23 445
Vaststelling van een Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en overige verpleegden strafrechtstoepassing en daarmede verband houdende wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht en de Beginselenwet gevangeniswezen (Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden)

nr. 33
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE2

Vastgesteld 14 oktober 1996

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie konden zich in grote lijnen gaarne met dit wetsvoorstel verenigen, waarin de beginselen voor de verpleging van ter beschikking gestelden thans in één geheel worden geregeld, en waarbij – zoals door de VVD-leden uit de Tweede Kamer is opgemerkt – geen enkele concessie wordt gedaan aan de duidelijkheid over de rechtspositie van deze personen.

De leden van de CDA-fractie hadden met grote belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Zij wilden daarover, met de leden van de fracties van VVD, D66 en SGP, RPF en GPV, de volgende acht vragen stellen.

Kan de minister cijfers geven omtrent het jaarlijkse aantal zedendelinquenten aan wie de maatregel van TBR c.q. TBS met verpleging is opgelegd in de periode 1985–1995?

Hoe lang heeft in die periode de verpleging per persoon geduurd, c.q. hoe lang duurt zij thans? Kan de minister cijfers geven over het verlenen van verlof c.q. proefverlof aan de betrokken TBS-gestelden?

Kan de minister cijfers geven over zedendelicten, begaan door een persoon op wie wegens zedendelicten de maatregel van TBS met verpleging wordt toegepast, tijdens een verlof dan wel een proefverlof? Is het bericht in de Volkskrant van 24 augustus 1996 juist dat ruim een kwart van alle zedendelinquenten die verpleging in een TBS-kliniek hebben ondergaan, na vrijlating opnieuw een zedendelict pleegt? In een interview in de Volkskrant van 10 september 1996 deelt de geneesheer-directeur van de TBS-kliniek Veldzicht mee dat seksueel agressieve delinquenten vrij sterk recidiveren en dat «een op de drie (...) weer in de fout» gaat. Is deze mededeling juist? Wil de minister haar antwoord met cijfers onderbouwen?

Kan de minister mededelingen doen over haar voornemen in de TBS-kliniek Veldzicht een zgn. long stay-afdeling onder te brengen?

Wat zijn de kosten van TBS-verpleging per persoon per dag? Wat zullen de kosten zijn van verpleging op de long stay-afdeling per persoon per dag?

Is bij toepassing van artikel 26 vereist dat het «ernstig gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde of van anderen» voortvloeit uit of samenhangt met de stoornis van de TBS-gestelde?

Naar deze leden hadden begrepen, zullen in de in artikel 26, derde lid vermelde amvb regels worden gegeven omtrent de verhouding tussen de verantwoordelijkheid van het hoofd van de inrichting en de verantwoordelijkheid van de betrokken arts. Kan de minister al een schets geven van de voorgenomen regeling?

De leden van de CDA-fractie vervolgden hun betoog, samen met de leden van de fracties van VVD en SGP, RPF en GPV, met een aantal vragen over dwangverpleging in geval van zedendelicten.

Brengt de bepaling van artikel 26 mee dat op personen die terzake van zedendelicten in een tbs-kliniek zijn opgenomen, dwangmedicatie ter afremming van hun seksuele aandrang kan worden toegepast?

Kan de minister een overzicht geven van de wetgeving in ons omringende landen en in Zweden, die betrekking heeft op dwangmedicatie ter afremming van seksuele aandrang bij zedendelinquenten?

Kan de minister informatie geven over de recente wetswijziging op dit punt in de staat California?

Vervolgens gingen de leden van de CDA-fractie in op de wachttijden.

In de memorie van antwoord (Kamerstukken, Tweede Kamer, 23 445, nr. 5, blz. 11) deelt de minister mede dat «thans» (in het vergaderjaar 1993–1994) «de gemiddelde wachttijd voor een TBS-gestelde 24 weken bedraagt en dus overeenkomt met de termijn in het voorgestelde artikel» (artikel 12). De leden hier aan het woord verzochten de minister gegevens te verstrekken over de duur, die de gemiddelde wachttijd thans (najaar 1996) beloopt.

Is het juist dat (zoals is overwogen in twee vonnissen van de Rechtbank te 's-Gravenhage d.d. 24 juli 1996, rolnrs. 96/696 en 96/697 VR, op grond van het in die procedures door de Staat overgelegde cijfermateriaal) de gemiddelde wachttijd in 1995 320 dagen bedroeg? Is de conclusie juist dat in 1995, en à fortiori in 1996, de gemiddelde wachttijd van TBS-gestelden voor opname aanzienlijk langer is dan de in het wetsvoorstel bepaalde termijn van 6 maanden? Is de conclusie dan ook juist dat van de verlengingsmogelijkheid van artikel 12, tweede lid, welke volgens de minister is opgenomen voor een «noodsituatie» (memorie van antwoord blz. 11) eerder als regel dan als uitzondering gebruik zal worden gemaakt? Wat verstaat de minister in dit verband onder «noodsituatie»?

Kan de minister toelichten op grond waarvan zij van oordeel is (memorie van toelichting, Kamerstukken Tweede Kamer, 23 445, nr. 3, blz. 31) dat haar ambtsvoorganger in de brief van 3 juni 1986 aan de voorzitter van de Tweede Kamer de tot dan geldende termijn van 12 weken wachttijd voor opname van TBS-gestelden in een inrichting heeft losgelaten?

