22 408
Wijziging van de artikelen 5 en 9 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en in verband daarmede van enige andere artikelen van dit Wetboek

nr. 2a
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 1 november 1996

De vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Justitie beantwoorden de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik graag als volgt.

De leden van de VVD-fractie constateren terecht dat in de loop van de behandeling in de Tweede Kamer der Staten-Generaal het wetsvoorstel belangrijk is gewijzigd. Zij vragen of hun inzicht wordt gedeeld dat het voorstel aan de huidige praktijk buitengewoon weinig zal veranderen, nu bij gebreke van overeenstemming tussen de ouders de naam van de vader zal prevaleren.

In geval van huwelijk is het gegeven dat naamskeuze mogelijk wordt, indien het wetsvoorstel door de Eerste Kamer der Staten-Generaal wordt aanvaard, winst, zoals de leden van de VVD-fractie terecht opmerken. Verwacht mag niet worden dat de introductie van naamskeuze de praktijk onmiddellijk veel zal doen veranderen. De mogelijkheid van keuze voor de naam van de moeder zal «inbedding» in de Nederlandse samenleving moeten krijgen. Recent onderzoek van het SCP geeft aan dat, als er naamskeuze zou zijn een kleine minderheid van de Nederlandse bevolking (18%) de naam van de moeder zou kiezen.

Ook in buitenhuwelijkse situaties is er naamskeuze ter gelegenheid van de erkenning. Dan is de voorgestelde hoofdregel dat het kind de naam van de moeder houdt, tenzij de ouders kiezen voor de naam van de vader. De voorgestelde hoofdregel is niet geworden dat het kind de naam van de vader krijgt, tenzij de ouders kiezen voor de naam van de moeder. In deze situaties zal de huidige praktijk met andere woorden wel degelijk veranderen. Het komt thans voor dat erkenningen bewust achterwege worden gelaten.

De indruk bestaat dat in deze gevallen een aantal ouders wenst dat het kind de naam van de moeder heeft en houdt en dat om die reden de erkenning achterwege blijft. Overigens kunnen wij deze indruk niet onderbouwen met onderzoek naar de in Nederland onder deze ouders of onder de Nederlandse bevolking heersende opvattingen op dit punt.

De leden van de VVD-fractie merken voorts op dat de doelstelling van artikel 9, derde lid, naar hun oordeel gebrekkig in artikel 9 tot uitdrukking is gebracht. Het ware te verkiezen geweest, zo geven deze leden aan, in het eerste lid te spreken van «echtgenoot» in plaats van «man». Verder maken deze leden de opmerking dat in het eerste lid eigenlijk gesproken zou moeten worden van «man dan wel gewezen man» of «echtgenoot dan wel gewezen echtgenoot».

Omtrent de van overeenkomstige toepassingverklaring van de eerste twee leden van artikel 9 ten aanzien van de gehuwde of gehuwd geweest zijnde, maar niet hertrouwde man kan naar mijn oordeel en dat van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen misverstand bestaan. Artikel 9 wordt echter in het kader van het wetsvoorstel inzake het geregistreerd partnerschap (Kamerstukken II 1995/96, 23 761, nr. 9) gewijzigd. In dat kader zullen wij aan de opmerkingen van deze leden aandacht schenken.

De voorgestelde wijziging van artikel 9 heeft niet primair tot doel gehad beide echtgenoten in staat te stellen elkaars naam in dezelfde volgorde te voeren. Primair stond de doelstelling van gelijke behandeling. De man krijgt in de gevallen als artikel 9 bedoeld dezelfde mogelijkheden tot het voeren van de naam van zijn (gewezen) echtgenote als de vrouw thans heeft.

Het is aan het echtpaar zelf om te beslissen of zij van de voorgestelde mogelijkheden een zodanig gebruik willen maken dat zij hun beider namen in dezelfde volgorde voeren. Niet valt in te zien dat de thans geschapen vrijheid maatschappelijk ongewenst zou zijn.

Wat betreft de bemoeilijking van genealogisch onderzoek door het loslaten van de vaste volgorde het volgende. De officiële naam van de betrokkene, naar wie onderzoek wordt verricht, ligt vast in de registers van de burgerlijke stand. Dat geldt ook voor de naam van de echtgenoot of echtgenote van deze persoon. Bekend is ook dat deze personen hun naam in verschillende volgorde kunnen voeren. Al deze gegevens tezamen bieden voldoende houvast voor de genealoog om onderzoek te verrichten. Daarenboven, als genealogisch onderzoek door het loslaten van de vaste volgorde al bemoeilijkt zou worden, dan zou dat voor ons nog geen goede reden zijn geweest om bezwaar te hebben tegen de voorgestelde wijziging.

