24 023
Regelen inzake het verrichten van veiligheidsonderzoeken (Wet veiligheidsonderzoeken)

nr. 63
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

1

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 november 1996

Inleiding

Bij de mondelinge behandeling door uw Kamer van het wetsvoorstel veiligheidsonderzoeken op 8 oktober 1996, heb ik met betrekking tot een drietal vragen een nader schriftelijk antwoord toegezegd. Met deze brief voldoe ik aan die toezegging.

Indeling vertrouwensfuncties

De eerste vraag betrof de indeling van vertrouwensfuncties in drie categorieën. Vertrouwensfuncties worden afhankelijk van de mate waarin ze de mogelijkheid bieden de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat te schaden, onderscheiden in a-, b- en c-functies.

Daarmee samenhangend worden veiligheidsonderzoeken naar omvang en diepgang onderverdeeld in a-, b- en c-onderzoeken. Bij zwaardere vertrouwensfuncties worden dus ook zwaardere veiligheidsonderzoeken ingesteld.

Bepalend voor de indeling van vertrouwensfuncties zijn, zoals gezegd, de risico's die de functies kunnen opleveren voor gewichtige staatsbelangen. In de praktijk worden dergelijke risico's hoofdzakelijk aanwezig geacht bij functies waarin kennis moet worden genomen van staatsgeheimen, bij zogenaamde sleutelfuncties bij onderdelen van de overheid of het bedrijfsleven die van vitaal belang zijn voor de instandhouding van het maatschappelijk leven en bij functies binnen beschermde gebieden op burgerluchthavens.

Vertrouwensfuncties waarin kennis moet worden genomen van staatsgeheimen vindt men vooral bij de rijksoverheid en defensie-orderbedrijven. Bij dergelijke functies correspondeert de zwaarte van de vertrouwensfunctie met de rubricering van de staatsgeheimen waarvan kennis moet worden genomen.

Ingevolge de Aanwijzingen voor de beveiliging van staatsgeheimen en vitale onderdelen bij de rijksdienst moeten staatsgeheimen afhankelijk zijn van de mate waarin zij schade kunnen toebrengen aan gewichtige staatsbelangen confidentieel, geheim dan wel zeer geheim worden gerubriceerd. Dergelijke rubriceringen worden vastgesteld met behulp van per departement in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken vast te stellen rubriceringslijsten. In a-functies mag kennis worden genomen van zeer geheim en lager gerubriceerde staatsgeheimen, in b-functies van geheim en lager gerubriceerde staatsgeheimen en in c-functies van staatsgeheimen die confidentieel zijn gerubriceerd. A-functies komen vrijwel uitsluitend bij de rijksoverheid voor. Het overgrote deel van de functies waarin met staatsgeheimen wordt gewerkt, is aangewezen als b-functie.

Bij vertrouwensfuncties in vitale sectoren – bijvoorbeeld energie- voorziening en telecommunicatie – gaat het om functies die een ongecontroleerde toegang bieden tot vitale bedrijfsprocessen die zonder dat daarvoor bijzondere barrières behoeven te worden genomen, langdurig kunnen worden verstoord. Dergelijke sleutelfuncties behoren doorgaans tot de b-categorie. In uitzonderlijke gevallen, wanneer de in het geding zijnde risico's erg groot zijn, gaat het om a-functies. Hierbij moet in het bijzonder gedacht worden aan functies in de automatiseringssector.

Ten slotte zijn ook de functies die toegang bieden tot de beschermde gebieden op luchthavens aangewezen als b-functies.

Achtergronden afwijzingen

De tweede vraag betrof de achtergronden van de 251 afwijzingen voor vertrouwensfuncties in 1995. Dit aantal is als volgt samengesteld.

Voor een vertrouwensfunctie bij de rijksoverheid werden twee personen afgewezen, bij defensie-orderbedrijven waren dit er drie en bij de vitale bedrijven en de burgerluchthavens (Schiphol) werden 246 personen afgewezen. Het overgrote deel van de in 1995 ingestelde veiligheidsonderzoeken hield dan ook verband met de vervulling van vertrouwensfuncties bij vitale bedrijven en Schiphol. Dit betrof ruim 12000 onderzoeken tegenover ruim 3000 onderzoeken in de beide andere sectoren tezamen. Alle afwijzingen vonden plaats op basis van justitiële antecedenten. Deze betroffen zwaardere delicten zoals handel in hard-drugs of grotere hoeveelheden soft-drugs, overtreding van de Wet wapens en munitie, diefstal, afpersing en mishandeling. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat niet de BVD over de bovenvermelde afwijzingen heeft beslist. De BVD stelde de veiligheidsonderzoeken in en op basis van het resultaat van die onderzoeken besloten de betrokken ministers tot de afwijzingen. In het BVD-jaarverslag zal voortaan overeenkomstig het bovenstaande per sector het aantal afwijzingen en de gronden waarop deze plaatsvonden, worden vermeld.

Aandachtspunten veiligheidsonderzoek

De laatste vraag betrof de aandachtspunten bij het veiligheidsonderzoek. Het veiligheidsonderzoek heeft tot doel vast te stellen of er twijfel kan bestaan dat betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.

Tegen die achtergrond wordt bij het onderzoek – kort samengevat – gelet op justitiële antecedenten, deelneming of steunverlening aan staatsgevaarlijke activiteiten, lidmaatschap, van of steunverlening aan anti-democratische organisaties en overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden die kunnen leiden tot twijfel over de plichtsbetrachting van betrokkene.

Justitiële antecedenten worden verkregen met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag. De BVD beoordeelt de antecedenten op hun relevantie voor het betreffende veiligheidsonderzoek. Daarbij wordt rekening gehouden met de functie in verband waarmee het onderzoek plaatsvindt, de ouderdom van het antecedent, de zwaarte van het delict, de zwaarte van de straf en de leeftijd van betrokkene tijdens de strafoplegging.

Bij staatsgevaarlijke activiteiten moet ondermeer worden gedacht aan betrokkenheid bij terroristische aanslagen en spionage ten behoeve van buitenlandse mogendheden.

Gegevens hieromtrent kunnen worden verkregen door het naslaan van BVD-bestanden. Voor zover er sprake is geweest van strafbare feiten kunnen gegevens over staatsgevaarlijke activiteiten uiteraard ook in de vorm van justitiële antecedenten naar voren komen. Hetzelfde geldt voor gegevens betreffende de betrokkenheid bij anti-democratische organisaties. Bij deze organisaties moet heden ten dage in het bijzonder worden gedacht aan rechts-extremistische organisaties. Gegevens betreffende persoonlijke gedragingen en omstandigheden op grond waarvan twijfel omtrent een betrouwbare functievervulling kan ontstaan, worden doorgaans verkregen bij een door de BVD in te stellen onderzoek in de omgeving van betrokkene. Dergelijke veldonderzoeken worden ingesteld bij de zwaarste vertrouwensfuncties. Persoonlijke gedragingen en omstandigheden die bij het veiligheidsonderzoek een rol kunnen spelen zijn ondermeer ernstige vormen van verslavingen en zware financiële problemen.

Bij het verzamelen van alle soorten gegevens wordt rekening gehouden met de zwaarte van de vertrouwensfunctie in verband waarmee het veiligheidsonderzoek wordt uitgevoerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

De eerder verschenen stukken met betrekking tot dit wetsvoorstel zijn gedrukt onder de nrs. 216 t/m 216c, 1995–1996.

Naar boven