Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 23949 nr. 16b |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
|---|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | 23949 nr. 16b |
Vastgesteld 2 april 1996
De leden van de commissie wensten gezamenlijk voor dit nader voorlopig verslag de volgende cluster vragen voor te leggen.
Is de regering voornemens om, zodra dat mogelijk is, informatie te verstrekken over de bereidheid en de opstelling van het nieuwe regime in Benin ten aanzien van het verdrag? Zijn er al uitlatingen bekend op grond waarvan indicaties ontleend kunnen worden over de oriëntatie van dit bewind o.l.v. de nieuwe president? Zal de goedkeuringsprocedure in het parlement van Benin door de gewijzigde politieke verhoudingen gefrustreerd worden? Acht de regering het proces van een terugval naar de vroegere marxistische oriëntatie een reëel perspectief? Acht de regering onder de nieuwe politieke omstandigheden de uitvoerbaarheid van het wederkerigheidsbeginsel wel doenlijk?
De leden van de CDA-fractie hadden met waardering kennis genomen van de uitgebreide antwoorden op de gestelde kwesties en van de toegezegde notitie over de wederkerigheid en de daarbij gevoegde verklaring van Rinpung. De overige leden van de commissie konden zich bij die waardering aansluiten. Op basis hiervan wensten de leden van de CDA-fractie de volgende punten nader aan de orde te stellen:
1. Blijft in het licht van de nu geformuleerde uitgangspunten «geleidelijkheid, zorgvuldigheid, realiteitszin en behoedzaamheid» het in de opvattingen van de regering wijs om bij voorbeeld acties vanuit de verdragslanden tegen uitbreiding Schiphol of tegen boringen op de Waddenzee te faciliteren?
2. Wat betekent het «delen van elkaars ervaringen met duurzame ontwikkeling en daarop gerichte oplossingen» in de zin van signalering en bewustmaking terzake van negatieve of ogenschijnlijk negatieve ontwikkelingen op het gebied van milieu en natuur binnen het territoir of beleid van een van de verdragspartners?
3. Kan het uitgangspunt van «niet-inmenging in elkaars beleid» worden vertaald in concrete begrenzingen op het terrein van de actievoering en informatieverschaffing?
Is in het licht van dit en de vorige twee uitgangspunten met terugwerkende kracht te stellen, dat de vertaling van de uitbreidingsplannen van Schiphol om particuliere organisaties in de andere verdragslanden in staat te stellen actie te voeren tegen die uitbreiding, niet opportuun was?
4. Is de indruk uit de verklaring van Rinpung terecht, dat de andere verdragspartners een duidelijk accent willen leggen op de financiering van concrete projecten, die het milieu en de natuur willen bevorderen? Kan de regering aangeven, welke bedragen tot nu toe direct en indirect zijn besteed aan bewustwordingsactiviteiten, uitwisselingsprogramma's en informatieverschaffing binnen het kader van Ecooperation en/of anderszins in relatie met deze verdragen? Kan de regering verder inzicht geven in de directe apparaatskosten voor de uitvoering in Nederland, bij de verdragspartners voorzover die lastens Nederlandse begrotingsmiddelen gebracht worden en die welke als overhead bij de uitvoering van de projecten zijn aan te merken? Kan de regering aangeven, hoeveel middelen ten goede zijn gekomen aan concrete projecten en wat de verhouding daarvan is met voorlichtingsactiviteiten en apparaatskosten? Kan de regering aldus informatie verstrekken over de gedane en de eventueel voorziene uitgaven van Ecooperation in het zg. eerste spoor(projecten), voor zg. proceskosten (reizen, werkgroepen, seminars) en voor het tweede spoor?
5. Is het denkbaar, dat er procedures en mechanismen worden ontwikkeld, die de wijsheid en voorzichtigheid van bovengenoemde verklaring in de praktijk verankeren, bij voorbeeld door een zeker plafond vast te stellen van de bedragen, die uitgetrokken worden voor voorlichting, bewustwording, uitwisselingen, e.d.? In hoeverre kunnen garanties gegeven worden dat verzoeken om informatie vanuit de verdragspartners niet uitgelokt worden vanuit Nederland? In hoeverre kan informatieverstrekking gescheiden worden van met overheidsmiddelen gefinancierde bewustwordingsactiviteiten? In hoeverre zou de positieve instelling – «delen van elkaars ervaring met duurzame ontwikkeling en daarop gerichte oplossingen» – vertaald kunnen worden in procedures en criteria bij de goedkeuring van informatieprojecten?