Wil de minister cijfers geven over het aantal TBS-gestelden dat thans (najaar 1996) wacht op opname?

Wordt met de voor 1997 voorgestelde capaciteitsuitbreiding met 72 TBS-plaatsen in voldoende mate een oplossing geboden voor de bestaande wachtlijstproblematiek?

Kan de minister een overzicht geven van de jurisprudentie tot nu toe aangaande schadevergoeding aan (voormalige) TBS-gestelden in verband met te lange wachttijden voor plaatsing in een inrichting?

Is het regeringsstandpunt op het rapport Doelmatig behandelen reeds bekend?

Op welke grond(en) wordt besloten tot plaatsing van een TBS-gestelde in een niet-justitiële inrichting voor de verpleging van TBS-gestelden? Heeft een zodanige plaatsing nog andere consequenties dan een verschil in rechtspositieregeling van de TBS-gestelde?

De leden van de PvdA-fractie hadden met belangstelling kennis genomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij wilden nog de volgende vragen over het voorstel stellen.

In het wetsvoorstel wordt in een aantal bepalingen toegelaten, dat inbreuk wordt gemaakt op het grondrecht van de onaantastbaarheid van het lichaam. Onder welke omstandigheden dit toegelaten is, is niet in detail geregeld. Gekozen is voor algemene formuleringen, zoals «indien dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde, voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen dan wel de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting». De leden van de PvdA-fractie zeiden van mening te zijn dat in elk geval bij de beoordeling van de vraag of inbreuken toelaatbaar zijn uitgegaan dient te worden van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Wat is de mening van de minister hierover?

In het wetsvoorstel wordt onderscheid gemaakt tussen «rechten» van de verpleegde (die bij beperking tot beklag kunnen leiden) en «zorgplichten» van de inrichting (over al dan niet betrachting waarvan geen beklag mogelijk is). In de literatuur (van der Landen, De Beginselenwet TBS, D&D 1995, afl. 5) wordt opgemerkt, dat dit onderscheid niet duidelijk is. Zo moet het hoofd van de inrichting ervoor zorgen, dat binnen drie maanden een behandelplan wordt opgemaakt, maar heeft de verpleegde hierop geen recht. Wel heeft de verpleegde recht op een periodieke evaluatie van de voortgang van het behandelplan. Van der Landen geeft nog meer voorbeelden. Tegen de achtergrond van de kritiek van Van der Landen vroegen genoemde leden zich af of de onduidelijkheid van dit onderscheid niet tot problemen zal leiden bij de uitoefening van het beklagrecht. Graag vernamen de leden hier aan het woord de mening van de minister op dit punt.

De leden van de SGP-, RPF en GPV-fractie hadden met belangstelling van het wetsvoorstel kennis genomen. Naar aanleiding van de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer (Handelingen Tweede Kamer 6 juni 1996, nr. 32, p. 90–5997 tot en met 90–6028) hadden zij er behoefte aan enige vragen voor te leggen.

Acht de minister het terugziende op haar uitleg omtrent de relatie tussen artikel 21, tweede en artikel 30 (Nader gewijzigd voorstel van wet) op p. 6019 (l.k. en m.k.) en p. 6027 (l.k. en m.k.), een uit wetgevingsoogpunt gelukkige constructie dat het tweede lid van artikel 21, dat uitsluitend op de ter beschikking gestelde ziet – zulks in tegenstelling tot het eerste lid, dat op de verpleegde betrekking heeft – verwijst naar «het bepaalde in artikel 30», terwijl uit de redactie van het eerste lid van artikel 30 uitsluitend betrekking heeft op de verpleegde?

Naar aanleiding van de mededeling (p. 6017, r.k.) dat de «nadere regels», bedoeld in het derde lid van artikel 26, op dat moment reeds voor advies waren voorgelegd aan de daarvoor in aanmerking komende instanties, stelden deze leden de volgende vragen:

– wordt in bedoelde regels onderscheid gemaakt tussen kortdurende ingrepen (o.a. tijdelijke noodsituaties) en ingrepen van langere duur (analoog aan artikel 38, vijfde lid, BOPZ)?;

– worden kortdurende ingrepen aan een tijdslimiet gebonden?

– wordt aan langer durende ingrepen de eis gesteld dat het gevaar veroorzaakt wordt door een ziekte, stoornis of aandoening?

– worden in de bedoelde regels waarborgen genoemd, zoals verplichte registratie en verplichte melding aan en toezicht door een onafhankelijke instantie (Commissie van toezicht?, Inspectie?)?

Naar aanleiding van de mededeling op p. 6022 (l.k.) betreffende een richtlijn van de procureurs-generaal uit 1983, stelden deze leden de volgende vragen:

– op welke richtlijn wordt precies gedoeld?;

– op welke aspecten/onderdelen daarvan richt zich het «opnieuw bekijken» en tot welke resultaten heeft dit geleid?

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Het vorige stuk inzake dit wetsvoorstel is verschenen onder nr. 301, vergaderjaar 1995–1996.

XNoot
2

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD) (voorzitter), Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GroenLinks), Le Poole (PvdA), Cohen (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA) en De Haze Winkelman (VVD).

Naar boven