De leden van de PvdA-fractie achten het voorgestelde wetsvoorstel een verbetering ten opzichte van de geldende wetgeving, maar zij hadden graag meer keuzemogelijkheden in de voorgestelde regelgeving verankerd gezien in de vorm van naamskeuze per kind en van de mogelijkheid ook een combinatie van achternamen voor het kind te kiezen. Verder betreurden zij dat thans het kind bij gebreke van keuze door de gehuwde ouders de naam van de vader krijgt. In verband hiermee zouden deze leden graag zien dat gericht onderzoek gaat plaatsvinden na inwerkingtreding van de wet.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik zijn bereid om de toepassing van de voorgestelde regelgeving in de praktijk te laten onderzoeken. In feite gaat het om een evaluatie van de tot stand gebrachte wetgeving. Daarbij zou dan ook de vraag betrokken kunnen worden in hoeverre het gebruik van de naam van de moeder bevorderd zou kunnen worden door uit te gaan van een ander wettelijk stelsel. Aangetekend wordt daarbij dat een dergelijke evaluatie niet eerder dient plaats te vinden dan enige jaren na inwerkingtreding van de wet. Vindt de evaluatie kort na de inwerkingtreding van de wet plaats, dan zal er nog niet zoveel bekend zijn over de werkelijke effecten van de voorgestelde regelgeving. Zoals in antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie reeds is opgemerkt, moet de tijd gegeven worden om de naamskeuze «inbedding» in de Nederlandse samenleving te geven.

De leden van de fractie van D66 vragen om een overzicht van de huidige in de EG-landen geldende regels met betrekking tot het naamrecht en termijnen.

In alfabetische volgorde wordt hieronder een overzicht geboden van het Belgische naamrecht, het Duitse, het Portugese en Spaanse naamstelsel, alsmede het Zweedse naamrecht. De naamstelsels in de Scandinavische landen lijken op elkaar. Het Zweeds naamrecht is als voorbeeld voor Scandinavië hieronder uiteengezet.

België

Het kind heeft de geslachtsnaam van de vader, indien de afstammingsband met beide ouders op het moment van de geboorte vaststaat (hetzij omdat het kind tijdens huwelijk is geboren, hetzij omdat het kind tijdens de zwangerschap of in de akte van geboorte door de vader is erkend). In de overige gevallen heeft het kind de geslachtsnaam van de moeder. Geschiedt de erkenning op enig tijdstip na het opstellen van de akte van geboorte, dan houdt het kind de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de ouders aan de ambtenaar van de burgerlijke stand kenbaar maken dat de geslachtsnaam van het kind gewijzigd dient te worden in die van de vader. Dan krijgt het kind de geslachtsnaam van de vader.

Bij volle adoptie door twee personen krijgt het kind de geslachtsnaam van de adoptief-vader. Bij volle adoptie door een vrouw alleen, krijgt het kind de geslachtsnaam van de adoptief-moeder (behalve bij stiefouderadoptie). Voor gewone adoptie geldt in beginsel hetzelfde, maar het is dan toegestaan af te spreken dat het kind zijn eigen naam behoudt, gevolgd door die van de adoptief-vader.

In de Belgische wet is uitdrukkelijk aangegeven dat geslachtsnaamswijziging, die geschiedt bij koninklijk besluit, een uitzonderlijke zaak is. Voor een wijziging moeten ernstige redenen bestaan.

