nr. 114f
MOTIE VAN HET LID JAARSMA C.S.
Voorgesteld 16 april 1996
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat werkloze werknemers van wie de WW-uitkering blijvend
geheel geweigerd is, niet verzekerd zijn voor de WAO en voor de Zwf voor zover
zij geen beroep op de ABW kunnen doen;
overwegende, dat uit de toelichting bij de eerste nota van wijziging blijkt
dat het kabinet raamt dat van deze categorie WW-gesanctioneerden na inwerkingtreding
van de wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid
– op jaarbasis ca 31 500 personen uitgesloten zullen zijn van
de publieke arbeidsongeschiktheidsverzekering (thans, op basis van dezelfde
toelichting, ca 1 200 personen)
– op jaarbasis ca 15 750 personen niet meer voor de Zwf verzekerd
zullen zijn (thans ca 600 personen);
overwegende, dat over de exacte aantallen personen geen uitspraak gedaan
kan worden, maar dat in ieder geval duidelijk is dat de aantallen WW-gesanctioneerden,
die hun nevenrechten verliezen ten opzichte van de huidige situatie exponentieel
zullen toenemen;
spreekt als haar mening uit, dat deze neveneffecten van de wet boeten,
maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid (mede gezien de argumentatie
terzake van de intrekking van de leden 3 en 4 van art. 16 WW ter gelegenheid
van de Veegwet) ongewenst moeten worden geacht;
verzoekt de regering, vóór de inwerkingtreding van de wet
boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid deze dan wel
de relevante materiewetten zodanig te wijzigen dat bij blijvende weigering
van de WW-uitkering
– de gesanctioneerden de mogelijkheid wordt geboden op basis van
artikel 81 WAO hun arbeidsongeschiktheidsverzekering te continueren gedurende
de periode dat hun WW-uitkering had geduurd indien de sanctie niet zou zijn
opgelegd
– gesanctioneerden indien zij kunnen aantonen niet op andere wijze
verzekerd of meeverzekerd te zijn voor de ziektekosten, toe te laten tot de
Ziekenfondsverzekering,
en gaat over tot de orde van de dag.
Jaarsma
J. van Leeuwen
Veling
De Boer
De Wit