nr. 23
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR RUIMTELIJKE ORDENING
EN MILIEUBEHEER2
Vastgesteld 5 oktober 1995
De leden van de vaste commissie voor Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, wensten de volgende
opmerkingen te maken en vragen te stellen.
De leden van de VVD-fractie hadden met belangstelling kennis
genomen van het voorliggende wetsontwerp, waarmede zij konden instemmen. Nochtans
wensten zij enige vragen te stellen.
In de eerste plaats betrof dit de term «milieuplanbureau»
c.q. «milieuplanbureaufunctie». Hoewel zij de redengeving van
de minister om deze term te gebruiken alleszins konden billijken, waren zij
van mening dat deze term geen recht doet aan de monitoringfunctie zoals deze
tot uitdrukking komt in de milieubalans. Kan de minister bij de te verwachten
wetgeving daarmee rekening houden, en deze functie ook in de naamgeving tot
uitdrukking brengen?
Een tweede vraag betrof de milieuverkenningen. Het opstellen van prognoses
zoals voorzien voor deze verkenningen vergt het vaststellen van aannames en
het gebruik van scenario's. Beide leiden tot (aanzienlijke) onzekerheden in
de prognoses. Dit noopt naar de mening van de leden van de VVD-fractie ertoe
dat aanstonds in de milieuverkenningen de aannames en de bij de scenario-ontwikkeling
gebruikte modellen verantwoord worden en dat de onzekerheden in de prognoses
inzichtelijk gemaakt worden.
Op deze wijze kan beter duidelijk gemaakt worden dat het doen van beleidskeuzes
een eigen verantwoordelijkheid van de bewindslieden is.
De leden van de VVD-fractie waren in dit verband van mening dat –
gezien de wetenschappelijke keuzen en de daaraan verbonden onzekerheden –
een wetenschappelijke adviesraad voor de in dit wetsvoorstel beschreven activiteiten
zeker op zijn plaats is, zulks in afwachting van een adviesraad voor het geheel
van de activiteiten van het RIVM. Deze opvatting moet mede bezien worden tegen
de achtergrond van «de toetsbare op consensus gerichte wijze, waarop
de Milieuverkenning en de Milieubalans in samenwerking met de betrokken collega-instituten
tot stand worden gebracht», zoals door de Directeur-generaal van het
RIVM vermeld in zijn voorwoord bij de Milieubalans 95. Dit vergt
een duidelijke literatuurverantwoording, waaruit ook moet blijken op welke
wijze rapporten afkomstig van andere instituten dan die welke in het samenwerkingsverband
zijn opgenomen in de beschouwing zijn betrokken.
Tenslotte vroegen zij zich af hoe de «natuurplanbureau»functie,
zoals aangekondigd in het schrijven d.d. 26-6-1995 van de minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij aan de Tweede Kamer (1994–1995, 23 900
XIV, nr. 52) gestalte gaat krijgen naast de onderhavige milieuplanbureaufunctie.
Houdt dit bijvoorbeeld in een gezamenlijke publicatie, of andersom, dat bijvoorbeeld
par. 5.2 uit de Milieubalans verdwijnt?
De voorzitter van de commissie,
Zijlstra
De griffier voor dit verslag,
Baljé
XNoot
1Het eerder verschenen stuk met betrekking tot dit wetsvoorstel is gedrukt
onder nr. 293, vergaderjaar 1994–1995.
XNoot
2Samenstelling: Steenkamp (CDA), Ginjaar (VVD), Schuurman
(RPF), Baarda (CDA), Zijlstra (PvdA) voorzitter, Van Gennip (CDA), Veling
(GPV), Pitstra (GL), Roscam Abbing-Bos (VVD), Ketting (VVD), Bierman, De Wit
(SP), Linthorst (PvdA) en Hessing (D66).