24 233
Wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen aan rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland

nr. 76d
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 1 juli 1997

De memorie van antwoord gaf de leden van de fracties van PvdA en GroenLinks aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie verbaasden zich over de beantwoording van hun vraag naar de reden waarom een nadere regeling van verdragsverplichtingen bij amvb is voorzien. Zij dachten, dat het o.a. tot de taak van de Staten-Generaal behoort om te beoordelen of wetten in overeenstemming met de grondwet zijn. Hoe kunnen zij hun taak op dit punt uitoefenen, als zij een blanco volmacht aan de regering geven? Het was deze leden nog steeds niet duidelijk, waarom deze kwestie niet bij de wet is geregeld. Kan de regering nog eens proberen dat uit te leggen?

In de concept amvb, die bij schrijven van 20 mei 1997 is toegestuurd, zagen de leden van de PvdA-fractie geen verwijzing naar verplichtingen op grond van het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand. Is de regering van mening, dat zij met de regeling volledig aan haar verdragsverplichtingen voldaan heeft?

Deze leden zetten bij een zodanig standpunt de volgende vraagtekens:

a) In haar antwoord op vragen van de PvdA-fractie over dit onderwerp stelt de regering, dat in theorie ook onvoorwaardelijk (bedoeld zal zijn: «voorwaardelijk») toegelatenen onder de werkingssfeer van het Europees Verdrag vallen, maar dat een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) in de praktijk niet aan onderdanen van de verdragsluitende partijen wordt toegekend. Het komt de leden van de PvdA-fractie voor, dat dat op dit moment zo moge zijn, maar dat niet is uitgesloten, dat in de toekomst zich in een verdragsland een situatie zou kunnen voordoen, die wel aanleiding zou geven tothet toekennen van een vvtv aan onderdanen van een dergelijk land. Is het volgens de regering overbodig om te regelen, dat als deze situatie zich voor mocht doen betrokkenen recht hebben op een bijstandsuitkering?

b) In haar antwoord op vragen van de PvdA-fractie stelt de regering voorts, dat het verdrag mede betrekking heeft op vreemdelingen, die na verloop van een eerdere verblijfstitel met instemming van het bevoegd gezag in Nederland verblijven. Waaraan ontleent de regering de notie, dat de bepalingen van het Europees Verdrag inzake Sociale en Medische Bijstand niet van toepassing zouden zijn op personen, die niet eerder over een verblijfsvergunning beschikten?

c) Als het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) wettelijk geregeld is, is het dan niet zo, dat ook verdragsvreemdelingen met een mvv recht hebben op bijstand? Ligt het in de bedoeling ook hierin alsdan te voorzien bij amvb?

d) Hebben verdragsvreemdelingen, die wegens gezondheidsredenen niet worden uitgezet (art. 25 Vreemdelingenwet) niet recht op bijstand?

e) Volgens art. 11(a) van het Europees Verdrag inzake Sociale en Medische bijstand geldt: «verzuim om een dergelijke vergunning te doen verlengen brengt voor de betrokken persoon geen verval van het recht op bijstand te weeg, indien het verzuim uitsluitend aan zijn achteloosheid te wijten is.» Is het vereiste van «tijdigheid» van de aanvrage tot toelating, dat wordt gesteld in art. 7, derde lid, onderdeel b Algemene bijstandswet wel te rijmen met het Verdrag?

Heeft de regering kennis genomen van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Gaygusuz (16 september 1996)? Is zij van mening, dat het voorliggende wetsvoorstel de hier aangelegde toetsingscriteria kan doorstaan? Waarom is de regering deze mening toegedaan?

De leden van de PvdA-fractie wilden weten wat de stand van zaken is met betrekking tot de voorbereiding van de uitvoering? Wat moet nog gebeuren? Wanneer verwacht de regering aan de beide Kamers der Staten-Generaal ter zake te kunnen rapporteren?

Wanneer is de rapportage aangaande de kwaliteitsmeting met betrekking tot de koppeling gereed?

Met betrekking tot gesignaleerde mogelijke knelpunten in de praktijk vroegen deze leden op welke wijze hulp bij zwangerschap verleend door een vroedvrouw/verloskundige zal worden vergoed?

Wanneer een in Marokko wonend familielid van hier verblijvende Marokkanen nu voor studie tot Nederland wil worden toegelaten, moet hij een inschrijvingsgarantie van universiteit of hoge school overleggen. In het nieuwe systeem kan hij zich pas inschrijven, wanneer hij een verblijfstitel heeft. Bij aanvraag van een verblijfstitel wegens studie zal men echter eisen, dat hij een inschrijvingsgarantie kan overleggen. Hoe kan worden voorkomen dat betrokkene zodoende in een vicieuze cirkel terecht komt?

De leden van de PvdA-fractie memoreerden dat bij de plenaire behandeling in de Tweede Kamer is toegezegd, dat de wet inzake het mvv-vereiste tegelijk met de koppelingswet in werking zal treden. Wanneer wordt de afhandeling van het betreffende wetsvoorstel in de Tweede Kamer verwacht?

Is het in dit verband ook een probleem, dat met de recente wijzigingen in het inititatiefwetsvoorstel mvv meer categorieën vreemdelingen verzoeken om eerste toelating kunnen indienen, die niet zijn «voorgetoetst» in een mvv-procedure?

Voor het overige sloten de leden hier aan het woord zich aan bij de vragen gesteld door de woordvoerder van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer, Apostolou met betrekking tot de uitvoeringsbesluiten Koppelingswet. Gaarne vernamen zij het antwoord op die vragen.

In aansluiting op de vraag betreffende vrouwen met een afhankelijke verblijfstitel (c.) meldden deze leden nog, dat zij vernomen hebben, dat op verschillende plaatsen in het land vrouwen niet in een blijf van mijn lijf huis worden opgenomen, omdat de sociale dienst weigert de opvang te bekostigen. Is deze informatie juist? Zo ja,hoe is dit te rijmen met het antwoord van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de schriftelijke vragen van het lid Apostolou?

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen in aansluiting hierop hoe de regering denkt dit probleem op te lossen. Tenslote hadden de leden van de PvdA-fractie nog een vraag met betrekking tot het overgangsrecht.

Behouden vreemdelingen, aan wie op het moment van invoering van de wet reeds is toegestaan om de beslissing over een voor invoering van de wet gedaan verzoek om voortgezette toelating in Nederland af te wachten, hun nu nog bestaande aanspraken op verstrekkingen en voorzieningen totdat onherroepelijk is beslist, zolang het hun daarbij is toegestaan in Nederland te verblijven?

De leden van de fractie van GroenLinks vonden het antwoord op de vraag (memorie van antwoord blz. 6/7) met betrekking tot het grotere risico van discriminatie op uiterlijk onbevredigend. De feitelijke situatie lijkt anders. Kunnen meer garanties worden ingebouwd om die, ook door de regering niet gewenste, situatie te voorkomen.

Onduidelijk blijft de positie van personen van wie de verblijfstitel periodiek wordt verlengd, maar die door administratieve fouten of vertraging tijdelijk zonder geldige papieren zitten. Dat kan problemen geven. Deze leden vroegen om een waterdichte regeling op dit punt.

Welke garantie bestaat er dat de aanwijzing aan de vreemdelingendiensten ook effectief leidt tot een tijdige tijdelijke vergunning tot verblijf? Is de tekst van de Vreemdelingencirculaire inmiddels beschikbaar?

Hebben de vreemdelingendienst én andere instanties op dit moment voldoende greep op de materie om die tijdigheid te waarborgen?

Zijn de resultaten kwaliteitsmeting koppeling VAS-GBA beschikbaar? Wat zijn de conclusies?

Het antwoord op de vraag van de leden hier aan het woord over het foutloos en tijdig verstrekken van vergunningen door de vreemdelingendienst (memorie van antwoord, blz. 14) is – zacht gesteld – onbevredigend. Het ministerie beschikt niet over de gevraagde gegevens (sic!). Er wordt een onderzoek toegezegd om zicht te krijgen op het feitelijk functioneren van vreemdelingendiensten. Deze leden verbonden hieraan de vraag of dit niet rijkelijk laat is? Wanneer worden de resultaten verwacht? Is het niet cruciaal te weten of de vreemdelingendiensten naar behoren functioneren voordat een ingrijpend wetsvoorstel als het onderhavige in werking kan treden?

Wordt de regelgeving rond vreemdelingenkwesties en uitvoeringsvoorschriften via tal van circulaires en aanwijzingen niet dermate ingewikkeld dat alleen heel gespecialiseerde advocaten en juridische adviseurs alle voetangels en klemmen nog kunnen onderkennen? Hebben de auteurs van deze wetgeving wel voldoende idee laat staan voeling met de realiteit van vluchtelingen? De leden van de fractie van GroenLinks wezen hierbij op de angst voor veelvuldige en vergaand verspreide identificatie, o.a. in verband met repercussies voor familie in het land van herkomst.

De leden van de fractie van GroenLinks vroegen om een reactie op de brieven van Forum d.d. 19 en 24 juni 1997.1

Vervolgens gingen deze leden in op de tot nu toe gevolgde procedure.

Op 11 februari 1997 bracht de Eerste Kamer voorlopig verslag uit over het onderhavige wetsvoorstel. Op 23 mei 1997 verscheen de memorie van antwoord. Hoe kan het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dan op 12 juni een infoblad rondsturen dat de koppelingswet op 1 juli 1997 in zal gaan?

Hoe verhoudt het bovenstaande zich tot de brief van de VNG van 5 juni 19971 , waarin wordt gesteld dat niet aan alle randvoorwaarden is voldaan. Overigens vroegen de leden hier aan het woord om een reactie op deze brief van de VNG. Wat is met het oog op een zorgvuldige implementatie een goede invoeringsdatum?

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD) (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Meeter (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA) en De Haze Winkelman (VVD).

XNoot
1

Deze brieven zijn ter kennis gebracht van de regering en ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder nr. 120028.1 en 120028.2.

XNoot
1

Deze brief is ter kennis gebracht van de regering en ter inzage gelegd op het Centraal Informatiepunt onder nr. 120 028.

Naar boven