24 234
Uitbreiding van de Wet bodembescherming met bijzondere regels inzake sanering van de waterbodem

nr. 143
GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

19 december 1996

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet bodembescherming uit te breiden met bijzondere regels inzake onderzoek en sanering van gevallen van waterbodemverontreiniging;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet bodembescherming wordt gewijzigd als volgt.

A

De artikelen 14 en 91, tweede lid vervallen.

B

Artikel 29, derde lid, komt te luiden:

3. De termijn, bedoeld in het tweede lid, wordt opgeschort indien de onderzoeksgegevens welke zijn verstrekt onvoldoende zijn om een beslissing te kunnen nemen. Gedeputeerde staten bieden in dat geval degene die de nadere onderzoeksgegevens heeft verstrekt, dan wel de melding heeft gedaan, de gelegenheid de benodigde gegevens alsnog te verstrekken binnen een daarbij te stellen termijn.

C

In artikel 35, tweede lid, wordt «het Rijk» vervangen door: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat

D

Artikel 37, tweede lid, komt te luiden:

2. Indien gedeputeerde staten vaststellen dat van urgentie sprake is als bedoeld in het eerste lid, bepalen zij dat met de sanering dient te worden begonnen voor een door hen vast te stellen tijdstip dat ligt:

a. zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de beschikking, bedoeld in het eerste lid, doch uiterlijk vier jaar nadien, of

b. ten minste vier jaar na de inwerkingtreding van die beschikking.

E

Artikel 51, tweede lid, wordt vervangen door:

2. Het bij of krachtens de artikelen 15, derde lid, en 17, tweede tot en met zevende lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

F

In hoofdstuk IV wordt na artikel 63 een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 5. Bijzondere regels inzake sanering van de waterbodem

§ 5.1. Rijkswateren

Artikel 63a

1. In gevallen waarin de verontreiniging of aantasting de bodem onder oppervlaktewater betreft waarvoor Onze Minister van Verkeer en Waterstaat waterkwaliteitsbeheerder is, berusten de in de artikelen 21, 27, 28, 29, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 48, 49 en 55 aan gedeputeerde staten, de in artikel 39 aan provinciale staten en de in artikel 50 aan Onze Minister toegekende taken en bevoegdheden in afwijking van die artikelen bij Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

2. Gelijke taken en bevoegdheden berusten bij Onze Minister van Verkeer en Waterstaat voor zover de verontreiniging of aantasting de kust of de oever van oppervlaktewater betreft, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die verontreiniging of aantasting geen gevolgen heeft voor de bodem onder dat water.

3. In een geval als bedoeld in het eerste of tweede lid vergoedt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat de schade ten gevolge van een bevel als bedoeld in artikel 49 juncto artikel 30, derde of vierde lid, en is artikel 74, tweede, derde en vierde lid, op die schadevergoeding van overeenkomstige toepassing.

4. In een geval als bedoeld in het eerste of tweede lid:

a. blijft artikel 49, derde lid, buiten toepassing;

b. doet Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een vordering als bedoeld in artikel 50, zonder een verzoek van gedeputeerde staten ter zake, gaat hij niet tot vordering over dan nadat hij heeft getracht hetgeen gevorderd moet worden te verkrijgen bij minnelijke schikking en legt hij een verslag van het met de betrokken rechthebbende daaromtrent gevoerde overleg over bij de kennisgeving aan de Staten-Generaal, en

c. blijven de artikelen 76 tot en met 86 buiten toepassing.

5. In gevallen waarin de verontreiniging of aantasting van de bodem of de gevolgen daarvan, niet beperkt zijn tot de bodem, bedoeld in het eerste lid, of de kust of de oever, bedoeld in het tweede lid, plegen Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde staten, alvorens van hun bevoegdheden gebruik te maken, terzake overleg.

