nr. 122b
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 8 december 1995
Het wetsvoorstel heeft de leden van de PvdA-fractie aanleiding gegeven
tot het stellen van nog een aantal vragen.
Deze leden vragen of, waar het budget voor 1996 reeds is vastgesteld,
de afdrachtvermindering een ruimte is die kan worden benut binnen de Wet sociale
werkvoorziening (WSW).
Het kabinet heeft nog geen beslissing genomen over de eventuele ruimte
die de WSW in 1996 zal hebben als gevolg van de afdrachtverminderingen.
Voorts stellen deze leden vragen over de doeltreffendheid van de vermindering
onderwijs. Zij vragen of de afdrachtvermindering geen extra belemmering op
kan leveren voor de uitbreiding van het leerlingwezen.
Doel van de fiscale faciliteit is het verruimen van het aantal leerarbeidsplaatsen
in het leerlingwezen door verlaging van de loonkosten. Verlaging van de loonkosten
voor werkgevers draagt direct bij aan het bevorderen van de werkgelegenheid.
In dit kader is het van belang de aandacht te richten op jongeren die
tot de arbeidsmarkt gaan toetreden. Om het perspectief op arbeidsparticipatie
voor deze groep te vergroten is het wenselijk de praktijkcomponent in hun
opleiding te versterken. Het leerlingwezen is voor velen een optimale vorm
van opleiding en arbeidsinpassing. Gerichte lastenverlichting voor werkgevers
die participeren in het leerlingwezen vergroot de kans dat de hiervoor noodzakelijke
leerarbeidsplaatsen in voldoende mate beschikbaar komen, waar de conjunctuur
in de afgelopen jaren heeft geleid tot een forse vermindering van het aantal
leerarbeidsplaatsen.
De bestaande subsidieregeling Kaderregeling Bedrijfstakgewijze Scholing
(KBS) ter hoogte van f 2000 (patroonsvergoeding) tot maximaal f 5000
(gemeenschappelijke opleidingsactiviteiten (GOA)-component) per leerling heeft
deze achteruitgang niet kunnen keren. Bovendien was bij de KBS sprake van
een jaarlijkse arbeidsintensieve aanvraagprocedure via Opleidings- & Ontwikkelingsfondsen
en adviezen van de Regionale Bureaus voor de Arbeidsvoorziening en een directe
financiële relatie tussen de individuele werkgever en de subsidieverstrekker
(het Centraal Bureau voor de Arbeidsvoorziening).
Door een directe verlaging van de loonkosten voor individuele werkgevers
per leerling (bij een gemiddelde opleidingsduur van twee jaar) ter hoogte
van f 9000 (vermindering onderwijs) tot maximaal ruim f 11 000
(vermindering onderwijs plus vermindering lage lonen) per leerling wordt direct
aangegrepen bij de plek van de leerarbeidsplaatsen tot stand komen; de individuele
bedrijven en instellingen. Bovendien is bij een fiscale faciliteit sprake
van een administratief eenvoudiger procedure en een rechtstreekse financiële
relatie tussen de werkgever en de belastingdienst. Daarmee is naar het oordeel
van het kabinet een doeltreffender en doelmatiger stimuleringsmaatregel tot
stand gebracht en is naar zijn oordeel bovendien sprake van een aanzienlijke
verruiming (f 250 mln. meer) van het beschikbare bedrag voor het leerlingwezen
van oorspronkelijk f 150 mln. (KBS) tot structureel circa f 400
mln.
Wat betreft de specifieke GOA-problematiek geldt dat in CBA-verband momenteel
aandacht wordt besteed aan een overgangstraject voor GOA's. Werkgevers en
werknemers kunnen naar het oordeel van het kabinet zelf een acceptabele overgangsregeling
creëren en binnen de kaders van de nieuwe wet oplossingen genereren voor
de gesignaleerde problematiek.
Ten slotte vragen de leden van de PvdA-fractie aandacht voor de vermindering
kinderopvang. Met hen zijn wij van mening dat kinderopvang ook relevant is
bij het toeleidingsproject tot de arbeidsmarkt. Het ontmoet daarom geen bezwaar
dat in dit verband kinderen van aankomende werknemers ook als kinderen van
werknemers worden beschouwd, mits redelijkerwijs vaststaat dat inderdaad een
dienstbetrekking zal worden aangegaan. De eerste ondergetekende is voornemens
zulks ook vast te leggen op grond van de delegatiebepaling van artikel 32
van dit wetsvoorstel.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A. P. M. Melkert
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J. M. M. Ritzen