24 169
Regeling van een verzekering voor nabestaanden (Algemene nabestaandenwet)

nr. 45g
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 1995

Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen op dinsdag 12 en woensdag 13 december jongstleden zijn door de geachte afgevaardigde mevrouw Ter Veld enkele vragen gesteld met betrekking tot fiscale aspecten van private verzekering van het nabestaandenrisico, mede met het oog op de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel Algemene Nabestaandenwet in uw Kamer. Mede namens de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doe ik U de beantwoording van die vragen hierbij toekomen.

Private verzekering van nabestaandenrisico

Voor een private vorm van verzekering van het nabestaandenrisico komen verschillende modaliteiten in aanmerking. Allereerst bestaat de mogelijkheid het nabestaandenrisico onder te brengen in de pensioenregeling die uit hoofde van de arbeidsrelatie bestaat (premie aftrekbaar, uitkeringen belast). Waar dat niet gebeurt, kan men ook individueel hiervoor een oplossing zoeken, hetzij via een lijfrenteverzekering (premie aftrekbaar, uitkeringen belast), hetzij via een kapitaalverzekering (premie niet aftrekbaar, rentebestanddeel in uitkeringen (behoudens vrijstellingen) belast). In sommige van deze gevallen kan sprake zijn van uitstel van belasting- en premieheffing, maar niet van afstel. Voor de volledigheid zij vermeld dat waar in het voorgaande sprake is van aftrekbaarheid, men vanzelfsprekend moet voldoen aan algemene voorwaarden voor aftrekbaarheid, waaronder ook die ter zake van de vestigingsplaats van de verzekeraar.

Uiteindelijk kan de situatie ontstaan dat men op enige wijze het nabestaandenrisico privaat heeft verzekerd en daarnaast toch recht blijkt te hebben op een uitkering ingevolge de ANW. Die situatie is echter geheel afhankelijk van individueel dan wel in de arbeidsvoorwaarden gemaakte keuzes en heeft geen andere gevolgen voor de fiscaliteit dan dat cumulerende uitkeringen beide worden belast.

Relatie met het rapport van de commissie «Fiscale behandeling pensioenen»

Bij pensioenregelingen kan thans veelal een nabestaandenpensioen worden opgebouwd van maximaal 70% van het toelaatbare ouderdomspensioen dat ook weer veelal, bij volledige loopbaan 70% van het eindloon beloopt (in bruto termen). Daarbij pleegt, zij het niet altijd op gelijke wijze, bij de bepaling van het ouderdomspensioen, rekening te worden gehouden met het recht op uitkeringen krachtens de Algemene Ouderdomswet.

Het wegvallen van de AWW-uitkering kan leiden tot een lager totaal pensioen dan nu het geval is. Dat «gat» wordt in de meeste regelingen niet automatisch gerepareerd, en waar dat wel zou kunnen gebeuren voorkomt een paraplubepaling automatische reparatie. Het is aan werkgevers en werknemers respectievelijk individuele burgers om daarin desgewenst te voorzien.

De regering beoogt niet de uitgangspunten met betrekking tot de fiscale behandeling van pensioenen op dit punt te wijzigen. De voorstellen van de werkgroep «Fiscale behandeling pensioenen» zijn daarmee in lijn. Naar ons oordeel komt een aanvullend (privaat) nabestaandenpensioen van maximaal 50% van het eindloon worden opgebouwd, ongeacht of sprake is van een recht op ANW.

Belastingraming

Door de geachte afgevaardigde mevrouw Ter Veld is gevraagd of rekening is gehouden met het effect op de belasting- en premieopbrengsten dat zal optreden wanneer op grotere schaal dan thans het geval is tot private verzekering van het nabestaandenrisico wordt overgegaan.

Het is een goed gebruik om belasting- en premiegrondslagen op integrale wijze te ramen, rekening houdend met alle relevante aspecten waaronder het voorgenomen beleid. Budgettaire consequenties van beleidsmaatregelen worden evenwel altijd in bruto-termen weergegeven. De reden hiervoor is dat het niet zinvol is het effect op de belasting- en premie-opbrengsten van elke maatregel afzonderlijk te bepalen omdat vanwege optredende circulariteiten geen consistentie kan worden gewaarborgd met de integrale raming. Met dit laatste wordt gedoeld op het verschijnsel dat het partiële effect van een bepaalde maatregel mede van invloed kan zijn op de geïsoleerde effecten van andere maatregelen.

Zoals gezegd wordt bij integrale raming van belasting- en premieopbrengsten met alle relevante aspecten rekening gehouden, dus ook met ontwikkelingen in de pensioensfeer en meer in het bijzonder met de hoogte en ontwikkeling van fiscale aftrekbare pensioenpremies. In dit verband kan over de thans actuele meerjarenraming tot en met 1998 – gebaseerd op de doorrekening van het regeerakkoord van het Centraal Planbureau waarin het voornemen voor de Algemene Nabestaandenwet is verwerkt – de volgende informatie worden verschaft.

In de regeerakkoord-doorrekening is voor de periode 1994–1998 met nagenoeg gelijkblijvende premies voor aanvullend pensioen gerekend. De premie bedroeg in 1994 gemiddeld 8% van de bruto loonsom; voor 1998 wordt een niveau van 7¾% geraamd.

Op de hoogte en de ontwikkeling van pensioenpremies is een groot aantal factoren van invloed. Vertrekkend vanuit een evenwichtige actuariële vermogenspositie van pensioenfondsen zijn voor het verloop van de premie in de tijd vooral de ontwikkeling van loonvoet en beleggingsrendement van belang. In de regeerakkoord-doorrekening gaat van deze factoren, vanwege de relatief bescheiden loonontwikkeling en de verhoudingsgewijs hoge reële rente, een neerwaartse druk op de pensioenpremies uit.

Daartegenover staat dat in de regeerakkoord-doorrekening met een dooreengenomen halve koppeling op grond van de WKA is gerekend; als gevolg daarom wordt een groot aantal pensioenregelingen – i.c. de eindloonregelingen waarin de franchise is gekoppeld aan de AOW-uitkering respectievelijk de zogenaamde inbouwregelingen – geconfronteerd met een stijgende pensioenlast hetgeen een premieverhogend effect heeft. Ook de verzekering in de private pensioensfeer van voorheen door de sociale verzekering gedekte risico's is in de regeerakkoorddoorrekening als een kostenverhogende factor onderkend. Laatstgenoemde factor omvat ook de mogelijke uitbreiding van private verzekering in de pensioensfeer van nabestaandenpensioenen. De genoemde factoren tezamen hebben er toe geleid dat in de regeerakkoord-doorrekening met per saldo nagenoeg constant blijvende pensioenpremies is gerekend, terwijl op grond van de loon- en rendementsprognoses een dalende pensioenpremie zou mogen worden verwacht.

Bij dit alles dient te worden bedacht dat gelet op de vele onzekerheden rond de voor de feitelijke pensioenpremie relevante factoren, de raming niet anders dan als indicatief kan worden beoordeeld. Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk een schatting te maken van de mogelijkheid van herschikking tussen de verschillende bestanddelen van de pensioenpremie. Dit zou voor sommige pensioenfondsen, gelet op hun huidige actuariële vermogenspositie, een middel kunnen zijn om een uitbreiding van het nabestaandenpensioen op een geleidelijke wijze in de totale pensioenpremie tot uitdrukking te brengen.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Naar boven