Artikel 63b

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat stelt jaarlijks een programma vast met betrekking tot de hem bekende onderzoeksgevallen en gevallen van ernstige verontreiniging, waarbij sprake is van een verontreiniging of aantasting als bedoeld in artikel 63a, eerste of tweede lid, hierna te noemen: saneringsprogramma voor de waterbodem van rijkswateren.

2. Het saneringsprogramma voor de waterbodem van rijkswateren bevat met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde gevallen ten minste een overzicht van de door of vanwege Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en van de aan hem bekende door anderen in de eerstvolgende vier jaren te verrichten activiteiten en een aanduiding van het tijdstip waarop met het onderzoek of de sanering van die gevallen zal of dient te worden aangevangen.

3. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat pleegt bij de voorbereiding van het saneringsprogramma voor de waterbodem van rijkswateren overleg met de overheidsorganen die betrokken zijn of een belang hebben bij de activiteiten, bedoeld in het tweede lid.

4. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat legt het saneringsprogramma voor de waterbodem van rijkswateren bij de aanbieding van de rijksbegroting over aan de Staten-Generaal. Het gaat vergezeld van een verslag over de besteding in het voorafgaande kalenderjaar van gelden op de begroting, bestemd voor de sanering van de bodem van rijkswateren.

5. Ten aanzien van de inhoud van het verslag, bedoeld in het vierde lid, tweede volzin, is artikel 84, tweede lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 63c

1. Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop:

a. belanghebbende natuurlijke personen en rechtspersonen worden betrokken bij de voorbereiding van het saneringsprogramma voor de waterbodem van rijkswateren, en

b. gedeputeerde staten van de provincie en burgemeester en wethouders van de gemeente waar zich een geval voordoet, waarin nader onderzoek zal plaats vinden, of waar zich een geval van ernstige verontreiniging voordoet, dat is opgenomen in het saneringsprogramma voor de waterbodem van rijkswateren dan wel daarin tussentijds is opgenomen, alsmede ingezetenen van die provincie of gemeente, andere waterkwaliteitsbeheerders en andere bij de uitvoering van dat nader onderzoek, het saneringsonderzoek of de sanering van dat geval een belang hebbende overheidsorganen en natuurlijke of rechtspersonen bij die uitvoering worden betrokken.

2. Tot de in het eerste lid bedoelde regels behoren in ieder geval regels omtrent:

a. de wijze waarop het ontwerp van het saneringsprogramma voor de waterbodem van rijkswateren dan wel gegevens die betrekking hebben op het nader onderzoek, het saneringsonderzoek of de sanering van de in dat programma opgenomen gevallen worden bekendgemaakt;

b. de wijze waarop de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde organen en personen in staat worden gesteld hun mening omtrent het ontwerp van het saneringsprogramma voor de waterbodem van rijkswateren onderscheidenlijk de uitvoering van het nader onderzoek, het saneringsonderzoek of de sanering kenbaar te maken en daarover met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van gedachten te wisselen;

c. de rapportering over de onder b bedoelde inspraak en over de uitkomsten daarvan;

d. de wijze waarop belanghebbende natuurlijke personen en rechtspersonen in de gelegenheid worden gesteld hun beklag te doen over de uitvoering van de regeling.

§ 5.2. Regionale wateren

Artikel 63d

1. In gevallen van verontreiniging of aantasting van de bodem onder oppervlaktewater ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan artikel 6, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, berusten de in artikel 48 en 49, eerste en tweede lid, juncto artikel 30 aan gedeputeerde staten toegekende taken en bevoegdheden bij de waterkwaliteitsbeheerder. Het bepaalde in de eerste volzin is tevens van toepassing op gevallen van verontreiniging of aantasting van de oever van oppervlaktewater als bedoeld in die volzin, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die verontreiniging of aantasting geen gevolgen heeft voor de bodem onder dat water.

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid:

a. is met betrekking tot de uitoefening van de krachtens dat lid aan de waterkwaliteitsbeheerder toekomende bevoegdheden artikel 47 van overeenkomstige toepassing;

b. treedt, indien de waterkwaliteitsbeheerder een bevel geeft als bedoeld in artikel 35, eerste lid, juncto artikel 30, of als bedoeld in artikel 49 juncto artikel 30, voor de toepassing van artikel 55 de waterkwaliteitsbeheerder in de plaats van gedeputeerde staten, en

c. wordt de schade ten gevolge van een door de waterkwaliteitsbeheerder gegeven bevel als bedoeld in artikel 49 juncto artikel 30, derde of vierde lid, vergoed door de waterkwaliteitsbeheerder, en is artikel 74, tweede, derde en vierde lid, op die schadevergoeding van overeenkomstige toepassing.

3. De opgave op grond van artikel 41 wordt ook gedaan door de waterkwaliteitsbeheerder voor zover het betreft hem bekende onderzoeksgevallen en gevallen van ernstige verontreiniging in de bodem onder oppervlaktewater dat tot zijn beheer behoort. Artikel 41, eerste lid, tweede volzin, is ten aanzien van de waterkwaliteitsbeheerder van overeenkomstige toepassing.

Artikel 63e

1. In de gevallen als bedoeld in artikel 63d, eerste lid, stelt de waterkwaliteitsbeheerder, indien er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, een saneringsplan op. Het saneringsplan gaat vergezeld van de resultaten van het nader onderzoek alsmede van de resultaten van het saneringsonderzoek.

2. Ten aanzien van de inhoud van het saneringsplan is artikel 39, eerste lid, eerste volzin, onder a tot en met f, van overeenkomstige toepassing.

3. Het saneringsplan behoeft de instemming van gedeputeerde staten. Artikel 39, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 63f

In gevallen als bedoeld in artikel 63d, eerste lid:

a. stellen gedeputeerde staten, ingeval een melding wordt gedaan overeenkomstig artikel 27 of 28, tevens de waterkwaliteitsbeheerder daarvan op de hoogte;

b. nemen gedeputeerde staten geen beschikking als bedoeld in de artikelen 29, eerste lid, 37, vijfde lid, 38, vierde of vijfde lid, 39, tweede lid, of 40, eerste of tweede lid, dan na de waterkwaliteitsbeheerder de gelegenheid te hebben geboden hen terzake van advies te dienen en stellen zij de waterkwaliteitsbeheerder van de door hen genomen beschikking op de hoogte;

c. gaan gedeputeerde staten niet over tot het geven van een bevel krachtens artikel 43 dan na tevens de waterkwaliteitsbeheerder de gelegenheid te hebben geboden hen terzake van advies te dienen en zenden zij een exemplaar van de beschikking ook aan de waterkwaliteitsbeheerder, en

d. zenden gedeputeerde staten een exemplaar van een beschikking als bedoeld in artikel 44, ook aan de waterkwaliteitsbeheerder.

Artikel 63g

Bij provinciale verordening:

a. wordt geregeld op welke wijze de waterkwaliteitsbeheerder aan gedeputeerde staten informatie dient te verschaffen omtrent de resultaten van door hem uitgevoerde saneringen en de besteding van de daarvoor aan hem toegekende gelden;

b. kan nader worden geregeld welke gegevens moeten worden opgenomen in het saneringsplan, bedoeld in artikel 63e.

Artikel 63h

In gevallen waarin de verontreiniging of aantasting van de bodem of de gevolgen daarvan zich niet beperken tot de bodem of de oever van het oppervlaktewater dat tot het beheer van de desbetreffende kwaliteitsbeheerder hoort, plegen gedeputeerde staten en de betrokken waterkwaliteitsbeheerder, alvorens van hun bevoegdheden gebruik te maken, terzake overleg.