Duitsland

Het Duitse naamrecht is recentelijk herzien (inwerkingtreding 1 april 1994). Duitsland kent het gezinsnaamstelsel. Bij huwelijk kunnen de echtgenoten een huwelijksnaam kiezen uit hun beider namen. Dat wordt dan ook de naam van de echtgenoten zelf. Deze naam is ook de naam van de kinderen. Overigens kan de echtgenoot wiens naam niet de gezinsnaam is geworden zijn eigen naam voorafgaande of volgend op de gezinsnaam voeren. Hiervoor is het enkel nodig een verklaring af te leggen ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Indien geen huwelijksnaam wordt gekozen, houdt ieder der echtgenoten zijn eigen naam. Bij de geboorte van een kind moet dan voor het kind een van beider namen worden gekozen. Deze keuze geldt voor alle kinderen. Indien binnen zekere tijd na de geboorte geen naamskeuze is gedaan, wordt het Vormundschaftsgericht ingeschakeld. Deze bepaalt wie van beide ouders dient te beslissen omtrent de keuze en bepaalt een termijn binnen welke beslist dient te worden. Is binnen die termijn niet beslist, dan krijgt het kind de naam van de ouder aan wie de beslissing was opgedragen. Op deze wijze poogt de Duitse wetgever te verzekeren dat het Vormundschaftsgericht eerst probeert overeenstemming tussen de ouders te bereiken.

Portugal en Spanje

In Portugal en Spanje kent men het stelsel van de dubbele naam. In het Spaanse recht heeft men als eerste geslachtsnaam die van de vader en vervolgens als tweede geslachtsnaam die van de moeder. Ouders geven aan hun kinderen alleen hun eerste geslachtsnaam door. De kinderen verkrijgen dus de geslachtsnamen van hun beide grootvaders, waardoor de geslachtsnaam van de vrouw – althans de component die wordt gevormd door de naam van de grootmoeder – na één generatie verdwijnt.

In Portugal mag men maximaal vier geslachtsnamen hebben. De laatste dient een door de vader gebruikte achternaam te zijn.

Zweden

In dit land is op 1 januari 1983 nieuwe naamwetgeving ingevoerd. In het ingevoerde stelsel zijn veel keuzemogelijkheden vervat.

Echtgenoten behouden na de huwelijkssluiting hun eigen naam. Ouders kunnen kiezen welke van hun beider achternamen aan hun kind wordt doorgegeven. Als ouders niet binnen drie maanden na de geboorte van hun eerste kind voor de naam van de vader kiezen, krijgt het kind de naam van de moeder. De volgende kinderen krijgen dezelfde geslachtsnaam als hun oudere broer of zuster.

Echtgenoten kunnen bij of staande huwelijk ook een gemeenschappelijke (gezins)naam kiezen: de naam van de man of die van de vrouw. Een keuze voor de naam van de kinderen staat dan niet meer open.

Daarnaast kent het Zweedse naamstelsel de mogelijkheid van «tussennamen» die officieel geregistreerd kunnen worden. Zo kunnen de echtgenoten elkaars achternaam als tussennaam gebruiken. Een geadopteerd kind dat bij voorbeeld de gezinsnaam heeft gekregen, kan zijn oorspronkelijke naam als tussennaam blijven voeren. Kinderen kunnen de naam van de andere ouder als tussennaam gebruiken.

Wijziging van de geslachtsnaam is eenvoudig en kan veelvuldig voorkomen. Kinderen kunnen de naam van de andere ouder aannemen door opgave daarvan bij de parochie (deze vervult van oudsher in Zweden de functie van de burgerlijke stand). Zij kunnen ook kiezen voor de naam die een van beide ouders heeft verloren bij de keuze voor de gezinsnaam of de naam van hun pleeg- of stiefvader aannemen. Deze naamswijzigingen zijn op elke leeftijd mogelijk, ook als de kinderen zelf reeds volwassen zijn geworden. Ouders kunnen tijdens huwelijk eenmaal hun eigen naam veranderen.

De leden van de fractie van D66 vragen of er contacten zijn met medische onderzoekers in verband met problemen die bij naamsveranderingssystemen kunnen optreden in verband met gen-onderzoek, erfelijkheidszaken etc. Is er in een protocol of overgangssysteem voorzien?

Er zijn geen specifieke contacten met medische onderzoekers gelegd. De vraag is of er in dit opzicht problemen verwacht moeten worden. De officiële naam die iemand heeft, ook als er naamskeuze wordt gedaan of als naamswijziging plaatsvindt, is immers vastgelegd in de registers van de burgerlijke stand. De in deze registers vastgelegde gegevens keren terug in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) . Deze naam keert ook in officiële stukken terug. Er bestaat met andere woorden duidelijkheid omtrent de geslachtsnaam van een bepaalde persoon. Voor een overgangsregeling dan wel een protocol bestaat dan ook geen aanleiding.

In verband met het al genoemde feit dat de naam na naamskeuze of naamswijziging in de registers van de burgerlijke stand wordt opgenomen, is er geen goede reden te verwachten dat er op het gebied van de genealogie bij stamboomonderzoek problemen te verwachten zijn.

