nr. 143a
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Met belangstelling hebben wij kennis genomen van het door de vaste commissie
voor Justitie vastgestelde verslag, waarop wij als volgt ingaan.
Het standpunt van de regering dat van de mogelijkheid tot limitering van
aansprakelijkheid op grond van artikel 6:110 BW, met name in verband met de
slachtofferbescherming, terughoudend gebruik zal worden gemaakt, gaf de CDA-fractie
aanleiding tot de vraag of dit betekent dat op die gebieden/of in die gevallen
waarin uit hoofde van slachtofferbescherming geen bezwaar tegen limitering
bestaat geen terughoudendheid zou hoeven te worden betracht. De fractie vroeg
zich af of het niet voldoende zou zijn als de limiet zou worden afgesteld
op de gebruikelijke behoefte van slachtoffers op enig specifiek gebied.
Voorop gesteld zij dat het ons niet aanstonds duidelijk is op welke gebieden
of in welke gevallen uit hoofde van slachtofferbescherming geen bezwaar tegen
limitering zou bestaan. Het schadevergoedingsrecht gaat immers uit van het
beginsel dat een slachtoffer, of algemener een benadeelde, de schade waarvoor
een ander aansprakelijk is, volledig vergoed krijgt. Iedere beperking van
aansprakelijkheid doet derhalve afbreuk aan dit beginsel en het daaraan ten
grondslag liggende streven benadeelden te beschermen.
Voorts valt er op te wijze dat een bij algemene maatregel van bestuur
vóór het schadegeval vast te stellen limiet zich lastig laat
afstemmen op zoiets als een «gebruikelijke behoefte» van slachtoffers.
Eerst na het schadegeval is immers pas duidelijk hoeveel gelaedeerden er zijn
en welke schade zij hebben geleden.
De leden van de CDA-fractie stelden voorts de vraag aan de orde of de
regering bereid is om aan de hand van dezelfde criteria die zij voor het vervoerrecht
hanteerde, te weten gevaar voor de Nederlandse concurrentiepositie alsmede
voor forumshopping, ook andere gebieden (vrije beroepsbeoefenaren) voor limitering
in aanmerking te laten komen.
Allereerst merken wij hierover op, zoals dat ook in de nota naar aanleiding
van het verslag aan de Tweede Kamer reeds is gebeurd, dat het vervoerrecht
een rechtsgebied is dat bij uitstek wordt beheerst door internationale verdragen
die breed worden gedragen en waarbij Nederland ook veelal partij
is. Traditioneel voorzien deze verdragen in de mogelijkheid de aansprakelijkheid
van de vervoerder te beperken. Ook bij herziening van deze verdragen is de
vraag of het instituut van beperking van aansprakelijkheid nog wel gehandhaafd
diende te worden, niet ten principale ter discussie gesteld. De conclusie
die wij trokken in de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer
dat de mogelijkheid van beperking van aansprakelijkheid met name in het zee-
en binnenvaartrecht een breed draagvlak heeft, blijft dan ook volledig overeind.
Anders ligt dit in het algemeen aansprakelijkheidsrecht waar juist met
de mogelijkheid van limitering op grond van artikel 6:110 zo terughoudend
mogelijk wordt omgegaan. Daarbij komt nog dat het Burgerlijke Wetboek in artikel
6:109 een belangrijk instrument biedt om onwenselijke gevolgen van hoge schadeclaims
tegen te gaan: de rechter heeft de bevoegdheid een verplichting tot schadevergoeding
te matigen, welke bevoegdheid, zoals uit de wet blijkt, evenzeer terughoudend
moet worden toegepast.
Wellicht ten overvloede willen wij erop wijzen dat de materie die geregeld
wordt in het thans ter goedkeuring voorliggende verdrag in Nederland reeds
geldend recht is (artt. 951a–g van het Wetboek van Koophandel en het
besluit van 19 februari 1990, Stb. 96, ter uitvoering van artikel 951f Wetboek
van Koophandel). Wij zijn dan ook van mening dat algemene bespiegelingen aangaande
de noodzaak en wenselijkheid van een beperking van aansprakelijkheid voor
vrije beroepsbeoefenaren ver buiten het kader van dit wetsvoorstel vallen.
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H. A. F. M. O. van Mierlo
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink