24 345
Regels met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap N.V. RBB (Wet privatisering RBB)

nr. 213c
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 2 mei 1996

Alvorens in te gaan op de vragen en opmerkingen die de commissie heeft over het wetsvoorstel wil ik mijn erkentelijkheid uitspreken over de vlotte wijze waarop de behandeling daarvan thans plaatsvindt. Naar ik hoop zal dit er toe kunnen leiden dat de wet tijdig in werking treedt, waardoor de oprichting van de N.V. RBB tijdig zal kunnen geschieden.

De leden van VVD-fractie hebben aangegeven dat zij inzage wensen te verkrijgen in de openingsbalans van de op te richten onderneming alsmede in het sociaal statuut.

De definitieve openingsbalans kan pas na privatiseringsdatum op basis van de dan beschikbare gegevens worden vastgesteld. Het is derhalve nog niet mogelijk om gedetailleerde cijfers te overleggen.

In de memorie van toelichting zijn de uitgangspunten en normen uiteengezet die gelden voor het opstellen van de openingsbalans van de N.V. RBB. In de nota naar aanleiding van het verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer (24 345, nr. 7) is een globaal overzicht gegeven in de omvang van de activa en passiva. Zowel in de memorie van toelichting als in de nota naar aanleiding van het verslag is benadrukt dat de RBB op een marktconforme wijze wordt geprivatiseerd.

In aanvulling op de genoemde nota naar aanleiding van het verslag kan ik U meedelen dat:

– het eigen vermogen naar verwachting tenminste 50% en maximaal 60% zal bedragen van het balanstotaal;

– er geen voorziening zal worden meegegeven voor pensioenen, aangezien de N.V. RBB de pensioenvoorziening bij het ABP voorshands zal continueren;

– de kosten van de netto-netto-garantie naar verwachting jaarlijks f 0,7 mln bedragen. Er moeten nog nadere afspraken worden gemaakt over de wijze waarop deze kosten aan de N.V. RBB worden vergoed. Er kan worden gekozen uit twee opties: het meegeven van een contant gemaakte voorziening of jaarlijkse afrekening.

Voorts zal er een contant gemaakte voorziening worden meegegeven voor de afkoop van het ouderschapsverlof, indien dit niet op andere wijze wordt gefinancierd. De hiermee meerjarig samenhangende kosten bedragen in totaal f 2,4 mln.

Voor de afkoop van de ziektekosten-regeling (waaronder de interim-vergoeding) zal een contant gemaakte voorziening worden overgedragen, tenzij wordt gekozen voor een jaarlijkse afrekening.

Geschat wordt dat er per privatiseringsdatum een bedrag uitstaat van f 1 mln voor opgebouwde vakantiedagen/verlof. Voor dit bedrag zal eveneens een voorziening worden getroffen.

Over de wijze waarop vakantiegeld, en ambtsjubilea worden verrekend met de N.V. RBB zullen nog nadere afspraken worden gemaakt.

Wat betreft het sociaal statuut kan worden meegedeeld dat hierover met de bijzondere commissie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken op 19 maart jl. overeenstemming is bereikt. Een afschrift van het desbetreffende besluit doe ik U hierbij toekomen. Ook is inmiddels een collectieve arbeidsovereenkomst tot stand gekomen waarvan U de tekst en inhoud eveneens gelieve aan te treffen.

De fractie heeft voorts vragen gesteld met betrekking tot de hoogte van het salaris dat de directie van de N.V. RBB zal genieten.

De N.V. RBB i.o. wordt als werkgever vertegenwoordigd door de Minister van Binnenlandse Zaken. Dit impliceert dat de arbeidsvoorwaarden van de direktie, naar de leden van de fractie suggereerden, inderdaad de eerste maal door mij worden vastgesteld.

Zoals ik eerder te kennen gaf heb ik mij wat het salaris van de statutair direkteur van de N.V. RBB betreft (de direktie zal uit één persoon bestaan) geörienteerd in de markt. In deze marktsector blijkt het salaris in het algemeen te bestaan uit een vaste en een prestatiegebonden component. Omdat de concrete vaststelling van het salaris van de direkteur nog dient te geschieden, kan ik geen bedragen noemen. U mag er echter van uitgaan dat de hoogte van het salaris het structurele niveau van de bezoldiging van de leden van het kabinet niet zal overschrijden. Zoals ook ten aanzien van het overig personeel van de N.V. het geval is zullen de arbeidsvoorwaarden met de directie formeel op basis van een arbeidsovereenkomst tot stand komen. De arbeidsverhouding met de directie is evenwel uitgesloten van de werkingssfeer van de cao.