§ 5.3. Bijzondere bepalingen met betrekking tot onderhoudsbaggerwerk

Artikel 63i

1. Bij een melding als bedoeld in artikel 28, welke slechts betrekking heeft op een voornemen om een oppervlaktewater op diepte te brengen:

a. zijn de artikelen 28, vijfde lid, tweede volzin, 37, 52 en 63c, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder b en c, niet van toepassing,

b. wordt een beschikking als bedoeld in artikel 29, eerste lid, uiterlijk genomen:

1°. binnen vier weken na ontvangst van de melding, indien niet een openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is;

2°. binnen dertien weken na ontvangst van de melding, in andere gevallen dan bedoeld onder ten eerste, en

c. kan bij deze beschikking ten aanzien van de gemelde activiteiten tevens ontheffing worden verleend van artikel 39, indien bij de melding daarom is verzocht.

2. Indien de melding een ingewikkeld geval betreft en er is geen openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, kan het bestuursorgaan, binnen vier weken na ontvangst van de melding, de termijn van vier weken die is bedoeld in het eerste lid, onder b, onder ten eerste, met ten hoogste vier weken verlengen.

3. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, onder c, kan slechts worden verleend:

a. indien bij de melding voldoende gegevens zijn verstrekt waaruit blijkt wat de nadelige gevolgen kunnen zijn van het baggerwerk voor de verspreiding, het onderzoek of de sanering van het deel van het geval van ernstige verontreiniging dat niet wordt verplaatst, en

b. indien de waterkwaliteitsbeheerder in de gelegenheid is gesteld terzake advies uit te brengen.

4. Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, onderscheidenlijk bij provinciale verordening, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de gegevens, bedoeld in het derde lid, onder a.

5. Aan een ontheffing kunnen beperkingen worden verbonden met betrekking tot het oppervlaktewater waarop deze betrekking heeft, alsmede met betrekking tot de tijd waarvoor deze geldt. Voorts worden aan een ontheffing de voorschriften verbonden die in het belang van de bescherming van de bodem nodig zijn.

6. Terzake van het in behandeling nemen van de aanvraag om ontheffing kan een recht worden geheven, dat wordt berekend volgens een bij algemene maatregel van bestuur, onderscheidenlijk bij provinciale verordening, vast te stellen tarief.

7. Artikel 20.3, eerste lid, van de Wet milieubeheer is niet van toepassing op een beschikking als bedoeld in het eerste lid, onder b en c.

Artikel 63j

1. Indien een oppervlaktewater onverwijld op diepte moet worden gebracht uit een oogpunt van bevaarbaarheid, inname van water of waterkwantiteitsbeheer en in verband met een onvoorziene lokale verondieping als gevolg van buitengewone hydrodynamische omstandigheden, kan op verzoek ontheffing worden verleend van artikel 28:

a. als er sprake is van een verontreiniging of aantasting als bedoeld in artikel 63a, eerste of tweede lid: door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. als er sprake is van een verontreiniging of aantasting als bedoeld in artikel 63d, eerste lid: door gedeputeerde staten.

2. Aan een ontheffing worden de voorschriften verbonden die naar het oordeel van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat onderscheidenlijk gedeputeerde staten in het belang van de sanering van de bodem nodig zijn.

§ 5.4. Overige bepalingen

Artikel 63k

1. Een bevel tot sanering wordt, tenzij het tijdelijke beveiligingsmaatregelen betreft, niet gegeven aan de eigenaar of erfpachter van de bodem onder een oppervlaktewater, indien deze ter gelegenheid van het ingevolge artikel 45, derde lid, met hem gevoerde overleg aantoont:

a. 1°. dat hij gedurende de periode waarin de verontreiniging is veroorzaakt geen duurzame rechtsbetrekking heeft gehad met de veroorzaker of veroorzakers van de verontreiniging, of

2°. dat de duurzame rechtsbetrekking met de veroorzaker slechts bestond uit het in gebruik geven van de grond, en de verontreiniging is veroorzaakt door een lozing die niet in strijd was met de voorschriften, gesteld bij of krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, dan wel door een lozing waarvan de waterkwaliteitsbeheerder op de hoogte was of redelijkerwijs had moeten zijn;

b. dat hij geen directe of indirecte betrokkenheid heeft gehad bij de veroorzaking van de verontreiniging, en

c. 1°. dat hij op het moment van de verkrijging van het recht op het grondgebied niet op de hoogte was dan wel redelijkerwijs niet op de hoogte had kunnen zijn van de verontreiniging, of

2°. dat degene die op 1 augustus 1995 eigenaar of erfpachter van het desbetreffende perceel was, en diens rechtsopvolgers voldeden aan de onderdelen a en b.

