24 061
Invoeging van de titels 7 en 12 in Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek

nr. 93a
VERSLAG VAN DE BIJZONDERE COMMISSIE VOOR DE HERZIENING VAN HET BURGERLIJK WETBOEK1

Vastgesteld 22 februari 1996

Het voorbereidend onderzoek gaf aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De commissie zou aan de hand van het hierna te geven voorbeeld met de ministers van gedachten willen wisselen over de kwestie van de mogelijke versnippering van de fondsen, zoals deze bij de behandeling van het voorstel van wet tot goedkeuring van het CLNI (Verslag Tweede Kamer, 24 062, nr. 4, artikel 3 en nota naar aanleiding van het verslag, 24 062, nr. 5, artikel 3) aan de orde is gekomen.

Binnenschip A geladen met gevaarlijke stoffen vaart tegen het afgemeerde binnenschip B. Vast komt te staan dat schip A honderd procent schuld aan de aanvaring heeft. Door deze aanvaring wordt het voorschip van schip B ernstig beschadigd en wel tot een bedrag dat hoger ligt dan het bedrag waartoe de eigenaar van schip A zijn aansprakelijkheid mag beperken uit hoofde van artikel 1, eerste lid, onder c (het zakenfonds) van het Beperkingsbesluit van 19 februari 1990, Stb. 96. Als gevolg van deze aanvaring stromen gevaarlijke, zeer brandbare stoffen uit schip A. Daardoor ontstaat er brand op het achterschip van schip B en ook een nabij gelegen fabriek geraakt in brand. Voor deze brandschade is de eigenaar van schip A aansprakelijk uit hoofde van afdeling 8.11.4 BW en meer in het bijzonder artikel 8:1033 BW (aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen).

Deze schade is (aanzienlijk) hoger dan het bedrag waartoe de eigenaar van schip A zijn aansprakelijkheid kan beperken uit hoofde van artikel 2a, tweede lid van genoemd Beperkingsbesluit, zoals dat is gewijzigd bij het Uitvoeringsbesluit aansprakelijkheid gevaarlijke stoffen en milieuverontreiniging van 15 december 1994, Stb. 888. In het gegeven voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat de schade veroorzaakt door de gevaarlijke stoffen (de brandschade op het achterschip) duidelijk kan worden gescheiden van de schade aan het voorschip van schip B, welke schade een direct gevolg is van de aanvaring (artikel 8:1036 BW vindt geen toepassing).

Het kwam de leden van de commissie voor dat de eigenaar van binnenschip A, ondanks het feit dat de schade aan binnenschip B uit één

voorval voortvloeit, twee zakenfondsen zal moeten stellen: ten eerste het «gevaarlijke stoffen» zakenfonds van artikel 2a, tweede lid Beperkingsbesluit voor de brandschade aan het achterschip van schip B en de fabriek, nu de aansprakelijkheid voor die schade berust op afdeling 8.11.4 BW en ten tweede het «gewone» zakenfonds van artikel 1, eerste lid, onder c Beperkingsbesluit voor de cascoschade aan het voorschip, aangezien aansprakelijkheid voor die schade niet berust op afdeling 8.11.4 BW maar op afdeling 8.11.1 BW (Aanvaring).

Het is ook nog denkbaar dat door de aanvaring personen gewond of gedood zijn op het voorschip van schip B èn dat door de brand op het achterschip en in de fabriek ook personen gewond en gedood zijn. Dan zal de eigenaar van schip A toch ook nog het «gewone» personenfonds en het «gevaarlijke stoffen» fonds moeten stellen?

Sterker nog, stel dat er ook nog sprake zou zijn van aanzienlijke waterverontreiniging omdat de lading kunstmest (geen gevaarlijke stoffen) in schip B als gevolg van de aanvaring in het water stroomt, voor welke waterverontreiniging de eigenaar van schip A eveneens aansprakelijk is. Dan zou deze eigenaar naast alle andere fondsen toch ook nog het waterverontreinigingsfonds (artikel 1, eerste lid, onder b Beperkingsbesluit) moeten stellen?

Is de bewering van de ministers dat de vrees voor versnippering van fondsen ongegrond is, niet wat al te voorbarig? Hoewel het misschien in de praktijk niet vaak zal voorkomen, is het toch wel denkbaar dat door eenzelfde voorval een eigenaar van een binnenschip zowel aansprakelijk is voor schade uit hoofde van afdeling 8.11.4 BW als voor andere schade uit hoofde van afdeling 8.11.1 BW? En deze verschillende vormen van schade, dood en letsel, gegrond op een verschillende aansprakelijkheid, leiden er toch toe dat de aansprakelijke persoon verschillende zaken- en personenfondsen alsmede het waterverontreinigingsfonds zal moeten stellen?

De leden van de commissie zouden het op prijs stellen nader van de ministers te mogen vernemen over deze mogelijke versnippering van fondsen.

Vertrouwende dat bovenstaande vragen tijdig zullen worden beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het onderhavige wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Claringbould


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD), voorzitter, Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66) en Le Poole (PvdA).

Naar boven