig wordt geoefend, maar er kan nog meer en beter worden geoefend. Met het oog daarop heeft in december 1995 de Adviescommissie Oefenen Rampenbestrijding in haar rapport «Meer en beter oefenen» een aantal aanbevelingen gedaan. In mijn hiervoor aangehaalde brief van 9 juli 1996 heb ik mijn standpunt kenbaar gemaakt met betrekking tot deze aanbevelingen en aangegeven dat het voor het realiseren van een beter geoefende rampenbestrijdingsorganisatie van belang is dat deze aanbevelingen worden opgevolgd.

Het lid Hendriks is van mening dat het wetsvoorstel nog enige aanpassing behoeft waar het gaat om de definitie van het begrip «ramp». Deze aanpassing acht hij nodig omdat de definitie van ramp uit de Rampenwet niet zou overeenkomen met de omschrijving van het begrip «ramp», zoals die wordt gehanteerd met betrekking tot de geneeskundige hulpverlening bij rampen. Deze veronderstelling is echter niet juist. Ook indien het gaat om het verlenen van geneeskundige hulp bij rampen wordt uitgegaan van de definitie van ramp uit de Rampenwet. Ik verwijs hiervoor naar artikel 1, onder b, van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen. Er is dan ook geen reden om de omschrijving van ramp in de Rampenwet aan te passen.

De definitie van ramp in deze wet heeft een bestuurlijk-juridisch karakter en bestaat uit twee elementen. Het eerste element heeft betrekking op een ernstige verstoring van de algemene veiligheid, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen dan wel grote materiële belangen in ernstige mate worden bedreigd. Het tweede element betreft de noodzaak van een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende discipline. Wanneer wordt voldaan aan deze twee elementen kan bestuurlijke en operationele coördinatie plaatsvinden op grond van de Rampenwet en de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen. Een ramp in de zin van de Rampenwet hoeft echter in medische zin nog geen ramp te zijn. Zo kon het neerstorten van de Boeing van El-Al in de Bijlmermeer in 1992 worden gekenmerkt als een ramp in de zin van de Rampenwet, terwijl er medisch gezien volgens de definitie die het lid Hendriks heeft aangehaald, nauwelijks sprake was van een ramp.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven