24 149
Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met het opnemen van een document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies in het onderwijs

nr. 231a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS1

Vastgesteld 15 mei 1996

Het voorbereidend onderzoek gaf de commissie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van de VVD-fractie zeiden grote moeite te hebben met dit wetsvoorstel. Zij wilden dan ook de volgende vragen stellen.

Waarom zal deze wet, zonder sancties, wel effect sorteren terwijl zeer vele andere genomen maatregelen niet of nauwelijks effect hebben gesorteerd? Is onderzoek gedaan waarom de reeds getroffen maatregelen geen of nauwelijks effect hebben gesorteerd? Zo ja, wat heeft dat onderzoek dan opgeleverd?

In de wet is een artikel opgenomen over de evaluatie. Hoe denkt de staatssecretaris een verslag op te kunnen doen stellen over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk? De leden hier aan het woord wilden deze vraag vooral plaatsen in het licht van het ontbreken van sancties in deze wet. Zijn voorbeelden van vergelijkbare symboolwetgeving te noemen die tot aanwijsbare resultaten hebben geleid?

De leden van de CDA-fractie merkten op vooralsnog weinig behoefte te hebben aan de hier beoogde wetgeving die alweer een nieuwe bekostigingsvoorwaarde stelt aan de Nederlandse scholen.

Deze leden zouden graag antwoord hebben op de volgende vragen:

Zijn de redenen van de geringe vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding nu wel voldoende geanalyseerd?

Ook deze leden constateerden dat vele genoemde maatregelen die reeds genomen zijn het probleem niet hebben opgelost. Waarom zal een nieuwe maatregel, de zgn. «indirecte wettelijke dwang» aldus de Raad van State, wel effect sorteren?

Zijn op termijn sancties voorzien voor die scholen die hetzij niet rapporteren, hetzij de «streefdoelen» niet halen? Zo ja, welke? Zal een dergelijke voorkeursbehandeling voor vrouwen mogelijk tot rechtszaken leiden voor de Nederlandse dan wel de Europese rechter in verband met gelijke rechten voor mannen en vrouwen? Mag door de grote participatie van vrouwen in het onderwijs niet verwacht worden dat ook vrouwen steeds meer ambitie en steeds meer kans zullen hebben om in midden- en hoger kader te functioneren?

Dit wetsvoorstel is, aldus de leden van de fractie van GroenLinks, één van de maatregelen die ervoor moeten zorgen dat vrouwen evenredig vertegenwoordigd zijn in leidinggevende functies in het onderwijs. Het bevoegd gezag of het instellingsbestuur dient eenmaal in de vier jaar een document vast te stellen inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies. Daarin worden streefcijfers vastgelegd en een bepaald tijdvak waarbinnen deze streefcijfers worden gerealiseerd. De streefcijfers zijn gekoppeld aan een gekwalificeerd aanbod. De maatregelen die het bevoegd gezag of het instellingsbestuur heeft genomen en zal nemen om die streefcijfers te realiseren, moeten worden vermeld. En het document moet ter inzage worden gelegd. Waarom zijn die streefcijfers niet in het wetsvoorstel vastgelegd?

Hoewel het hier een lofwaardig streven betreft, is het niet meer dan een zetje in de goede richting. Het is namelijk een wetsvoorstel zonder tanden, omdat geen sanctiebepaling is voorzien.

De leden hier aan het woord wilden de volgende twee vragen stellen.

Waarom is geen sanctiebepaling opgenomen?

Is het tijdvak waarvan sprake is nader gespecificeerd?

De leden van de fracties van GPV, SGP en RPF zeiden veel bedenkingen te hebben tegen het wetsvoorstel. Zij vonden de verdediging van het wetsvoorstel door de staatssecretaris tweeslachtig. Enerzijds wordt betoogd dat de voorgestelde wet een effectief middel is om schoolbesturen ertoe te dwingen meer vrouwen te benoemen in leidinggevende posities. Anderzijds wordt betoogd dat de benoemingsvrijheid van het bevoegde gezag van bijzondere scholen niet wordt aangetast, omdat de voorgestelde wet geen dwang uitoefent. Deze leden vroegen of de staatssecretaris het ermee eens is dat beide argumentaties noodzakelijk zijn ter verdediging van het wetsvoorstel, maar dat de beide gedachtengangen tevens met elkaar strijdig zijn.

De voorzitter van de commissie,

Jaarsma

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Grol-Overling (CDA), Jaarsma (PvdA), voorzitter, Holdijk (SGP), Tuinstra (D66), Veling (GPV), Werner (CDA), Roscam Abbing-Bos (VVD), Schoondergang-Horikx (GroenLinks), Hofstede (CDA), De Jager (VVD), Dees (VVD), Linthorst (PvdA).

Naar boven