24 070
Goedkeuring van het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens alsmede invoering van een belasting met betrekking tot zware motorrijtuigen (Wet belasting zware motorrijtuigen)

nr. 72
NADER GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

6 november 1995

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeft, alvorens het Koninkrijk daaraan kan worden gebonden; alsmede dat het wenselijk is, gelet op dit verdrag en gelet op de richtlijn nr. 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 (PbEG L 279) betreffende de toepassing door de Lid-Staten van de belastingen op sommige voor het goederenvervoer over de weg gebruikte voertuigen en van de voor het gebruik van sommige infrastructuurvoorzieningen geheven tolgelden en gebruiksrechten, een belasting te heffen met betrekking tot zware motorrijtuigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I. GOEDKEURING VERDRAG

Artikel 1. Het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, waarvan de Nederlandse en Franse tekst is geplaatst in Tractatenblad 1994, 69, wordt goedgekeurd voor Nederland.

HOOFDSTUK II. INLEIDENDE BEPALINGEN

AFDELING 1

Belastbaar feit

Artikel 2. Het gemeenschappelijke gebruiksrecht, bedoeld in het in artikel 1 genoemde verdrag, wordt in Nederland onder de naam «belasting zware motorrijtuigen» geheven ter zake van het gebruik van de autosnelweg met een zwaar motorrijtuig.

AFDELING 2

Definities

Artikel 3. In deze wet en in de daarop berustende regelingen wordt verstaan onder:

a. zwaar motorrijtuig: een motorrijtuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel e, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, uitsluitend bestemd voor het goederenvervoer over de weg, waarvan de toegestane maximum massa 12 000 kilogram of meer bedraagt dan wel waarvan de toegestane maximum massa vermeerderd met de toegestane maximum massa van het voertuig, niet zijnde een motorrijtuig, dat door dat motorrijtuig wordt voortbewogen, 12 000 kilogram of meer bedraagt;

b. toegestane maximum massa: de eigen massa van het voertuig vermeerderd met de voor het voertuig toegestane maximum massa aan lading;

c. weg: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten; als weg wordt niet aangemerkt een weg die niet in beheer is bij een publiekrechtelijk lichaam;

d. autosnelweg: een weg die speciaal is ontworpen en aangelegd voor verkeer met motorrijtuigen, zonder uitwegen naar aanliggende percelen, en die:

1°. behalve op bepaalde plaatsen of tijdelijk is voorzien van gescheiden rijbanen voor beide verkeersrichtingen, welke rijbanen van elkaar gescheiden zijn door een strook die niet voor het verkeer is bestemd, hetzij, bij uitzondering, op andere wijze;

2°. geen andere weg, geen spoor- of tramweg of voetpad gelijkvloers kruist; en

3°. door specifieke verkeerstekens als autosnelweg is aangeduid;

e. certificaat: een document dat door de inspecteur wordt afgegeven per motorrijtuig dat in de heffing wordt betrokken en waarin de nationaliteit van het motorrijtuig is opgenomen en voorts voor welk tijdvak, voor welk tarief en voor welk motorrijtuig het document geldig is, alsmede de datum en het tijdstip waarop het document is afgegeven.

AFDELING 3

Voorwerp van de belasting

Artikel 4. De belasting wordt geheven met betrekking tot elk motorrijtuig afzonderlijk.

HOOFDSTUK III. BELASTINGPLICHTIGE

Artikel 5. De belasting wordt geheven van de houder van het motorrijtuig.

Artikel 6. Als houder wordt aangemerkt:

a. van een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet 1994, degene op wiens naam het kenteken is gesteld;

b. van een motorrijtuig waarvoor geen kentekenbewijs is afgegeven, degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft;

c. van een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig, degene die het motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft.

Artikel 7. 1. Indien een motorrijtuig als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staat van een ander dan degene op wiens naam het opgegeven kenteken is gesteld, kan de inspecteur:

a. deze op gezamenlijk verzoek aanmerken als degene die het motorrijtuig houdt;

b. deze ambtshalve aanmerken als degene die het motorrijtuig houdt.

2. De inspecteur neemt de beslissing op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de beslissing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Artikel 8. Als degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft, wordt beschouwd degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd.

HOOFDSTUK IV. WIJZE VAN HEFFING EN TARIEF

AFDELING 1

Tijdvak

Artikel 9. Het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald is een dag, een week, een maand of een jaar.

AFDELING 2

Tarief

Artikel 10. 1. Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één jaar voor motorrijtuigen:

a. met drie assen of minder: f 1 614;

b. met vier assen of meer: f 2 690.

2. Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één maand voor motorrijtuigen:

a. met drie assen of minder: f 161;

b. met vier assen of meer: f 269.

3. Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één week voor motorrijtuigen:

a. met drie assen of minder: f 43;

b. met vier assen of meer: f 71.

4. Het tarief bedraagt voor een tijdvak van één dag: f 12,90.

5. Onder het aantal assen van een motorrijtuig wordt verstaan het aantal assen van het motorrijtuig te zamen met het aantal assen van een met dat motorrijtuig verbonden voertuig, niet zijnde een motorrijtuig.

6. Bij ministeriële regeling kunnen de bedragen genoemd in het eerste tot en met het vierde lid, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8, zevende lid, van het in artikel 1 genoemde verdrag, worden aangepast aan wijzigingen in de ecu-koers, alsmede overgangsmaatregelen in dat kader worden vastgesteld.

AFDELING 3

Aangifte

Artikel 11. 1. De belasting moet op aangifte worden voldaan.

2. In afwijking van artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet de belasting worden betaald vóór de aanvang van het gebruik van de autosnelweg.

3. Op bij ministeriële regeling aangewezen aangiftepunten kan door invoering van de in artikel 3, onderdeel e, genoemde gegevens met betrekking tot nationaliteit, tijdvak, tarief en motorrijtuig in de op deze aangiftepunten aanwezige betalingsapparatuur aangifte worden gedaan, gelijktijdig met de ingevolge het tweede lid te verrichten betaling.

4. Hoofdstuk II van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is, met uitzondering van artikel 8, tweede lid, niet van toepassing op de in het derde lid bedoelde aangifte.

HOOFDSTUK V. HET CERTIFICAAT

Artikel 12. Het door de inspecteur afgegeven certificaat dient in het motorrijtuig aanwezig te zijn.

HOOFDSTUK VI. BOETEBEPALING

Artikel 13. 1. Indien wordt geconstateerd dat de verschuldigde belasting niet, niet tijdig of niet geheel is betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur, in afwijking van de artikelen 21 en 22 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, bij voor bezwaar vatbare beschikking een boete van ten hoogste f 10 000 kan opleggen aan de houder. De boete wordt geheven en ingevorderd als ware zij belasting.

2. Met een constateren als bedoeld in het vorige lid wordt gelijkgesteld het bij een controle constateren dat degene die de feitelijke beschikking heeft over een motorrijtuig, niet aan de hand van een certificaat kan aantonen dat de verschuldigde belasting is betaald, met dien verstande dat de boete ten hoogste f 250 bedraagt indien uit een alsnog overgelegd certificaat blijkt dat de verschuldigde belasting tijdig en volledig is betaald.

3. Indien de verschuldigde belasting wordt nageheven, legt de inspecteur de boete op gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag. In andere gevallen vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van de boete door verloop van vijf jaren na het kalenderjaar waarin het in het eerste of tweede lid bedoelde constateren heeft plaatsgevonden.

4. Indien een boete gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van een naheffingsaanslag, kan de inspecteur de in het eerste lid bedoelde beschikking bekendmaken door afzonderlijke vermelding van het bedrag van de boete op het aanslagbiljet.

HOOFDSTUK VII. OVERIGE REGELINGEN

AFDELING 1

Teruggaaf

Artikel 14. 1. Op verzoek wordt teruggaaf verleend van belasting die voor een tijdvak van een jaar is betaald.

2. De teruggaaf wordt verleend over het op de datum van indiening van het verzoek nog niet verstreken aantal hele maanden van het tijdvak en bedraagt per hele maand een twaalfde deel van de over het tijdvak betaalde belasting.

3. Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan bij de inspecteur, die daarop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist. Bij het verzoek wordt het certificaat ingeleverd.

4. De ingevolge het tweede lid berekende teruggaaf wordt verminderd met een bedrag van f 54 voor administratiekosten. Bij ministeriële regeling kan dit bedrag, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8, zevende lid, van het in artikel 1 genoemde verdrag, worden aangepast aan wijzigingen in de ecu-koers, alsmede kunnen overgangsmaatregelen in dat kader worden vastgesteld.

AFDELING 2

Vrijstelling

Artikel 15. Vrijstelling van belasting wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, verleend voor motorrijtuigen:

a. die uitsluitend worden gebruikt door defensie;

b. die uitsluitend worden gebruikt door politie en brandweer en als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn;

c. die behoren tot een bedrijfsvoorraad, bedoeld in artikel 2, onderdeel g, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;

d. die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen;

e. waarmee gewoonlijk slechts over een geringe afstand gebruik van de autosnelweg wordt gemaakt;

f. die uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden.

