Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24134 nr. 42 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 24134 nr. 42 |
17 oktober 1995
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter bevordering van de ontwikkeling van een in sociaal-economisch opzicht goede bedrijfsuitoefening in het vervoer van goederen met binnenschepen wenselijk is regelen te stellen voor dat vervoer vanuit Nederland naar België of naar Frankrijk, welke regelen gelet op de internationale ontwikkelingen een tijdelijk karakter dragen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister, beroepsvervoer, binnenschip, binnenwateren: hetgeen daaronder verstaan wordt in de Wet vervoer binnenvaart;
b. vervoer: vervoer als bedoeld in artikel 2, eerste lid;
c. samenwerkingsverband: rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie waarbij in ieder geval eigenaren van binnenschepen zijn aangesloten en die:
1°. blijkens haar statuten zich ten doel stelt ten behoeve van de aangesloten eigenaren gezamenlijk transportopdrachten te verwerven,
2°. op basis van overeenkomsten met de aangesloten eigenaren beschikt over binnenschepen, en
3°. beschikt over een acquisitie-apparaat.
2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder vervoer mede verstaan het voor het vervoer:
a. aanbieden van binnenschepen;
b. laden en lossen van goederen in of uit binnenschepen; of
c. opslaan van goederen in binnenschepen.
1. Deze wet is van toepassing op beroepsvervoer van goederen met binnenschepen van een plaats, gelegen aan de binnenwateren, naar een bestemming gelegen in België of Frankrijk via de Nederlands-Belgische grens.
2. Het is verboden vervoer te verrichten of te doen verrichten, anders dan:
a. met binnenschepen met een vergunningbewijs als bedoeld in artikel 22 van de Wet vervoer binnenvaart of een overeenkomstig bewijsstuk als bedoeld in artikel 26 van die wet;
b. met tussenkomst van Onze Minister als bedoeld in artikel 5, eerste lid; of
c. met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Deze wet is niet van toepassing op:
a. vervoer van plaatsen gelegen aan:
1°. de Rijn,
2°. de Waal gerekend vanaf het begin tot Gorinchem, of
3°. de Lek gerekend vanaf het begin tot Krimpen aan de Lek, naar bestemmingen gelegen in België;
b. vervoer van ijzererts, kolen en ruwe fosfaten die zijn aangevoerd over zee via zeehavens naar bestemmingen in België gelegen aan:
1°. het Kanaal van Gent naar Terneuzen, vanaf de Nederlands-Belgische grens tot aan de Meulestedebrug te Gent,
2°. de Schelde-Rijnverbinding vanaf de Nederlands-Belgische grens tot aan de Straatsburgbrug te Antwerpen,
3°. de Schelde vanaf de Nederlands-Belgische grens tot aan Rupelmonde,
4°. de Rupel vanaf de Schelde tot aan de sluis van Wintam,
5°. het Zeekanaal Rupel-Brussel vanaf de sluis van Wintam tot aan de Van Praetbrug te Brussel,
inclusief de aan de desbetreffende wateren gelegen havens of dokken;
c. vervoer van:
1°. zand of grind, droog of nat gewonnen of vanaf de wal verladen, gebroken of ongebroken,
2°. natuurlijk gewonnen of industrieel vervaardigde zand- of grindvervangende materialen, gebroken of ongebroken, voor zover deze materialen gebruikt worden ten behoeve van bouw, waterbouw, betonproduktie, wegenaanleg of ophogingswerken,
3°. materiaal van onderwaterbodems, of
4°. containers en goederen in containers;
d. vervoer met binnenschepen, welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend zijn ingericht voor het in tanks in bulk vervoeren van goederen.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan, indien de noodzaak daartoe voortvloeit uit een verdragsverplichting, deze wet geheel of gedeeltelijk niet van toepassing worden verklaard op bepaalde vormen van vervoer met binnenschepen, soorten binnenschepen, vervoer op bepaalde binnenwateren of onder bepaalde omstandigheden.
2. Na de plaatsing in het Staatsblad van een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.
HOOFDSTUK 2. VRACHTVERDELINGSSTELSEL
1. Er is een vrachtverdelingsstelsel voor het vervoer van goederen, in het kader waarvan Onze Minister tussenkomst verleent bij het tot stand komen van overeenkomsten met betrekking tot vervoer.
2. Het vrachtverdelingsstelsel heeft tot doel de ten vervoer aangeboden goederen op een zo billijk en doelmatig mogelijke wijze te verdelen over de daartoe aangemelde binnenschepen en, indien van toepassing, met inachtneming van:
a. de tarieven en voorwaarden, bedoeld in artikel 18; of
b. de wijze van verdeling van de ten vervoer aangeboden goederen, bedoeld in artikel 20.
1. Het vrachtverdelingsstelsel wordt uitgevoerd op de plaatsen van tussenkomst. De plaatsen van tussenkomst en de bij deze plaatsen behorende rayons zijn dezelfde als die ingevolge de Wet vervoer binnenvaart.
2. Tot de plaatsen van tussenkomst hebben toegang vervoerders, scheepsbevrachters, verladers, alsmede hun gemachtigden, en degenen die daartoe toestemming van Onze Minister hebben.
3. Ieder die zich in de plaatsen van tussenkomst bevindt, houdt zich aan de aanwijzingen met betrekking tot de handhaving van de orde en beperking van de hinder, welke door Onze Minister worden gegeven.
4. Onze Minister kan degene die handelt in strijd met het derde lid verwijderen uit de plaatsen van tussenkomst of hem de toegang aldaar ontzeggen.
Op de plaats van tussenkomst houdt Onze Minister een openbare lijst (schepenlijst) bij, waarop de ongeladen binnenschepen worden opgenomen die in dat rayon worden aangeboden voor het verrichten van vervoer.
§ 2. Opneming op de schepenlijst
1. De volgorde van opneming op de schepenlijst wordt bepaald door de datum en het tijdstip van:
a. leegkomst in Nederland;
b. lege passage van de Nederlandse grens; of
c. aanmelding op de plaats van tussenkomst.
2. Indien met betrekking tot meer binnenschepen blijkt dat de datum en het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, van de desbetreffende binnenschepen aan elkaar gelijk zijn, wordt de volgorde van opneming bepaald door het tijdstip van aanmelding op de plaats van tussenkomst.
3. Onze Minister kan verlangen, dat de vervoerder het tijdstip van leegkomst of lege passage van de grens aannemelijk maakt.
§ 3. Doorhaling op de schepenlijst
Doorhaling van een binnenschip op de schepenlijst heeft plaats:
a. zodra de vervoerovereenkomst door tussenkomst van Onze Minister tot stand is gekomen;
b. indien na toewijzing van het binnenschip door Onze Minister de vervoerder weigert de vervoerovereenkomst aan te gaan, tenzij naar het oordeel van Onze Minister sprake is van gegronde redenen;
c. indien het binnenschip zich niet meer op de binnenwateren bevindt;
d. indien het binnenschip zich niet meer ongeladen op de binnenwateren bevindt;
e. indien het binnenschip gedurende zestig dagen op de schepenlijst is opgenomen, tenzij naar het oordeel van Onze Minister aanleiding bestaat om deze termijn te verlengen;
f. indien voor het binnenschip geen geldig vergunningbewijs met een aantekening voor algemeen ongeregeld vervoer als bedoeld in artikel 29, eerste lid, dan wel artikel 30 van de Wet vervoer binnenvaart aanwezig is;
g. op aanvraag van de vervoerder; of
h. indien de wettelijke bijdragen voor het desbetreffende binnenschip niet zijn betaald.
Indien een binnenschip waarmee vervoer wordt verricht is opgenomen op de schepenlijst, en het binnenschip wordt met toepassing van artikel 9, onderdeel d, doorgehaald, neemt Onze Minister het desbetreffende binnenschip gedurende vier weken niet op de schepenlijst op en doet daarvan mededeling op de plaatsen van tussenkomst.
§ 4. Aanvragen om scheepsruimte
1. Een aanvraag om scheepsruimte wordt door de opdrachtgever ingediend op de plaats van tussenkomst van het rayon waar de te vervoeren goederen moeten worden geladen, of, indien op meer plaatsen die niet binnen één rayon zijn gelegen moet worden geladen, op de plaats van tussenkomst van het rayon waar het eerst moet worden geladen.
2. De opdrachtgever kan in zijn aanvraag bijzondere eisen aan het binnenschip stellen in overeenstemming met het te verrichten vervoer.
3. Een aanvraag om scheepsruimte deelt Onze Minister mee op de plaats van tussenkomst van het rayon waar de aanvraag is ingediend, voor zover de aanvraag niet in strijd is met het bepaalde bij of krachtens de wet of met een zo billijk en doelmatig mogelijke wijze van verdeling van de ten vervoer aangeboden goederen.
4. Een mededeling als bedoeld in het derde lid geschiedt niet eerder dan twee werkdagen voor het tijdstip van laden, tenzij naar het oordeel van Onze Minister aanleiding bestaat van die termijn af te wijken.
1. Op een medegedeelde aanvraag om scheepsruimte kan een vervoerder ten aanzien van een binnenschip reflecteren, indien dat binnenschip:
a. op de schepenlijst van die plaats van tussenkomst is opgenomen;
b. ongeladen en laadgereed binnen het desbetreffende rayon aanwezig is; en
c. voldoet aan de met betrekking tot het te verrichten vervoer gestelde eisen, bedoeld in artikel 11, tweede lid.
2. Indien een vervoerder op een aanvraag om scheepsruimte heeft gereflecteerd zonder dat aan het bepaalde bij of krachtens de wet is voldaan, kan Onze Minister de vervoerder ten aanzien van het desbetreffende binnenschip voor een periode van vierentwintig uur uitsluiten van deelname aan het reflecteren.
Indien op een aanvraag om scheepsruimte na mededeling niet of niet voldoende wordt gereflecteerd:
a. deelt Onze Minister desgevraagd de aanvraag op een andere plaats van tussenkomst mede;
b. kan de aanvrager een aanvraag om scheepsruimte indienen voor meer reizen in opeenvolging; of
c. kan Onze Minister desgevraagd ontheffing verlenen als bedoeld in artikel 21.
§ 6. Toewijzing van binnenschepen aan aanvragers
1. Indien een vervoerder met toepassing van artikel 12, eerste lid, heeft gereflecteerd, wijst Onze Minister aan de aanvrager dat binnenschip toe, met inachtneming van de oudste datum en tijdstip van opneming op de schepenlijst.
2. Van de volgorde van toewijzing, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister afwijken, indien naar zijn oordeel sprake is van spoedeisend belang van de aanvrager en dit belang afwijking vordert.
1. Van de vervoerovereenkomsten die zijn gesloten met tussenkomst van Onze Minister maken deel uit de Bevrachtingsvoorwaarden 1991, zoals op 26 maart 1992 gedeponeerd bij de rechtbanken te Amsterdam en Rotterdam.
2. In een aanvraag om scheepsruimte kan worden opgenomen dat artikel 107 van de Bevrachtingsvoorwaarden 1991 niet van toepassing is voor zover dat artikel betrekking heeft op het bepaalde bij of krachtens de wet of de Tariefregeling goederenvervoer binnenvaart.
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent:
a. de wijze waarop het vrachtverdelingsstelsel wordt beheerd, waaronder in ieder geval:
1°. opneming op de schepenlijst,
2°. doorhaling op de schepenlijst,
3°. aanvragen om scheepsruimte,
4°. reflecteren op aanvragen,
5°. toewijzing van binnenschepen aan aanvragers,
6°. spoedeisend belang, bedoeld in artikel 14, tweede lid;
b. de wijze van verdeling van de ten vervoer aangeboden goederen;
c. de tarieven en voorwaarden die van de vervoerovereenkomst deel uit maken;
d. de eisen, bedoeld in artikel 11, tweede lid; en
e. hetgeen verder in het belang van een behoorlijke uitvoering en billijke en doelmatige verdeling van de ten vervoer aangeboden goederen in acht moet worden genomen.
§ 1. Commissie van onafhankelijke deskundigen
1. Er is een Commissie van onafhankelijke deskundigen.
2. Onze Minister hoort de commissie voorafgaande aan zijn beslissing tot goedkeuring, bedoeld in artikel 20.
3. De leden nemen deel aan de werkzaamheden van de commissie zonder last of ruggespraak.
4. Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van de commissie.
5. In de commissie benoemt Onze Minister drie leden en drie plaatsvervangende leden, gehoord de door Onze Minister aangewezen organisaties werkzaam op het terrein van de binnenvaart.
6. De benoeming geldt voor de duur van de werking van deze wet.
7. Het beheer van de bescheiden van de commissie geschiedt onder verantwoordelijkheid van Onze Minister.
8. De commissie stelt een reglement vast betreffende haar werkwijze, dat de goedkeuring van Onze Minister behoeft.
9. De leden van de commissie ontvangen een door Onze Minister vast te stellen vergoeding. Overigens komen de kosten van de commissie ten laste van Onze Minister.
10. De commissie legt jaarlijks uiterlijk op 1 oktober een begroting voor het volgende kalenderjaar aan Onze Minister ter goedkeuring voor.
§ 2. Afwijkende tarieven en voorwaarden
In afwijking van artikel 15 en artikel 16, onderdeel c, zijn tarieven en voorwaarden vrijelijk overeen te komen, indien aanvragen van opdrachtgevers om scheepsruimte betrekking hebben op:
a. reizen in opeenvolging;
b. periodevervoer;
c. vervoer van grote, ondeelbare of zeer zware stukken (blokvracht);
d. verrichten van aanvullende logistieke diensten;
e. vervoer waarvan opslag of overslag deel uit maakt;
f. aanleveren van goederen op een precies overeengekomen tijdstip;
g. een meer dan gebruikelijk efficiënte wijze van vervoer;
h. overwegingen van concurrentie met andere wijzen van transport; of
i. andere krachtens ministeriële regeling aangewezen vormen van vervoer.
1. Indien artikel 18 van toepassing is en de opdrachtgever een overeenkomst inhoudende transportgarantie met een samenwerkingsverband wenst te sluiten, kan ter zake van het betrokken vervoer het tarief voor de bij het samenwerkingsverband aangesloten ondernemingen hoger zijn dan voor niet aangesloten ondernemingen.
2. In afwijking van artikel 2, tweede lid, onderdeel b, kan bij ministeriële regeling worden bepaald, dat een bij de regeling vast te stellen percentage van de lading door de bij het samenwerkingsverband aangesloten ondernemingen zonder tussenkomst van Onze Minister kan worden vervoerd.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent het bepaalde in het eerste lid.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden omtrent het minimumtonnage en het aantal binnenschepen waarover het samenwerkingsverband moet beschikken, met inachtneming van verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 juli 1968, houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PbEG L 175).
1. De opdrachtgever legt de ontwerp-overeenkomst, betrekking hebbend op artikel 18 of artikel 19 en waarin in ieder geval het tarief en de voorwaarden zijn opgenomen, door tussenkomst van de Commissie van onafhankelijke deskundigen, ter goedkeuring aan Onze Minister voor.
2. Tevens kan de opdrachtgever aan Onze Minister ter goedkeuring het voorstel voorleggen, dat toewijzing van scheepsruimte geschiedt door vrije inschrijving.
3. Onze Minister weigert de goedkeuring uitsluitend, indien naar zijn oordeel de ontwerp-overeenkomst of het voorstel niet in overeenstemming is met het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
4. Indien de toewijzing van scheepsruimte door vrije inschrijving plaats- vindt en het aanbod aan scheepsruimte de vraag overtreft, volgt toewijzing van de scheepsruimte door middel van loting.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent het bepaalde in dit artikel.
HOOFDSTUK 4. ONTHEFFING EN VRIJSTELLING
Onze Minister kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, indien naar zijn oordeel:
a. een doelmatige vervoervoorziening dit eist; en
b. de billijke en doelmatige verdeling van de ten vervoer aangeboden goederen over de binnenschepen niet onevenredig wordt bemoeilijkt.
