24 571
Gemeentelijke herindeling in de samenwerkingsgebieden Midden-Brabant, Breda en Westelijk Noord-Brabant en in een gedeelte van de samenwerkingsgebieden Zuidoost-Brabant en 's-Hertogenbosch

nr. 268e
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 augustus 1996

Op 1 juli 1996 heb ik aan uw Kamer de memorie van antwoord toegestuurd op het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat inzake het wetsvoorstel tot gemeentelijke herindeling in de samenwerkingsgebieden Midden-Brabant, Breda en Westelijk Noord-Brabant en in een gedeelte van de samenwerkingsgebieden Zuidoost-Brabant en 's-Hertogenbosch (kamerstukken I 1995/96, 24 571, nr. 268b). Op pagina 8 van deze memorie heb ik de leden van de VVD-fractie toegezegd nog vóór de plenaire behandeling van het wetsvoorstel toe te zenden over het C20-beleid. In vervolg op eerdere informatieverstrekking heb ik bij brief van heden aan de Tweede Kamer der Saten-Generaal de voortgang van het C20-beleid uiteen gezet. In reactie op voornoemd verzoek zend ik u een afschrift van deze brief.1

In het onderstaande zal ik op de in samenhang met het C20-beleid door de leden van de VVD-fractie gestelde vragen ingaan. Deze leden vroegen de regering haar visie te geven op het feit dat sommige provincies een ander beleid ten aanzien van gemeentelijke indeling voorstaan dan andere. Tevens verzochten zij de regering in te gaan op een aantal ontwikkelingen aangaande C20-beleid welke kunnen worden gesignaleerd als gevolg van het debat in de Tweede Kamer over het onderhavige wetsvoorstel. Tenslotte verzochten deze leden de regering te reageren op de «concretisering» van de opvattingen van de VVD-leden van de Tweede Kamer over de ontwikkeling bij een aantal met name genoemde C20-gemeenten.

Hoewel de uiteindelijke besluitvorming plaatsvindt op rijksniveau ligt de aanvankelijke advisering over herindelingsvoorstellen binnen de bestaande bestuurlijke verhoudingen en onder de vigeur van de huidige Wet algemene regels herindeling, in handen van de provincies. Het kabinet respecteert die verhoudingen voor het C20-beleid evengoed als voor andere vormen van bestuurlijke herindeling. De aanzet van het C20-beleid mag dan van rijkswege zijn gegeven; in de huidige fase is de uitvoering ervan voornamelijk een provinciale aangelegenheid. De provincies houden in dezen een eigen verantwoordelijkheid, die zij elk op hun eigen wijze in kunnen vullen.

Slechts in die zin wordt bijgestuurd dat het uiteindelijke doel van het C20-beleid, namelijk de versterking van centrumgemeenten, in voldoende mate tot zijn recht komt en dat de provinciale voorstellen passen binnen de uitgangspunten van het Beleidskader gemeentelijke herindeling. Aldus wordt gepoogd afstemming te bewerkstelligen in het afwegingskader dat op provinciaal en nationaal niveau wordt gehanteerd, zonder daarbij de autonome verantwoordelijkheid van de provincie aan te tasten. Het C20-beleid is overigens slechts één van de instrumenten die door het kabinet worden ingezet om tot versterking van de steden te komen. Zoals ook al uit de bijgaande brief aan de Tweede Kamer blijkt is zeker niet in alle gevallen herindeling van centrumgemeenten aan de orde. De opinie van de provincie wordt daarin meegewogen.

In reactie op de ontwikkeling van het C20-beleid naar aanleiding van het debat in de Tweede Kamer over de gemeentelijke herindeling in Brabant kan worden geconcludeerd dat de Tweede Kamer mijns inziens duidelijk heeft aangegeven de versterking van centrumgemeenten door gemeentelijke herindeling te steunen. Voor gemeentelijke herindelingen rondom centrumgemeenten in de rest van het land zullen de voorstellen voor de Brabantse centrumgemeenten een belangrijke indicatie zijn. Duidelijk is dat de regeringsfracties in de Tweede Kamer ingestemd hebben met een voorstel dat een duidelijke versterking van deze gemeenten tot stand zal brengen. Daarbij is door de VVD-fractie in de Tweede Kamer naar voren gebracht dat ruimtelijke argumenten voor deze fractie een belangrijke rol spelen. Maar ook werd door deze fractie onderkend dat andere argumenten, zoals verwevenheid van de stad met de buurgemeenten en de schaal van de buurgemeenten, hoewel op zichzelf niet doorslaggevend, factoren van belang zijn.

Tevens is tijdens het debat in de Tweede Kamer aangegeven dat de omvang van gemeenten niet te groot dient te worden. Dat is echter ook door het kabinet al uitgesproken in het Beleidskader gemeentelijke herindeling. Gemeentelijke herindeling is maatwerk. Voor de eventuele herindeling rond de C20-gemeenten geldt dat evenzeer. In dat licht kunnen ook de opmerkingen van de VVD-fractie van de Tweede Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel worden beschouwd. Preciezere concretisering van herindelingsvoorstellen in C20-gebieden is in dit stadium van het proces nog niet aan de orde.

Ik meen met het vorenstaande voldaan te hebben aan mijn toezegging uw Kamer te informeren over het C20-beleid. Zonodig kunnen wij hierover op 3 september aanstaande, in het kader van de herindelingsvoorstellen voor Noord-Brabant, nader van gedachten wisselen.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

A. G. M. van de Vondervoort


XNoot
1

Is ter inzage gelegd op het Centraal informatiepunt onder griffienr. 117345.23.

Naar boven