2. Indien een eigenaar of erfpachter:

a. niet voldoet aan het eerste lid, onder a, onder ten eerste, doch de veroorzaker niet in overwegende mate is betrokken bij de veroorzaking van de verontreiniging, of

b. niet voldoet aan het eerste lid, onder b, doch niet in overwegende mate is betrokken bij de veroorzaking van de verontreiniging en overigens voldoet aan het eerste lid, wordt hem geen bevel gegeven, indien het bestuursorgaan dat bevoegd is een bevel te geven met hem overeenkomt dat hij aan dat orgaan een bedrag betaalt dat overeenkomt met de kosten van de sanering van het deel van de verontreiniging waarbij de veroorzaker onderscheidenlijk hij is betrokken.

3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op degene door wiens handelen een geval van ernstige verontreiniging mede is ontstaan, doch die niet in overwegende mate is betrokken bij de veroorzaking van de verontreiniging.

Artikel 63l

Artikel 55, eerste, derde en vierde lid, is niet van toepassing op beschikkingen en bevelen als bedoeld in dat artikel, die betrekking hebben op bodem onder oppervlaktewater die eigendom is van een publiekrechtelijke rechtspersoon.

G

In artikel 75 wordt, onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

5. In gevallen als bedoeld in artikel 63d, eerste lid, treedt voor de toepassing van het tweede en vierde lid de waterkwaliteitsbeheerder in de plaats van de gemeente.

H

Artikel 76 wordt gewijzigd als volgt.

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Onze Minister verleent ieder jaar voor 1 oktober aan iedere provincie een door hem vast te stellen bijdrage ter tegemoetkoming in de in het daarop volgende jaar te maken kosten van het onderzoek van onderzoeksgevallen en van het saneringsonderzoek en de sanering van gevallen van ernstige verontreiniging, die in de betrokken provincie zullen worden uitgevoerd door of vanwege gedeputeerde staten, of, indien het betreft gevallen als bedoeld in artikel 63d, eerste lid, door de waterkwaliteitsbeheerders in de betrokken provincie.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Uit de bijdrage bekostigt de provincie volledig:

a. de kosten van oriënterend onderzoek, uitgezonderd in de gevallen, bedoeld in artikel 63d, eerste lid, en

b. indien ingevolge artikel 82, tweede lid, een bijdrage aan een gemeente wordt verleend, die bijdrage.

3. In het vierde lid wordt na «artikel 79, eerste lid,» ingevoegd: «of artikel 81a, tweede lid,» en wordt na «ten laste van de betrokken gemeente» ingevoegd: onderscheidenlijk de betrokken waterkwaliteitsbeheerder.

I

In artikel 77, vierde lid, wordt «Artikel 76, zesde lid, tweede en derde volzin» vervangen door: Artikel 76, zevende lid, tweede en derde volzin.

J

In artikel 85 wordt de zinsnede «bedoeld in artikel 83, eerste lid» vervangen door: bedoeld in artikel 81, eerste lid.

