24 233
Wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen aan rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland

nr. 76b
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 mei 1997

In het Verslag met betrekking tot het voorstel van Wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen aan het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland (Kamerstukken 24 233) is mij vanuit uw Kamer verzocht de beoogde tekst van de op de Algemene bijstandswet te baseren algemene maatregel van bestuur vooraf aan de Kamer te willen overleggen. Ter tegemoetkoming aan dit verzoek zend ik u hierbij de concepttekst van het desbetreffende besluit.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

's-Gravenhage,

Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden

Nr. WBJA/W1/97/0567

Onderwerp: Ontwerp-uitvoeringsbesluiten Koppelingswet

Aan de Koningin

Daartoe gemachtigd door de ministerraad bied ik Uwe majesteit een ontwerp aan voor een Besluit gelijkstelling vreemdelingen Abw, Ioaw en Ioaz, ter uitvoering van het thans nog bij de Eerste Kamer aanhangige wetsontwerp 24 233. Het ontwerp gaat vergezeld van een nota van toelichting. Ik moge U verzoeken het ontwerp aan de Raad van State ter advisering voor te leggen en de Raad te machtigen zijn advies rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Besluit van betreffende het voor de toepassing van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen gelijkstellen van vreemdelingen met Nederlanders (Besluit gelijkstelling vreemdelingen Abw, Ioaw en Ioaz)

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 20 mei 1997, Directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden, Nr. WBJA/W1/97/0567;

Gelet op de artikelen 7, derde lid, van de Algemene bijstandswet, 6, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en 6, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

De Raad van State gehoord (advies van ...., nr............);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van .....;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Abw: de Algemene bijstandswet;

b. Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

c. Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Artikel 2

Voor de toepassing van de Abw, de Ioaw en de Ioaz wordt met een Nederlander gelijkgesteld de vreemdeling, die na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1, van de Vreemdelingenwet:

a. een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating en ingevolge de artikelen 79 of 104, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit niet wordt uitgezet; of

b. binnen de termijn, genoemd in de artikelen 30, derde lid, of 33c van de Vreemdelingenwet, bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen intrekking van de toelating in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1, van de Vreemdelingenwet, en van rechtswege, dan wel bij beschikking ingevolge de Vreemdelingenwet of op grond van een rechterlijke beslissing niet wordt uitgezet, totdat op dat bezwaar of dat beroep is beslist.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit gelijkstelling vreemdelingen Abw, Ioaw en Ioaz.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met ingang van (...) 1997 treedt de «wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen aan het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland» (Stb. ...) in werking. In deze wet wordt uitwerking gegeven aan het uitgangspunt dat vreemdelingen, die hier illegaal verblijven, geen rechten mogen opbouwen, en geen toegang behoren te hebben tot de collectieve sociale voorzieningen.

Ingevolge de bij voornoemde wet gewijzigde artikelen 7, tweede lid, van de Algemene bijstandswet (Abw), 6, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en 6, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) zijn de bijstands-, onderscheidenlijk Ioaw/z-uitkeringsaanspraken van vreemdelingen beperkt tot vreemdelingen die hier rechtmatig verblijf houden in de in van artikel 1b, aanhef en onder 1, van de Vreemdelingenwet, d.w.z. vreemdelingen die over een vergunning tot verblijf beschikken, hen verleend op grond van artikel 9 of artikel 10 van de Vreemdelingenwet, en vreemdelingen die aanspraken op toelating kunnen ontlenen aan het EG-recht. Het onderhavige besluit, gebaseerd op de artikelen 7, derde lid, van de Abw, 6, derde lid, van de Ioaw en 6, derde lid, van de Ioaz, breidt deze groep uit met vreemdelingen, die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden op grond van artikel 9 of 10 Vreemdelingenwet of het EG-recht, tijdig toelating in aansluiting op dat verblijf hebben aangevraagd, dan wel bezwaar hebben gemaakt of beroep hebben ingesteld tegen een besluit tot intrekking van die toelating, totdat op die aanvraag, dat bezwaar of dat beroep is beslist.

Artikelsgewijs

Artikel 2

(Onderdeel a.) In artikel 79 van het Vreemdelingenbesluit is vastgelegd dat een vreemdeling, die ten minste vier weken voor het verstrijken van de toelating een aanvraag heeft ingediend om voortgezette toelating, niet wordt uitgezet zolang op die aanvraag nog niet is beslist. Ten aanzien van verdragsvluchtelingen (vluchtelingen als bedoeld in het op 28 juli 1951 te Genève gesloten verdrag betreffende de status van vluchtelingen; Trb. 1951, 131 en 1954, 88) en staatlozen (staatlozen als bedoeld in het op 28 september 1954 te New York gesloten verdrag betreffende de status van staatlozen; Trb. 1955, 42 en 1957, 22) die een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van hun verblijfsvergunning doen, is, ingevolge artikel 104, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit, een gelijksoortig uitzetverbod van kracht.

Gedurende de periode dat uitzetting op grond van voornoemde artikelen achterwege dient te blijven zijn de betreffende vreemdelingen voor wat betreft de toepassing van de Abw, de Ioaw en de Ioaz gelijkgesteld met Nederlanders en kan aan hen zo nodig bijstand, respectievelijk uitkering, worden verleend.

(Onderdeel b.) De Vreemdelingenwet kent een termijn van vier weken voor het maken van bezwaar en het instellen van administratief beroep (artikel 30, derde lid, van de Vreemdelingenwet), en het instellen van beroep op de rechter (artikel 33c van de Vreemdelingenwet). De vreemdelingen, die na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 1b, aanhef, en onder 1, van de Vreemdelingenwet, binnen deze termijn bezwaar hebben gemaakt of beroep hebben ingesteld tegen intrekking van de toelating, en van rechtswege, dan wel bij beschikking ingevolge de Vreemdelingenwet of op grond van een rechterlijke beslissing niet worden uitgezet, zijn voor wat betreft de toepassing van de Abw, de Ioaw en de Ioaz gelijkgesteld met Nederlanders. Aan hen kan zo nodig bijstand, respectievelijk uitkering, worden verleend. De gelijkstelling eindigt op het moment dat onherroepelijk op het bezwaar of het beroep is beslist. Na dat tijdstip kunnen de betrokken vreemdelingen slechts voor bijstand of uitkering in aanmerking worden gebracht indien aan hen op grond van artikel 9 of 10 van de Vreemdelingenwet een vergunning tot verblijf werd verleend.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. P. W. Melkert

Naar boven