Voorts hadden de leden van de fractie van de VVD enige opmerkingen, vragen en kanttekeningen bij de naamgeving van de op te richten onderneming. Bij de keuze van de naam van de op te richten N.V. is voor de regering van belang geweest dat de RBB als «RBB» binnen de overheid, doch ook daarbuiten als bedrijfsgezondheidsdienst van de rijksoverheid een zekere goodwill en naamsbekendheid geniet. Omdat de naam van de op te richten vennootschap aanvangt met N.V. is geen misleiding of verwarring met onderdelen van de rijksdienst te verwachten en heeft zij naar het oordeel van de regering wat dit betreft voldoende onderscheidend vermogen. Hoewel de naam uit louter losse letters bestaat die na privatisering op zich geen betekenis hebben, is een dergelijke naamgeving in het handelsverkeer in het geheel niet ongebruikelijk en heeft dit bij eerdere privatisering (zoals RCC, SDU, Stichting ROI) nimmer tot bezwaren aanleiding gegeven. In dit verband wordt opgemerkt dat wat betreft de regelgeving, aanwijzing 60 van de «aanwijzingen voor de regelgeving», welke betrekking heeft op het gebruik van afkortingen en waarnaar door de fractie wordt verwezen, op een naamsaanduiding zoals in de wet is opgenomen niet van toepassing is. Dit staat nog los van het feit dat, zoals gesteld, de letters «RBB» in N.V. RBB geen betekenis hebben en dus geen afkorting zijn. Juist is dat volgens de richtlijnen van het Ministerie van Justitie de naam van een N.V. eigenlijk niet alleen mag bestaan uit cijfers of losse letters. Het ministerie heeft hierover een opmerking gemaakt, doch zal haar goedkeuring aan de oprichting van de rechtspersoon op grond hiervan niet onthouden, mede omdat een wijziging van de statutaire naam in de huidige fase van de wetgevingsprocedure zonder novelle en derhalve zonder vertraging niet mogelijk is. Om niettemin tegemoet te komen aan de kanttekening van het Ministerie van Justitie, is wijziging van de statuten onmiddellijk na oprichting van de N.V. overwogen, doch met het oog op een mogelijke fusie waarbij de onderneming wellicht reeds begin 1997 wordt betrokken, wordt dit niet opportuun geacht. Zodra evenwel blijkt dat een fusie langere tijd op zich zal doen wachten ligt voor de hand de statutaire naam te wijzigen.

Vooruitlopend hierop, en daarbij tevens rekening houdend met de opmerking van de fractie, heb ik besloten om de naam N.V. RBB aan te vullen met het woord «bedrijfsgezondheidsdienst», en de RBB na privatisering in het economisch verkeer voorlopig de handelsnaam «Bedrijfsgezondheidsdienst RBB» te laten gebruiken.

Tenslotte wil ik nog ingaan op de vraag van de leden van de commissie die betrekking heeft op de brief van de Direkteur Financieel-economische zaken van mijn ministerie aan de Griffier van Uw kamer van 26 maart 1996 over afronding van de contractbesprekingen met de RBB.

Uit de aard van de wetgevingsprocedure welke thans wordt gevolgd vloeit voort dat een privatisering van de RBB niet zal plaats kunnen vinden zonder het consent van de beide kamers der Staten-Generaal. Daarbij is evident dat alle handelingen die thans verricht worden in het kader van de toekomstige bedrijfsvoering van een geprivatiseerde RBB geschieden onder het voorbehoud dat de privatisering daadwerkelijk gerealiseerd wordt. De contracten die thans met klanten worden gesloten kennen dit voorbehoud echter niet. De intentie is weliswaar dat zij door een geprivatiseerde RBB worden uitgevoerd maar de besprekingen en onderhandelingen over deze contracten zouden ook plaatsvinden indien niet tot privatisering van de RBB zou worden overgegaan. Overigens betreft het in de meeste gevallen een verlenging van reeds bestaande convenanten, die wegens het verstrijken van de termijn waarvoor deze zijn aangegaan aflopen.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Naar boven