K

Na artikel 81 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 81a

1. In gevallen als bedoeld in artikel 63d, eerste lid, blijven de artikelen 79 tot en met 81 buiten toepassing.

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, draagt de waterkwaliteitsbeheerder in een geval waarin nader onderzoek zal plaats vinden of in een geval van ernstige verontreiniging, voor zover dit geval de bodem onder of de oever van oppervlaktewater dat tot zijn beheer behoort betreft, met betrekking tot dat geval:

a. de in artikel 76, vierde lid, bedoelde kosten per geval, tot ten hoogste het bedrag dat wordt verkregen door een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag te vermenigvuldigen met het aantal inwonerequivalenten waarover de betrokken waterkwaliteitsbeheerder op 1 januari van het jaar waarop de bijdrage verschuldigd wordt, de heffing, bedoeld in artikel 21 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, heft, en daarenboven,

b. indien de in artikel 76, vierde lid, bedoelde kosten per geval meer bedragen dan het bij toepassing van onderdeel a door vermenigvuldiging verkregen bedrag, tien procent van het overblijvende gedeelte van die kosten.

3. Bij de maatregel, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt een maximum gesteld aan het bij toepassing van dat onderdeel door vermenigvuldiging verkregen bedrag.

4. Voor de berekening van de kosten per geval, bedoeld in het tweede lid, worden de kosten van de gevallen waarvan de sanering met toepassing van artikel 42 tezelfdertijd wordt begonnen, beschouwd als kosten van een enkel geval.

5. De waterkwaliteitsbeheerder draagt de volledige kosten van oriënterend onderzoek van gevallen die de bodem onder oppervlaktewater betreffen die tot zijn beheer behoren.

L

Aan artikel 86 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. In gevallen als bedoeld in artikel 63d, eerste lid, treedt voor de toepassing van het eerste en tweede lid de waterkwaliteitsbeheerder in de plaats van de gemeente.

M

Aan artikel 91 wordt een lid toegevoegd luidende:

2. De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 36 en 38, tweede en derde lid, wordt Ons gedaan door Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gezamenlijk; de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 81a, tweede lid, onder a, wordt Ons gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

N

Artikel 92 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het eerste lid wordt «72 of 77, eerste lid,» vervangen door: 72, 77, eerste lid, of 81a, tweede lid, onder a,.

2. In het tweede lid wordt «72 en 77, eerste lid» vervangen door: 72, 77, eerste lid, en 81a, tweede lid, onder a,.

O

Aan artikel 99 wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. De artikelen 27 tot en met 54 zijn evenmin van toepassing op gedragingen, voor zover daaromtrent voorschriften gelden die zijn gesteld bij of krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

ARTIKEL II

1. Voor zover voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bij de voorbereiding of uitvoering van het provinciaal milieuprogramma, bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming, verplichtingen zijn aangegaan met betrekking tot gevallen van onderzoek of sanering van de waterbodem, waarvoor een bijdrage als bedoeld in artikel 76 of artikel 77 van die wet is verleend, blijft voor die gevallen totdat aan die verplichtingen is voldaan de Wet bodembescherming zoals die wet luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, van toepassing.

2. Indien in een geval als bedoeld in het eerste lid, toepassing wordt gegeven aan artikel 81a, tweede lid, van de Wet bodembescherming, worden op het bedrag dat ingevolge dat artikellid wordt vastgesteld, de op grond van artikel 79, eerste lid, en artikel 81, eerste lid, van de Wet bodembescherming door de gemeente onderscheidenlijk de provincie betaalde kosten in mindering gebracht.

ARTIKEL III

In artikel 14a, eerste lid, van de Grondwaterwet wordt «bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 13a van de Wet bodembescherming (Stb. 1986, 374)» vervangen door: bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 12 van de Wet bodembescherming.

ARTIKEL IV

In artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de economische delicten:

a. wordt in de opsomming die begint met «de Wet bodembescherming» na «49 juncto 30, tweede, derde en vierde lid,» ingevoegd «63e, derde lid, tweede volzin, 63i, vijfde lid, tweede volzin, 63j, tweede lid,», en wordt «70, eerste lid» vervangen door «70»;

b. wordt in de opsomming die begint met «de Wet milieubeheer» na «10.9,» ingevoegd «10.15, eerste lid, 10.16,», zulks in afwijking van de wet van 2 november 1994, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (afvalwater) (Stb. 798).

ARTIKEL V

1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

2. Artikel I, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 januari 1995.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Naar boven