nr. 120a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN
DE HOGE COLLEGES VAN STAAT1
Vastgesteld 11 februari 1997
Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de CDA-fractie
aanleiding tot het stellen van de volgende vragen en het maken van de volgende
opmerkingen.
Het was deze leden ter ore gekomen dat onder de groep pensioengerechtigden
die in het verleden meer dan 40 dienstjaren hebben opgebouwd grote onvrede
is ontstaan over de regeling waarbij de verruiming van het aantal in aanmerking
te nemen dienstjaren slechts geldt voor dienstjaren na 31-12-1995 waardoor
reeds gepensioneerden niet van deze verruiming profiteren. Zij ervaren dit
als onrechtvaardig omdat zij immers in hun dienstjaren die boven het toen
geldende maximum uitgingen op dezelfde wijze hebben bijgedragen aan de financiering
van hun pensioen als de nieuwe gevallen nu doen. Als deze leden goed zijn
geïnformeerd ging het deze groep niet om het met terugwerkende kracht
aanvullen van pensioenuitkeringen over voorgaande jaren maar om het vanaf
1996 vallen onder dezelfde, nu geldende berekeningsgrondslag.
Het was deze leden opgevallen dat de minister, bij de behandeling in de
Tweede Kamer, het pleidooi van deze groep verwerpt op voornamelijk formele
gronden: het is nu eenmaal zo afgesproken in het arbeidsvoorwaardenoverleg
en dat is moeilijk open te breken. Deze leden zouden het op prijs stellen
als de bewindsman in meer materiële zin zou willen ingaan op de (rechts)gronden
waarop dit verschil in behandeling is gebaseerd en op de bijzondere zorg die
hij ongetwijfeld heeft voor de positie van de niet-meer-actieven die als zodanig
aan de onderhandelingstafel niet aanwezig zijn.
Is de indruk juist dat (gezien het grote aantal dienstjaren) deze groep
voor een groot deel bestaat uit mensen wier eertijdse salaris en huidig pensioen
betrekkelijk laag zijn?
Kan de minister aangeven op welke wijze het door hem gehanteerde «solidariteits»-argument
(Handelingen Tweede Kamer, Vergaderjaar 1996–1997, nr. 12, blz. 34–2804)
functioneert ter onderbouwing van verschillen tussen aantallen meetellende
dienstjaren? Zijn er voorbeelden van andere gevallen waarin op
grond van solidariteitsoverwegingen dienstjaren niet meetellen?
Met betrekking tot het arbeidsvoorwaardenoverleg zouden deze leden gaarne
antwoord ontvangen op de volgende vragen:
– is het onderhavige onderwerp expliciet aan de orde geweest in
dat overleg en op welke gronden hebben partijen toen besloten tot de gemaakte
keuze?
– welke partijen hebben expliciet een ruimhartiger behandeling van
de reeds gepensioneerden afgewezen?
– waarom is het «open breken van het onderhandelingsresultaat»
(wellicht beter: het heroverwegen ervan) zo moeilijk, of zelfs «niet
mogelijk», zoals de minister aan de Tweede Kamer meldde? Van welke partijen
verwacht de minister verzet tegen heroverweging van het besluit?
De minister zegde de Tweede Kamer toe de hier bedoelde zaak «kenbaar
te maken aan de gesprekspartners» en te zien «hoe zich dat verder
ontwikkelt» en «de Kamer daarover (te) informeren» (Handelingen
blz. 34–2805). Kan de minister mededelen hoe de zaak zich sinds de behandeling
van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer op 4 december jl. heeft
ontwikkeld?
De voorzitter van de commissie,
Grewel
De griffier van de commissie,
Hordijk
XNoot
1Samenstelling: Postma (CDA), Holdijk (SGP), Van Dijk (CDA), Staal (D66),
Jurgens (PvdA), De Beer (VVD), Batenburg (AOV), Rensema (VVD), Schoondergang-Horikx
(GL), Grewel (PvdA) (voorzitter), Hendriks, Bierman, Wiegel (VVD), De Wit
(SP), Hirsch Ballin (CDA).