24 240
Voorstel van wet van de leden Van Heemst, O. P. G. Vos en De Koning tot wijziging van de Wet op de naburige rechten in verband met de rechten van omroeporganisaties

nr. 249b
MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 27 juni 1996

Met belangstelling hebben de indieners kennis genomen van de vragen van de CDA-fractie op het initiatiefwetsvoorstel van de indieners.

De vraag van de leden van de CDA-fractie of het wetsvoorstel zijn doel niet voorbijschiet is kennelijk ingegeven door de veronderstelling dat het motief voor het schrijven van het wetsvoorstel is gelegen in de wens caféhouders en hun klandizie kosten te besparen voor het bekijken van voetbalwedstrijden. Deze veronderstelling is echter onjuist. Weliswaar is de bovengenoemde kwestie de meest in het oog springende aanleiding geweest voor het initiatiefwetsvoorstel, niettemin is het vanaf het schrijven van het wetsvoorstel de bedoeling geweest artikel 8 d van de Wet op de naburige rechten (WNR) zodanig te wijzigen dat overeenstemming zou worden bereikt met het beschermingsniveau van de betreffende bepalingen in het Internationaal Verdrag van Rome inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties (Trb. 1986, 182) en de richtlijn nr. 92/100/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 november 1992, betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PbEG 1992, L 346) en het recht terzake zoals dat in de ons omringende landen is geregeld.

De leden van de CDA-fractie vroegen zich af of de afbakening van het openbaar maken van programma's als gevolg van de voorgestelde nieuwe bepaling niet te beperkt is. Zij gaven daarbij als voorbeeld de openbaarmaking via distributie door een sub-distributor zoals de televisiecentrale van een ziekenhuis. De indieners wijzen er op dat dergelijke distributie valt onder het «heruitzenden» genoemd in art. 8 lid 1 sub a WNR en dus niet onder art. 8 lid 1 sub d. Het onderhavige voorstel brengt slechts een beperking aan op art. 8 lid 1 sub d, hetgeen betekent dat de genoemde distributie (heruitzending) aan de omroeporganisatie voorbehouden is en blijft.

Wat betreft de door de leden van de CDA-fractie voorgestelde alternatieve formulering van onderdeel d, te weten «het openbaar maken van programma's ongeacht welke technische hulpmiddelen daarbij worden gebruikt, tenzij deze openbaarmaking geschiedt in voor het publiek toegankelijke plaatsen tegen betaling van entreegeld», kan opgemerkt worden dat deze formulering zou leiden tot het tegengestelde van wat door de indieners wordt beoogd. Bij deze formulering zou er in een situatie waar wèl entreegeld wordt geheven geen toestemming van de omroeporganisatie nodig zijn terwijl, wanneer er géén entreegeld wordt geheven wel toestemming van c.q. betaling aan de omroep noodzakelijk zou zijn. Als, wat vermoedelijk bedoeld is, in de voorgestelde formulering het woord «tegen» wordt vervangen door het woord «zonder» zou waarschijnlijk hetzelfde resultaat bereikt worden als met de huidige formulering van het voorliggende voorstel. De indieners menen echter dat de huidige formulering tenminste even duidelijk is en beter aansluit bij de formulering zoals die te vinden is in de ons omringende landen en in het genoemde verdrag en richtlijn.

Voor wat betreft de betekenis van het wetsvoorstel ten opzichte van gecommercialiseerde sportnetten willen de indieners het volgende opmerken. Indien het sportnet wordt uitgezonden op het open net geldt precies hetzelfde als voor de publieke omroep, met als gevolg dat ook voor hen de door de indieners voorgestelde beperking van de rechten van omroeporganisaties zullen gelden. Er zijn echter twee andere mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is abonneetelevisie zoals bijvoorbeeld Filmnet. Deze organisatie zendt ook voetbalwedstrijden uit. Echter, deze wedstrijden zijn nooit in het café te zien. Filmnet verkoopt slechts abonnementen aan individuen en niet aan bedrijven, onder andere omdat zij geen uitzendrechten heeft die dat toelaten.

Een tweede mogelijkheid is het zogenaamde pluspakket. In dit geval worden een aantal programma's van verschillende omroeporganisaties in een collectief pakket aangeboden die met behulp van een filter of decoder zichtbaar kunnen worden gemaakt. Hoe deze vorm van uitzending er uit zal gaan zien is niet bekend. Binnen de contractsvrijheid is het mogelijk dat deze pluspakketten alleen op individuele basis mogen worden verstrekt of dat zij tegen een hogere prijs aan bedrijven worden geleverd of dat levering aan bedrijven wordt geweigerd. Het antwoord op de betreffende vraag van de leden van de CDA-fractie is dus dat er als gevolg van de contractsvrijheid niets aan in de weg staat dat bij de kabeldistributie voor zo'n sportnet een hogere aansluitingsbijdrage aan (bijvoorbeeld) cafés wordt gevraagd dan aan particulieren.

Tenslotte stelden de leden van de CDA-fractie de vraag welke betekenis voor het wetsvoorstel de indieners toekennen aan het Groenboek van de Europese Commissie over «Copyright and Related Rights in the Information Society». Het Groenboek heeft geen betekenis voor het onderhavige wetsvoorstel. Het Groenboek gaat in op de veranderingen die de opkomst van de informatiemaatschappij met zich meebrengen en borduurt voort op eerdere initiatieven van de Europese Commissie. De indieners wijzen daarbij op richtlijnen betreffende onder andere de bescherming van computerprogramma's, satelliet en kabel, harmonisatie van de duur van het auteursrecht en de bovengenoemde verhuurrichtlijn die al tot stand zijn gekomen. De Europese rechtsontwikkeling heeft dus slechts in zoverre verband met het onderhavige wetsvoorstel dat met de inwerkingtreding van het voorstel het wettelijke beschermingsniveau van omroeporganisaties overeen zal komen met de verhuurrichtlijn en het recht terzake in de ons omringende landen.

Van Heemst

O. P. G. Vos

De Koning

Naar boven