6. In hoeverre ging het, zoals de Memorie van Antwoord stelt (p. 3), bij de financiering van het Nationaal Duurzaamheidsdebat om «eigen middelen» of betrof het hier aanwending van overheidssubsidie?
7. Betekent de vermelding van het primaat van de eigen soevereiniteit en verantwoordelijkheid van de regering van een van de verdragspartners, dat een beroep op Nederlandse overheidsfinanciën van een lokale NGO de instemming van die regering behoeft? (Notitie p. 4).
8. Als de regering erkent, dat twee van de vier verdragspartners van marginale betekenis zijn in de internationale fora (p. 2), trekt zij dan daaruit de consequentie om na de eventuele goedkeuring van de verdragen na te gaan, of ook andere partners zouden kunnen en willen toetreden? Deelt zij de wenselijkheid om bij de partners ook een land in Midden- en Oost-Europa te betrekken en gaat zij zich daartoe actief inzetten?
9. Wat betreft het op afstand plaatsen van de uitvoeringsactiviteiten (p. 4) wordt in de memorie van antwoord ook uitgegaan van het principe van participatie. Kan de regering een overzicht geven van de formele betrokkenheid van maatschappelijke organisaties bij Ecooperation en kan zij indiceren, in hoeverre die formele betrokkenheid ook materieel wordt waargemaakt? Als bij die betrokkenheid belangrijke maatschappelijke groeperingen ontbreken, wat zijn daarvan volgens de regering de redenen en welke perspectieven zijn er voor verbetering?
10. Nu de regering vasthoudt aan haar besluit tot op afstandplaatsing reeds op dit moment, rijst de vraag in hoeverre ook werkelijk de goedkeuringsbevoegdheid van projecten geheel of gedeeltelijk gedelegeerd is aan het betrokken uitvoeringsorgaan.
11. Is het in dit licht (en in het licht van de uitgangspunten van de Herijkingsoperatie) juist om een Nederlandse instantie zo zwaar toe te rusten als thans het geval is? (Adviesraad, werk- en taakgroepen, Bestuur en Bureau van Ecooperation en het in de NCDO samengebrachte Plat form voor Duurzame Ontwikkeling). De indruk zou in combinatie met een aantal opmerkingen over de aard der financieringen kunnen ontstaan, dat het hier meer om verdragen voor duurzaamheid dan voor ontwikkeling zou gaan, terwijl naar de mening van de leden van de CDA-fractie het accent op ontwikkeling zou moeten liggen.
12. Is bij de opsomming van operationele activiteiten, die vermeld worden als velden van wederkerigheid, bewust geluidshinder weggelaten? Moet ook in dit licht een actie tegen de uitbreiding van Schiphol vanuit de invalshoek van geluidsoverlast als niet opportuun worden beschouwd? Geldt dat ook voor andere vormen van milieubelasting, die slechts een lokaal karakter hebben?
13. Waar in de verklaring van Rinpung «gender»-activiteiten op het einde als een afzonderlijke categorie genoemd worden, rijst de vraag, of het hier om een aparte categorie gaat dan wel om een bij alle andere categorieën in beschouwing te nemen thema? Zo hier toch een aparte categorie bedoeld is, is wellicht nadere toelichting gewenst hoe de relatie te leggen ware binnen de verdragslanden tussen deze categorie en de duurzaamheidsverdragen.
Samenstelling: Schuurman (RPF), Gelderblom-Lankhout (D66), (voorzitter), Van Dijk (CDA), Van Gennip (CDA), Roscam Abbing-Bos (VVD), Lycklama à Nijeholt (PvdA), Le Poole (PvdA), Varekamp (VVD), Hirsch Ballin (CDA), Luijten (VVD), Zwerver (GroenLinks).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19951996-23949-16b.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.