23 445
Vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing en daarmede verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden)

24 256
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering omtrent de terbeschikkingstelling en de sanctietoepassing ten aanzien van geestelijk gestoorde delinquenten

nr. 33c
NADER VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld: 18 maart 1997

De commissie betreurt het dit nader voorlopig verslag te moeten beginnen met de constatering dat de kwaliteit van beide memories van antwoord op bovengenoemde wetsvoorstellen (Kamerstukken Eerste Kamer 1996–1997, resp. nrs. 33a en 34a) voor een deel ontoereikend was. Zij is er bovendien zeer verbaasd over dat de minister niet beschikt, of kan beschikken, over het gevraagde jaarlijkse aantal zedendelinquenten aan wie de maatregel van TBR c.q. TBS met verpleging is opgelegd ten aanzien van de jaren 1985–1990 en het jaar 1993 (memorie van antwoord 33a). Zij vroeg de minister deze gegevens alsnog te verstrekken. De commissie hecht eraan de vraag van de leden van de fractie van het CDA, gevolgd door de leden van de fracties van VVD, D66, SGP, RPF en GPV, te herhalen of ook een overzicht kan worden verstrekt van het jaarlijkse aantal zedendelinquenten aan wie de maatregel TBS met verpleging is opgelegd.

De leden van de commissie waren voorts teleurgesteld omtrent de gemakkelijke manier waarop de minister zich heeft afgemaakt van het beantwoorden van hun vraag naar cijfers over het verlenen van verlof c.q. proefverlof aan personen aan wie TBS met verpleging is opgelegd. De leden van de CDA-fractie hadden gevraagd naar deze cijfers over de periode 1985–1995. De minister geeft slechts cijfers over 1995 en een deel van 1996. De commissie drong er bij de minister op aan alsnog de gevraagde informatie over genoemde jaren aan de Kamer te verstrekken.

De leden van de VVD-fractie hadden met spijt geconstateerd dat de vraag of een onderscheid gewenst is tussen straffen met een relatief korte dan wel (zeer) lange duur niet nuttig en/of gewenst is, als vermeld in de eerste twee alinea's van hun opmerkingen in het voorlopig verslag bij wetsvoorstel 24 256, door de minister niet is beantwoord. Wel maakt zij enkele opmerkingen van feitelijke aard, bij voorbeeld dat de wet een zodanig onderscheid niet kent, maar die opmerkingen gaan aan de vraag voorbij.

Deze leden wilden de minister verzoeken de gestelde vragen nog eens terdege te willen lezen en overwegen, en daarop dan zo duidelijk mogelijk te willen ingaan.

Ook heeft de minister niet geantwoord op de vraag of de richtlijnen, welke thans per circulaire worden gegeven, niet, zoal niet in de wet, dan toch in elk geval bij amvb zouden dienen te worden geregeld. Het gaat hier toch om een zeer belangrijk onderdeel van de rechtspositie van de gestrafte/ter beschikking gestelde. Wil de minister hierop alsnog zo uitvoerig en duidelijk mogelijk ingaan?

Ook de leden van de PvdA-fractie vroegen zich af of terecht is gekozen voor nadere regelgeving op de voet van artikel 13 Sr. bij ministeriële circulaire. Dat was hun na het antwoord van de minister nog niet duidelijk. De administratie krijgt zo weliswaar een maximale beleidsvrijheid, maar daar staat een maximale onzekerheid voor de betrokkene tegenover, terwijl bovendien zodoende geen duidelijke, wettelijk vastgelegde maatstaven gelden voor de tenuitvoerlegging van door de rechter opgelegde gevangenisstraf. Kan de regering nog eens uitleggen, waarom dit op zijn plaats is.

Hoe luidt de circulaire Volgprocedure langgestraften, waarnaar de regering verwijst? Welk deel hiervan zou eventueel volgens de regering «op een hoger niveau kunnen worden vastgelegd»?

De leden van de fracties van SGP, RPF en GPV sloten zich bij deze vragen aan.

De leden van de VVD-fractie hadden ook het antwoord gemist op hun vraag betreffende het verlof, in welke vorm dan ook, dat naar zij meenden te weten ook wel vóór de VI-datum wordt gegeven. Zij zouden daarop gaarne alsnog een antwoord ontvangen.

Uit Tabel 1 volgt, aldus de leden van de CDA-fractie, dat zich in het jaar 1994 een zeer sterke stijging in de categorie «seksuele delicten» heeft voorgedaan, welke stijging in het jaar 1995 is gecontinueerd. Wat is de (vermoedelijke) oorzaak van deze sterke stijging? Heeft deze stijging zich in het jaar 1996 voortgezet?

Deze leden hadden de indruk dat de minister één van hun vragen niet goed heeft gelezen. Zij hadden niet gevraagd, zoals op blz. 6 memorie van antwoord (stuk nr. 33a) staat vermeld, waarom de ambtsvoorganger in een brief van 3 juni 1986 de tot dan toe geldende passantentermijn van 12 weken heeft losgelaten. Deze leden hadden gevraagd op grond waarvan de minister van oordeel is dat haar ambtsvoorganger de termijn van 12 weken wachttijd heeft losgelaten. Zij wilden een, kennelijk nodige, verduidelijking van hun vraag geven. Lezing van de brief van 3 juni 1986 leidt, naar het oordeel van deze leden, niet althans niet zonder meer tot de conclusie dat daarin de termijn van 12 weken is losgelaten. De vraag is dus op grond van welke omstandigheden de minister tot haar interpretatie van de inhoud van deze brief is gekomen.

In dit verband wilden de leden van de CDA-fractie de minister wijzen op een mogelijk risico dat samenhangt met haar voornemen om artikel 26 wetsvoorstel eerst later in te voeren. Is de minister zich bewust van het risico dat de rechter zal oordelen dat in de brief van 3 juni 1986 de termijn van 12 weken niet is losgelaten, zodat die termijn thans nog van kracht is, met alle gevolgen van dien voor mogelijk door de Staat te betalen schadevergoeding?

De leden van de PvdA-fractie vroegen of er inmiddels al meer duidelijkheid is over de scenario's die in aanmerking komen om de capaciteit aan te passen aan de behoefte aan TBS-plaatsen. Zo ja, aan welke scenario's wordt gedacht? Wordt hierbij ook gedacht aan andere mogelijkheden dan het uitbreiden van TBS-plaatsen, zoals bv. andere behandelmethoden of meer beschermde vervolgvoorzieningen (zie Kortmann, Mogelijke oplossingen voor de groei van het aantal ter beschikking gestelden – zoals weergegeven in Delikt en Delinkwent 1996, afl. 2, p. 172 vv.). Is het ook mogelijk/wenselijk om de instroom van TBS-en te beperken, zolang er onvoldoende mogelijkheid bestaat om TBS-gestelden daadwerkelijk te plaatsen?

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD) (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA), De Haze Winkelman (VVD), Meeter (PvdA).

Naar boven