HOOFDSTUK VIII. AANVULLENDE BEPALINGEN

Artikel 16. 1. Voor motorrijtuigen die in Griekenland geregistreerd staan, bedraagt het tarief tot en met 31 december 1997 de helft van de in artikel 10 genoemde tarieven.

2. Voor motorrijtuigen die in Ierland of Portugal geregistreerd staan, bedraagt het tarief tot en met 31 december 1996 de helft van de in artikel 10 genoemde tarieven.

Artikel 17. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met name om redenen van verkeersveiligheid bepaalde wegen, niet zijnde autosnelwegen, of delen daarvan worden aangewezen waarvan het gebruik aan de belasting is onderworpen.

Artikel 18. Op eerste vordering van ambtenaren van de rijksbelastingdienst, van opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, of van ambtenaren van de rijksverkeersinspectie is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat te doen stilstaan. Tevens is hij verplicht op eerste vordering van de ambtenaren het certificaat ter inzage te verstrekken.

Artikel 19. De in artikel 18 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een motorrijtuig, alsmede het daarmee verbonden voertuig te onderwerpen aan een onderzoek en het daartoe te brengen of te doen brengen naar een nabij gelegen plaats. De bestuurder van het motorrijtuig of bij diens afwezigheid degene die het motorrijtuig houdt, is verplicht desgevorderd zijn voor het onderzoek en het vervoer noodzakelijke medewerking te verlenen en de ambtenaren met het motorrijtuig te vervoeren.

Artikel 20. 1. Voor zover ter zake van een motorrijtuig het gemeenschappelijke gebruiksrecht, bedoeld in het in artikel 1 genoemde verdrag, buiten Nederland is voldaan vóór aanvang van het gebruik van de autosnelweg in Nederland, blijft de heffing in Nederland achterwege.

2. Op een buiten Nederland afgegeven bewijs van betaling van het gemeenschappelijke gebruiksrecht, zijn artikel 12 en artikel 18, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.

3. In geval de voldoening buiten Nederland door degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft niet kan worden aangetoond aan de hand van een betalingsbewijs als bedoeld in het tweede lid, is artikel 13, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 21. 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wet nadere regels worden gesteld ter aanvulling van de in deze wet geregelde onderwerpen.

2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.

HOOFDSTUK IX. BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 22. De Invorderingswet 1990 wordt gewijzigd als volgt:

A. Het vijfde lid van artikel 9 wordt vervangen door:

5. In afwijking van het derde lid is terstond invorderbaar een naheffingsaanslag ter zake van:

a. de belasting van personenauto's en motorrijwielen, die is opgelegd aan een ander dan een vergunninghouder als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992, of

b. de belasting zware motorrijtuigen, die is opgelegd aan de houder van een ander motorrijtuig dan bedoeld in artikel 6, onderdeel a, van de Wet belasting zware motorrijtuigen.

B. In artikel 15, eerste lid, aanhef, en het tweede lid, wordt «bedoeld in artikel 9, vijfde lid» vervangen door: als bedoeld in artikel 9, vijfde lid.

Artikel 23. Aan artikel 4, onderdeel a, van de Financiële-Verhoudingswet 1984 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

14. de belasting zware motorrijtuigen.

Artikel 24. Aan artikel 234, onderdeel a, van de Provinciewet wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

14. de belasting zware motorrijtuigen.

HOOFDSTUK X. SLOTBEPALINGEN

Artikel 25. Indien het bij koninklijke boodschap van 9 augustus 1994 ingediende voorstel van wet tot inwerkingtreding van en aanpassing van wetgeving aan de Douanewet (Invoeringswet Douanewet) (Kamerstukken II 1993/94, 23 806, nrs. 1–2) tot wet wordt verheven en in werking treedt op een tijdstip dat is gelegen vóór het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, worden in artikel 22 van deze wet de volgende wijzigingen aangebracht:

1°. In de aanhef van onderdeel A wordt «Het vijfde lid van artikel 9» vervangen door: Het zesde lid van artikel 9.

2°. In onderdeel A wordt de aanduiding «5» voorafgaande aan het in dit onderdeel opgenomen lid, vervangen door: 6.

3°. Onderdeel B wordt vervangen door:

B. In artikel 15, eerste lid, aanhef, en het tweede lid, wordt «bedoeld in artikel 9, zesde lid» vervangen door: als bedoeld in artikel 9, zesde lid.

Artikel 26. 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 december 1995, met uitzondering van artikel 1, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

2. In afwijking in zoverre van het eerste lid vangt het eerste tijdvak waarover de belasting ingevolge deze wet kan worden geheven, aan met ingang van 1 januari 1996.

Artikel 27. Deze wet wordt aangehaald als: Wet belasting zware motorrijtuigen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Naar boven