23 993
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en andere wetten met het oog op de opneming in het Wetboek van Strafrecht van eenvormige strafbepalingen inzake het verstrekken van onware gegevens en het nalaten te voldoen aan wettelijke verplichtingen om tijdig gegevens te verstrekken (concentratie strafbaarstelling frauduleuze gedragingen)

nr. 178a
VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE1

Vastgesteld 26 maart 1996

Het voorbereidend onderzoek gaf de leden van de PvdA-fractie aanleiding tot het formuleren van de volgende opmerkingen en vragen.

De leden van deze fractie zeiden op zichzelf voorstander te zijn van de door het wetsvoorstel beoogde concentratie. Zij hadden desalniettemin een aantal vragen.

In het wetsvoorstel is de strafbedreiging die nu in verschillende sociale zekerheids- en aanverwante wetten staat op de opzettelijke vorm van het delict verhoogd van twee tot vier jaar gevangenisstraf. De boete is verhoogd van derde of vierde categorie tot vijfde categorie. Uit de memorie van toelichting (stuk nr. 3) en de nota naar aanleiding van het verslag (stuk nr. 6) begrepen zij dat de enige reden voor deze verhoging van strafmaat is, dat de strafmaat gelijk is getrokken met de strafbedreiging voor vergelijkbare fiscale delicten, waarvan de strafwaardigheid als ongeveer gelijk wordt ingeschat. De toepassing van dwangmiddelen speelt hierbij geen rol. De leden van deze fractie zouden graag vernemen of ook gebleken is in de praktijk dat een strafmaximum van twee jaar gevangenisstraf ontoereikend is en zo ja, waaruit dit gebleken is.

Zij zouden verder graag vernemen hoe deze verhoging past in het beleid om terughoudend gebruik te maken van de schaarse gevangeniscapaciteit. Zij vragen zich of het niet de voorkeur had verdiend om het strafmaximum voor fiscale delicten te verlagen.

De leden hier aan het woord hebben verder kennis genomen van de visie van de minister in de nota naar aanleiding van het verslag, dat geen bezwaar bestaat tegen de cumulatie van strafrechtelijke en niet-punitieve bestuursrechtelijke sancties. Dit moge theoretisch zo zijn. In de praktijk betekent het wel, dat met name na invoering van de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid daders van de onderhavige delicten tevens geconfronteerd worden met vaak ingrijpende maatregelen. Zij achtten het wenselijk dat bij de strafrechtelijke afdoening met het cumulatieve effect rekening wordt gehouden. Deelt de minister deze visie?

De leden van de PvdA-fractie vroegen zich verder af of zij het goed begrijpen, dat er toch nog verschillen bestaan met de fiscale wetgeving in die zin, dat op fiscaal gebied een «inkeerregeling» (artikel 68, derde lid Algemene wet inzake rijksbelastingen) bestaat, die niet bestaat in de onderhavige wetgeving. Zij vroegen of dit verschil niet onwenselijk is en waarom dit niet ook gelijk getrokken is.

De hier aan het woord zijnde leden vroegen zich verder af of ook artikel 18, derde lid Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 12.5 Coördinatiewet Sociale verzekeringen niet een «voorkeursbehandeling» inhouden. Immers volgens genoemde artikelen vervallen verhogingen na veroordeling, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging door de strafrechter. De volgens de Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid toe te passen maatregelen blijven echter, aldus deze leden, onverkort van kracht. Graag vernamen zij of zij dit juist zien en wat de reden is voor deze verschillende behandeling.

De voorzitter van de commissie,

Heijne Makkreel

De griffier van de commissie,

Hordijk


XNoot
1

Samenstelling: Heijne Makkreel (VVD), voorzitter, Talsma (VVD), Glasz (CDA), Michiels van Kessenich-Hoogendam (CDA), Holdijk (SGP), Vrisekoop (D66), Pitstra (GL), Le Poole (PvdA), Cohen (PvdA), De Wit (SP), Hirsch Ballin (CDA) en De Haze Winkelman (VVD).

Naar boven