Onze Minister kan, gehoord de door hem aangewezen organisaties op het terrein van de binnenvaart, vrijstelling verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, indien naar zijn oordeel:
a. de vrijstelling leidt tot grotere doelmatigheid voor een of meer vervoerders of opdrachtgevers zonder dat daardoor het belang van andere vervoerders of opdrachtgevers onnodig of onevenredig wordt geschaad;
b. de vrijstelling in het belang is van de binnenvaart in het algemeen; of
c. tussenkomst door Onze Minister de totstandkoming of de uitvoering van vervoerovereenkomsten onnodig bemoeilijkt.
1. Aan de ontheffing respectievelijk de vrijstelling kunnen beperkingen of voorschriften worden verbonden welke in overeenstemming zijn met de gronden genoemd in artikel 21, onderdelen a en b, onderscheidenlijk in artikel 22, onderdelen a, b of c.
2. Het is verboden te handelen in strijd met een beperking of voorschrift als bedoeld in het eerste lid.
1. De vervoerder is Onze Minister voor de tussenkomst of de ontheffing een vergoeding verschuldigd van 2% van de vrachtsom ter zake van één reis, 1,5% van de vrachtsom voor meer reizen in opeenvolging of 1% van de vrachtsom voor periodevervoer.
2. Naast de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is de opdrachtgever Onze Minister een vergoeding verschuldigd van 5% van de vrachtsom, doch ten hoogste f 200, indien op zijn verzoek in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen met spoed tussenkomst of ontheffing wordt verleend.
1. Indien een vervoerovereenkomst is gesloten door medewerking van een scheepsbevrachter, heeft deze aanspraak op een door Onze Minister te bepalen percentage van de vrachtsom.
2. Indien een vervoerovereenkomst is gesloten voor het vervoer van lading die door Onze Minister als milieutransport wordt aangemerkt, is de vervoerder aan degene die de lading ten vervoer heeft aangebracht een door Onze Minister te bepalen percentage van de vrachtsom verschuldigd.
De artikelen 60 tot en met 64 van de Wet vervoer binnenvaart zijn op deze wet van overeenkomstige toepassing.
In de alfabetische opsomming in artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten wordt ingevoegd: de Tijdelijke wet vrachtverdeling Noord-Zuid-vervoer, de artikelen 2, tweede lid, en 23, tweede lid;.
Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
HOOFDSTUK 9. OVERGANGSBEPALINGEN
1. Van vervoerovereenkomsten waarvan de betrokken partijen niet binnen een maand na de inwerkingtreding van deze wet ten genoegen van Onze Minister aantonen dat zij zijn gesloten voor 11 april 1994, vervalt de verbintenis van de vervoerder voor zover deze na de inwerkingtreding van deze wet nog niet is nagekomen, alsmede het daartegenover staande gedeelte van de verbintenis van de opdrachtgever.
2. De nakoming van vervoerovereenkomsten waarvan de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze wet ten genoegen van Onze Minister aantonen dat zij zijn gesloten voor 11 april 1994, geschiedt met inachtneming van deze wet voor zover hun looptijd zich na de inwerkingtreding van deze wet uitstrekt en wel voor 50% van de op jaarbasis te vervoeren tonnage na inwerkingtreding van deze wet.
3. In afwijking van het tweede lid heeft inachtneming van deze wet geen betrekking op hetgeen in de overeenkomst is bepaald ten aanzien van de daarin overeengekomen tarieven en voorwaarden, en wel tot uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van deze wet.
HOOFDSTUK 10. EVALUATIE- EN SLOTBEPALINGEN
Onze Minister zendt uiterlijk in 1997 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.
2. Deze wet vervalt met ingang van 1 januari 2000.
3. Op het tijdstip waarop deze wet vervalt, vervalt in artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten de zinsnede met betrekking tot de Tijdelijke wet vrachtverdeling Noord-Zuid-vervoer.
Deze wet wordt aangehaald als: Tijdelijke wet vrachtverdeling Noord-Zuid-vervoer.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19951996-24134-42.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.