De leden van de SGP- , GPV- en RPF-fracties vermogen niet in te zien dat er behoefte bestaat aan een breuk met de traditie. Naast de vraag van de behoefte, staat de noodzaak tot invoering van naamskeuze met als gevolg dat met de traditie gebroken wordt. Deze noodzaak is ingegeven door de jurisprudentie van de Hoge Raad. In zijn uitspraak van 23 september 1988, NJ 1989, 740, heeft de Hoge Raad immers duidelijk gemaakt dat het huidige naamrecht de toets van artikel 26 van het Internationaal verdrag tot bescherming van burgerrechten en politieke rechten niet kan doorstaan. Dit wetsvoorstel komt aan deze jurisprudentie tegemoet.

Deze leden vragen waarom niet is voorzien in een mogelijkheid van (eenmalige) herziening van de naamskeuze die voorafgaand aan de geboorte geschiedt.

Er is vanuit gegaan dat echtgenoten die naamskeuze doen, dit weloverwogen doen. Noodzaak noch behoefte is naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en mij aanwezig om de mogelijkheid te bieden de eenmaal gedane keuze voor de geboorte van het eerste kind nog eens te herzien. Uiteraard zal ervoor zorg gedragen worden dat in de voorlichting wordt aangegeven dat de naamskeuze één keer kan worden gedaan en dat men daarop niet kan terugkomen. Het verdient dan ook aanbeveling de naamskeuze te doen op het moment dat deze aan de orde is: als de vrouw zwanger is. Naamskeuze op een eerder moment behoort echter tot de mogelijkheden.

De leden van de SGP- , GPV- en RPF-fracties zijn zeer geïnteresseerd in de toegezegde notitie, waarvan in de handelingen van de Tweede Kamer sprake is. Op 1 oktober j.l. is aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en in afschrift aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal toegezonden een beschouwing over de Wet op de Adeldom naar aanleiding van de motie van het lid Dittrich c.s. (Kamerstukken II 1995/96, 22 408, nr. 23). Op het door deze leden genoemde punt is in deze notitie ingegaan. Hiernaar zij graag verwezen. Ten slotte vragen deze leden wat de ratio is van de volgorde van de leden van het voorgestelde artikel 5 en meer in het bijzonder waarom de maatschappelijk het meest voorkomende situatie als laatste wordt genoemd.

In artikel 5 wordt begonnen met het geval dat het kind één ouder heeft. Vervolgens komen de situaties aan de orde dat het kind twee ouders heeft.

Bij de gekozen volgorde van het tweede, derde en vierde lid, is niet bewust eerst in het vierde lid de situatie dat het kind door geboorte in familierechtelijke betrekking tot beide ouders staat, opgenomen. Aan de gekozen volgorde komt met andere woorden geen bijzondere betekenis toe.

Voor de goede orde wordt gewezen op een onvolkomenheid die in verband met amendering van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer der Staten-Generaal in artikel 20f van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat is voorgesteld, is geslopen. Deze onvolkomenheid is eerst na aanneming van het wetsvoorstel duidelijk geworden doordat wij daarop zijn geattendeerd door een ambtenaar van de burgerlijke stand. De regels voor naamskeuze impliceren thans dat naamskeuze voor een tijdens huwelijk of binnen 306 dagen nadien geboren kind kan worden gedaan vanaf het moment dat volgt op de huwelijkssluiting tot aan de aangifte van de geboorte. Volgens de eerder voorgestelde regeling kon een naamskeuze vóór de geboorte van het kind alleen worden gedaan tijdens de zwangerschap van de moeder. In verband daarmee was, voor het geval dat het kind niet levend ter wereld zou komen, bepaald dat de akte van naamskeuze niet langer dan achttien maanden behoefde te worden bewaard De hierop betrekking hebbende zinsnede in artikel 20f is bij een nota van wijziging bij het wetsvoorstel inzake het geregistreerd partnerschap (Kamerstukken II 1995/96, 23 761, nr. 9) geschrapt. De wijziging is bij laatstgenoemd wetsvoorstel voorgesteld, omdat dit de eerste gelegenheid was die kon worden aangegrepen. In de toelichting bij de voorgestelde wijziging van artikel 20f is het bovenstaande uiteengezet en aangegeven dat van dit herstel melding zou worden gemaakt in deze memorie van antwoord.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Naar boven